Noren zetten standaard top kunstonderwijs

Nieuws | de redactie
26 november 2007 | Johan Haarberg heeft in Noorwegen een doorbraak in gang gezet bij de opzet en inrichting van een derde cyclus van hoger onderwijs binnen het hbo en de kunstopleidingen. Deze wordt elders in Europa gezien als het voorbeeld van een zinvolle en creatieve invulling van de BaMa- structuur voor de kunsten. Haarberg sprak met ScienceGuide over het succes van het Noorse model.

Startpunt voor Haarbergs aanpak in eigen land was het besef, dat het Bolognasysteem geen volledig Angelsaksische opzet van het hoger onderwijsbestel inhoudt. “Velen denken dat. But that’s far from true! Meest opvallende onderscheid zit in de visie op de opleiding op het niveau van de master. De continentale Europese landen zien de mastergraad als bekroning op een eerste, originele onderzoeksprestatie en een publicatie daarover. En dat is ook de implicatie van Bologna, geen kopie van Britse snit. Dat geldt overigens ook voor de visie op het vervolg, van de promotiefase. Deze is te zeer gezien als een klassieke, academische traditie en ondersteuning van zijn vroegere opvatting van wat de kern van hoger onderwijs hoort te zijn.”

Meer onderzoek dan traditionele promotie
De academiechef uit Bergen had als voorzitter van de kunstonderwijskoepel in Europa, ELIA, juist de variëteit van hoger onderwijs stelsels leren waarderen. Ook in het Noorse kunstonderwijs probeerde men een eigen antwoord te formuleren op de behoeften uit het kunstenveld aan hoger opgeleide beroepsbeoefenaren. “What would enhance the arts and the world of arts in this respect? That is the issue”. Haarberg noemt daarom de universitaire traditie van de derde cyclus niet meer vanzelfsprekend. “Er is meer in het onderzoek dan alleen de promotie op basis van een kunsttheoretisch thema waar je een dik proefschrift over schrijft. De alternatieve benadering die wij ontwikkelen is die van de schepping van een belangrijk, origineel kunstwerk in combinatie met een rijke reflectieve context. Die zien we vooral in de vorm van een kritische beschouwing over het kunstwerk en het ontstaan en de betekenis ervan. Dat biedt de kunsten een belangrijke bijdrage to have a language about what we’re doing in practice”.

Om deze derde cyclus van kunstonderwijs met succes te voltooien, moet een jonge kunstenaar “een dubbeltalent te bezitten. Niemand kan bij ons wat sjoemelen door een heel theoretisch betoog te produceren rond een kunstwerk, dat zélf niet voldoende kwaliteit is. Het verhaal moet een herkenbare relatie hebben met de hoge kwaliteit van de kunstzinnige uiting”. Hiertoe zijn in de derde cyclus fellowplaatsen opgezet, waarin jonge talenten hun werk kunnen doen. Haarberg benadrukt daarbij de omgeving rond zo’n fellow die het werk ondersteunt. Ook deze wordt in het selectieproces betrokken. “Daarmee is een fulltime inzet voor een jonge kunstenaar mogelijk. Als promotor moet er een topper uit het kunstonderwijs optreden en daarnaast nog één of twee mensen uit andere velden in de kunst en als coreferenten.

De fellows starten zelf vaak een soort supportgroep van mensen uit hun vakgebied die hun onderzoek en kunstzinnige productie bediscussiëren en kritiek leveren. Daarin komen verschillende artistieke invalshoeken bijeen en dat intensiveert de kwaliteitsdiscussie in zo’n derde cyclus.”  Haarberg hecht daar sterk aan, op overigens ook zeer pragmatische gronden: “Je wilt immers dat de talenten in je land aangemoedigd worden een succes te maken van hun werk. Wie zou hen nu willen zien mislukken? En ook het ministerie wil dat uit haar investering (€ 200.000 per fellow over een driejarig traject) echt hoge kwaliteit geleverd wordt”.

De juiste talenten stimuleren
Na de start in verder zijn 2001/02 zijn zo’n 20 jonge kunstenaars in dit traject aan de slag gegaan. Een stuurgroep wijst de plaatsen toe bij de deelnemende academies en conservatoria. Elk jaar laat men het aantal daarna met zo’n 3 toenemen tot er ongeveer 20 jaarlijks actief zijn. “Die kritische massa verdiende al snel aandacht. We konden als instellingen voor kunstonderwijs uit eigen fondsen ook wat doen, zodat er nu naast 17 fellows via het onderwijsministerie 13 uit eigen bronnen bekostigd kunnen worden. Per jaar toch steeds dan 6 à 7 nieuwe mensen in dit traject krijgen is zinvol. Je moet er naar streven dat elke kunstopleiding enkele van hun toptalenten naar dit niveau kan tillen”.

Haarberg houdt daarmee de kwalitatieve standaard hoog. “Dat moet als je dit als serieuze derde cyclus wilt inrichten binnen het hoger onderwijs. We willen beslist niet dat er een soort statusstrijd gaat ontstaan tussen de klassieke promotie en dergelijke en deze fellowposities in het kunstonderwijs. Dat soort gedoe met vetodreigingen uit het wetenschappelijk onderwijs, daar moet je niet in terecht willen komen.

In het begin van het fellowsprogramma was de aanpak bijvoorbeeld nog wat individualistisch. De kunstsector heeft dat in zich. Om die reden zijn we met de stuurgroep die toewijst meer nadruk gaan leggen op de organisatie en de researchomgeving die het project van de fellow moet onderscheiden. We zoeken mensen die vooral geïnteresseerd zijn in de interactie over hun kunstvak. Ze moeten interdisciplinair kunnen denken en dat in een goed plan voor een reflectief onderzoek tot uitdrukking weten te brengen en daarna realiseren. Dat dwingt de instelling voor kunstonderwijs ook goed te selecteren dat zij de juiste talenten in deze richting weten te stimuleren. En dat is een impuls voor de instellingen hun eigen strategie en inhoudelijke zwaartepunten te versterken door de extra middelen via zulke plaatsen voor fellows goed te benutten”.

Peer review
De kwaliteitsbeoordeling van de fellows blijft ook dan niet mals. Van de eerste groep bij het begin zijn nu zes jonge kunstenaars klaar met hun derde cyclus. Vier kregen een positieve uitslag, twee componisten, 1 performance/installatie kunstenaar en een geluidsanalyticus. “Bij twee anderen werd de beoordeling opgeschort. Niet omdat de reflectieve publicatie ontoereikend was, maar omdat de kwaliteit van het behandelde artistieke project de eindbeoordelaars onvoldoende overtuigde. Het beoordelende assessment is stevig en heeft de vorm van een internationale peer review”.

Het Noorse project is daarmee in Europa een benchmark geworden voor dit soort trajecten op het hoogste hoger onderwijsniveau. Haarberg is daar best trots op, zo erkent hij na enig aandringen. “Het aardige is dat instellingen in ons land ook zelf zulke fellows kunnen financieren, samen met musea, orkesten en kunstfondsen. Maar zij weten dan wel dat zij deze aanpak volgen moeten omdat die kwalitatief de standaard geworden is”.

Haarberg presenteerde zijn Noors model op de conferentie Artistiek onderzoek na Bologna in Amsterdam. U leest een uitvoerige analyse van de uitkomsten en bijdragen op dit congres hier. ScienceGuide heeft AHK-voorzitter Olchert Brouwer gevraagd om zijn visie en reactie op de Noorse aanpak en de lessen daaruit voor ons land. Dit vraaggesprek publiceren wij binnenkort op de speciale  pagina gewijd aan het kunstonderzoek.




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK