Het oude denken van Rinnooy Kan

Nieuws | de redactie
3 oktober 2007 | Op 12 september presenteerde de commissie-Rinnooy Kan, ook wel de commissie ‘Leraren’ genoemd haar eindrapport, LeerKracht. Op ScienceGuide werd hierover lector Jan Streumer geïnterviewd. Streumer geeft te kennen het eens te zijn met de aanbevelingen in het rapport en pleit in aansluiting daarop voor een persoonsgebonden HR-budget voor docenten. Zowel het voorstel van Streumer, als de hoofdlijn van het rapport LeerKracht geven mijns inziens echter blijk van ‘oud denken’, en zijn daarom geen duurzame oplossing voor het lerarentekort.



Het rapport LeerKracht, laat daar geen misverstand over bestaan, overtuigt naar mijn mening in de analyse van de probleemsituatie. Er dreigt inderdaad een groot lerarentekort, dat grotendeels veroorzaakt wordt door de onaantrekkelijkheid van het beroep. In haar analyse maakt de commissie echter de welbewuste keuze de individuele leraar centraal te stellen. Sympathiek en begrijpelijk vanuit de goede herinneringen die mensen bewaren aan de kundige, gerespecteerde docenten van vroeger. Maar de aanbevelingen van de commissie lijken daardoor ook uit de oude doos te komen. Dat is niet alleen jammer, erger nog, het risico bestaat dat er door verkeerde keuzes veel geld wordt uitgegeven, zonder dat dit op de meeste doeltreffende manier besteed gaat worden.

Het valt mij op dat in het rapport veel wordt gesproken over wat er allemaal mis is in het onderwijs, maar dat er weinig wordt stilgestaan bij wat er allemaal bereikt is. De laatste jaren worden namelijk op steeds meer plekken de positieve effecten van de reeds lang geleden ingezette deregulering merkbaar.

Scholen zoeken steeds meer naar manieren om zich te onderscheiden van anderen, niet alleen naar leerlingen, maar ook als werkgevers in de strijd om de schaarser wordende leraren. Een van de grootste besturen, de stichting OMO, heeft daartoe een eigen CAO ontwikkeld. Bij een ander groot bestuur, de stichting Carmelcollege, wordt geëxperimenteerd met een eigen loopbaanbeleid.

Uit de behoefte van besturen om verzekerd te zijn van de beste nieuwe leraren is het Dutch Teachers’ College ontstaan. Niet om zelf een nieuwe lerarenopleiding te beginnen, maar om als ‘afnemer’ van de opgeleide leraren een steviger vinger in de pap te hebben bij wat die lerarenopleidingen eigenlijk leveren. Daar wordt iedereen beter van, en het legt de verantwoordelijkheid ook precies daar waar ze horen: bij de besturen voor het bieden van een geschikte en uitdagende werkplek, bij de lerarenopleidingen die gaan participeren in het DTC voor het bieden van effectieve en flexibele opleidingsvormen.

Naar buiten toe uit de deregulering zich in meer verschillende manieren waarop leerlingen onderwijs kunnen volgen. Besturen en scholen zijn in hun lokale situaties voortdurend bezig de voor hun ‘klanten’ juiste combinatie van vakonderwijs, leerlingbegeleiding en schoolorganisatie te ontwikkelen.

Dat doen die besturen en managers niet allemaal zelf, in de loop der jaren is het inzicht gedaagd dat je dat docenten het beste zelf kunt laten doen. En juist omdat het erom gaat de juiste mix te vinden, kunnen docenten dat niet meer allemaal zelf. Ze stemmen vakinhouden op elkaar af, praten over leerlijnen over de jaren heen, dragen als mentoren dossiers aan elkaar over en bespreken samen de lastige gevallen. Kortom: docenten werken niet meer alleen, maar steeds vaker samen in teams. Een individuele opvatting van het beroep van leraar is daarom achterhaald.

Docenten die in teams werken, zijn in grote meerderheid tevreden over de invloed die ze hebben op onderwijsontwikkeling. Nergens voor nodig dus om, zoals het rapport Rinnooy Kan adviseert, leraren meer te betrekken bij het beleid. Dat gebeurt al volop! Laat staan dat de medezeggenschap versterkt moet worden. Medezeggenschap gaat uit van een achterhaalde opvatting van besturen en organiseren, waarin het collectief van docenten als een soort parlement het bestuur op de vingers kan tikken.

Het teamniveau is mijns inziens het meest geëigende niveau waarop gewerkt zou moeten worden aan een oplossing voor de lage status van het lerarenberoep. Op dat niveau moet dan ook het geld voor verbetering van arbeidsomstandigheden en nascholing besteed worden. Door geld te geven aan individuele leraren, versplinter je dat gezamenlijke belang juist weer.

Scholen, en de teams daarbinnen, zouden een inspirerende en uitdagende omgeving voor docenten moeten bieden. Dat begint al op de lerarenopleiding. Logisch dat geen enkele jongen met een beetje een wiskunde-knobbel voor de Pabo kiest, als hij daar vooral meisjes ontmoet die iets met kinderen willen en al schrikken van een staartdeling. Een dergelijke redenering geldt mutatis mutandis ook voor de andere lerarenopleidingen. Waarom zou een lerarenopleiding geld verspillen aan studenten die maar matig gemotiveerd zijn om ooit voor de klas te gaan staan? Laat die studenten hun heil elders zoeken en niet de sfeer verpesten voor degenen die wel met passie over hun vak en hun (toekomstige) leerlingen willen praten.

En vervolgens, als die studenten op scholen gaan werken, zorg er dan voor dat die scholen de aantrekkelijke en uitdagende werkplekken zijn, die door hoger opgeleiden verwacht wordt. Op slechts ca. 5% van de scholen zijn afspraken gemaakt over vaste werktijden tussen ca. 8:00 en 16:00u. Dat betekent dat op 95% van de scholen leraren na het luiden van de laatste bel verdwenen zijn. De jonge docent mag alleen op zoek gaan naar de hoekjes van het gebouw waar hij om raad kan vragen. Uitdaging genoeg, maar op die manier is het moeilijk om iets over te brengen van die inspirerende werkomgeving.

Steek die 1,1 miljard daarom niet in een generieke salarisverhoging op opleidingsniveau, maar in goed uitgeruste werkplekken voor docenten, een laptop, een mobiele telefoon. Die ze ook zouden krijgen als ze niet op een school, maar bij Shell, Randstad of zelfs een middelgroot opleidingsbureau zouden gaan werken.

Maar vooral: laat het aan de afzonderlijke schoolbesturen over om te bepalen hoe ze dit geld precies willen besteden. Geef die besturen de ruimte om de Shells en Unilevers van het onderwijs te worden. Geef ze de ruimte om die docenten te belonen, die volgens hun de beste kwaliteit leveren.

Als vooraf al wordt vastgelegd hoe het extra geld besteed moet worden, worden die schoolbesturen klemgezet in hun HR-beleid. En als het geld bij voorbaat besteed gaat worden aan salarissen van individuele leraren, dan gaat het toch weer over arbeidsvoorwaarden, terwijl het toch eigenlijk over kwaliteit zou moeten gaan.

Hartger Wassink

Consultant CPS

h.wassink@cps.nl


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK