Twijfels aan selectie toptalent

Nieuws | de redactie
18 oktober 2007 | Experimenten met decentrale selectie werden in 2003 toegestaan om topopleidingen te kunnen formeren.  4 jaar later bestaat het aanbod voor toptalent vooral uit honourstrajecten. En over de vraag of door selectie toptalent echt komt bovendrijven, bestaan twijfels, zo blijkt uit discussies met de commissie-Korthals daarover.


“Het motief dat de Tweede Kamer indertijd had om de commissie-Korthals aan het werk te zetten, was het gevoel dat Nederland geen goed onderwijs bood voor toponderwijs. Dat is iets heel anders dan als je kijkt naar selectie als middel om de opleiding te voltooien. Toptalent geef je niet meer kansen door uit 100 mensen 30 te selecteren. Daar heb je het toptalent niet mee geselecteerd en niet mee gediend”. Dat zei commissielid Doeko Bosscher (RUG) bij een tussentijdse presentatie van de commissie- Korthals die zich met deze vraagstukken bezighoudt.

Rector Frank van der Duyn Schouten (UvT) merkte op dat het in selectieprocedures “heel doenlijk” is om te bepalen wie onvoldoende talent heeft – vooral bij veel overinschrijvingen – maar dat het heel lastig is om te bepalen wie een toptalent is. Commissielid Reneman bevestigde dat: “Uit onderzoek blijkt dat Nobelprijswinnaars zich in hun schoolcarrière niet onderscheiden door hogere cijfers, maar door creativiteit en doorzettingsvermogen”. Of iemand zeer getalenteerd is, is dus moeilijk van te voren te bepalen, dat moet gewoon blijken. Wil je nauwkeurig bepalen of iemand veel talent heeft, dan kom je bij een duur selectiesysteem terecht. Toch heeft dat ook wel zijn voordelen: “Het selectiesysteem van Oxford en Cambridge is duur, maar de rendementen zijn daar veel hoger, dus het verdient zichzelf wel weer terug”, aldus Reneman.

USBO-student Ruben Spellier wees op de stimulerende effecten van selectie: “Het klimaat in de klas is veel beter, want je komt in een heel gemotiveerde groep te terecht”. Collegevoorzitter Geri Bonhof (HU) Bonhof ziet voor het HBO niettemin weinig in selectie aan de poort: “Je kunt in Nederland goed varen op een HAVO- of VWO- diploma. Dat is een groot goed in vergelijking tot de Verenigde Staten, waar selectie echt nodig is”. Ze betwijfelt in hoeverre studiesucces is terug te voeren op selectie. “Op het University College is ook sprake van community building, dat is minstens zo belangrijk als factor”. Als instrument om de rendementen te verbeteren ziet Bonhof weinig in selectiviteit. “Dan ga ik liever aan de taal- en rekenvaardigheden van studenten werken, daar zie ik veel meer in”.

Bonhof ziet hier een verschil tussen universiteit en hogeschool: “Op de universiteit is men vaak gefixeerd op Nobelprijswinnaars. Maar wij leiden primair op voor de beroepspraktijk. Dat is voor ons dus het beslissende criterium. Daarom halen we de stages ook zoveel mogelijk naar voren, dat kun je studenten zich snel laten realiseren of de beroepspraktijk ook echt iets voor hen is”. Voor de stimulering van toptalent in haar hogeschool ziet ze veel in honourstrajecten. “Studenten vragen erom, de beroepspraktijk reageert heel enthousiast, en bij docenten in kenniskringen leidt het ook tot veel enthousiasme. Laten we daar dus vooral mee doorgaan. Ook intern merk ik dat het tot veel enthousiasme leidt.”

Dit kan niet zonder blijvende investeringen zo meldt de HU-voorzitter. “Het ontwikkelen van honourstrajecten kost wel geld. Gelukkig was daar de afgelopen jaren ook geld voor beschikbaar. Maar dan moet de regering wel de gelegenheid geven om nog een paar jaar met deze ontwikkelingen doorgaan. Er is 50 miljoen uit de aardgasbaten beschikbaar voor excellentie in het onderwijs, laten we dat dan ook hiertoe benutten”. Bonhof ziet in haar hogeschool ook andere vormen van onderwijs voor getalenteerde studenten: “Ik wijs op studenten die tijdens de studie al een eigen onderneming starten. Dat is natuurlijk een heel ander type student, maar die helpen we daar ook zeker bij. Ook aan zulke studenten is behoefte in de beroepspraktijk”.

De commissie spreekt liever van ‘afstemming’ dan van ‘afwijzing’. Commissielid prof. Rob Reneman: “Bij afstemming gaat het niet zozeer om een individu, het gaat erom dat je een goede groep studenten binnenkrijgt. Die afstemming kan leiden tot afwijzing. Dat hoeft overigens niet negatief te zijn, je kunt ook met de student afstemmen dat die wat anders gaat doen. Op de universiteit zitten lang niet alle studenten op de goede plek, dat blijkt wel uit de lage rendementen. Daarom is het alleen maar goed om tijdig tegen een student te zeggen: ‘jij kunt beter iets anders gaan doen’. Maar daar hoort wel een zorgplicht bij: als je een student niet toelaat tot de opleiding, dan moet je de student wel doorverwijzen naar een andere opleiding. In mijn rapport over de topmasters in 2003 hebben we dat ook gezegd: iedere bachelorstudent moet op dezelfde universiteit een aansluitende master kunnen doen, ook als zij niet in aanmerking komt voor een researchmaster”.

Prof. Reneman geeft overigens voor de bachelorfase de voorkeur aan matching in het eerste jaar boven selectie aan de poort. “Maar daarnaast moet instelling wel vrijheid hebben om bijvoorbeeld een maximum op het aantal studenten bij een opleiding te zetten, als ze denken dat dat beter is voor de kwaliteit. Als een instelling maar 800 rechtenstudenten wil inschrijven terwijl zich daarvoor 1300 hebben opgegeven, dan moet dat kunnen”. Onderwijskundige prof. Marijk van der Wende hekelde de ‘verzachtende’ benadering van de commissie: “Wat nou afstemming? Natuurlijk worden er bij selectie ook studenten afgewezen. Waarom krijg je in Nederland wel de juiste selectieve benadering als je piano kunt spelen en naar het conservatorium wilt, maar niet als je cognitief heel begaafd bent?”




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK