Al blink je maar op één ding uit

Nieuws | de redactie
15 januari 2008 | OCW had nog nooit een vrouw als minister gehad en EZ nog nooit een oud-onderwijsminister. Het laat zien dat kennis meer dan ooit centraal staat in het economisch beleid én perspectief van ons land. Maria van der Hoeven is de minister die in Balkenende IV de pijler ‘kennis en innovatie’ van het kabinetsbeleid in de ministerraad trekt. ScienceGuide sprak met haar over baggeraars, lectoren, oud denken over de kennisparadox, de neiging zwakke plekken te ontkennen en haar eigen vooroordelen over het ministerie van Economische Zaken.


Een minister die jarenlang – ook in de Tweede Kamer – het onderwijs-, onderzoeks- en wetenschapsbeleid heeft gedaan, komt met een eigen kijk op dit ministerie binnen. Het kan niet anders of die ervaringen en de ideeën die daaruit voortgekomen zijn, kleuren ook je beleid en visie als minister van Economische Zaken.

Je neemt je kennis en achtergronden mee. Je neemt ook je vooroordelen mee. Ik ging naar een departement waar ik voorheen nogal eens last van had gehad… En nu kijk ik van daar naar het departement waar ik heb gezeten. Dat is toch een aparte ervaring.

Ik was heel graag op OCW gebleven, maar in een kabinetsformatie, je weet hoe de dingen dan ineens kunnen gaan….EZ is natuurlijk wel een prachtig departement. Ik kijk met mijn achtergrond toch wat anders naar de taak van het ministerie van Economische Zaken dan een klassieke econoom zou doen op deze post. Mijn blik is sterk gericht op het investeren in kennis en menskracht die het kapitaal zijn voor komende innovaties en de toekomstige groei en ontwikkeling. Het is dan ook essentieel hierin nu iets gezamenlijks te vinden voor ministeries als Economische Zaken en Onderwijs.

Bij Onderwijs staat voor mij de kenniscreatie zelf centraal. Bij Economische Zaken staat centraal hoe je kennis en vooral ook de mensen die deze dragen inzet voor de gezamenlijke welvaart. Hoe kun je ze beide inzetten voor innovatie, voor nieuwe producten, nieuwe economische processen en voor innovatieve oplossingen van maatschappelijke en economische problemen?

Daarom hebben we een nieuwe aanpak in gang gezet: een gezamenlijke projectdirectie op dit terrein. Geleid door Jeroen Bartelse van OCW, politiek onder leiding van Economische Zaken. Zo’n nieuwe aanzet kon ook omdat ik de stap van OCW naar EZ zette en beide terreinen aan elkaar kon verbinden.

Bij het verbinden van de kenniscreatie als de ‘OCW-missie’ met de inzet van kennis en mensen als ‘EZ-missie’ moet wel de kennisparadox in het centrum van het beleid staan. Want daar zit een kernprobleem van de Nederlandse – en Europese – economische ontwikkeling: de kennis is er volop, de talenten zijn er volop, maar de vertaalslag is beperkt.

De nieuwe projectdirectie en de agenda Nederland Ondernemend Innovatieland daarvan raken het probleem van die paradox meteen. Die vraag wordt steeds meer gesteld: ‘Doen we voldoende met de kennis in ons land?’ Die wordt dan vooral gesteld bij het type onderzoek als dat uit de eerste geldstroom bij de universiteiten. Bij de vaak fundamentele kenniscreatie met publiek geld. Daar speelt de kennisparadox in de meer klassieke kennisontwikkeling.

Tegelijkertijd zie je een heel andere ontwikkeling. Vaak komt uit de vraagzijde van de economische ontwikkeling een grote behoefte aan ‘minder klassieke’ kennis naar boven en daar zie je wel heel veel innovatieve activiteiten uit ontstaan. Er zijn zo zeer kennisintensieve industrieën tot grote bloei gekomen, ook hier in Nederland. Bijvoorbeeld in de scheepsbouw waar niches als baggeraars, jachtenfabricage en offshore het buitengewoon goed doen doordat daar kennisontwikkeling en – toepassing op hoog niveau plaatsvinden.

Je ziet dat ook in de opvallend sterke rol die ons land in ruimtevaarttechnologieën als zonnepanelen en standregeling van satellieten is gaan spelen.

Precies, dat is ook zo’n sector waar je helemaal niet hoeft te spreken van ‘de kennisparadox’. Naast die klassieke paradox – die een feit is – bestaan er vele sectoren waar de kennisintensieve innovaties bewijzen dat zo’n paradox geen fact of life hoeft te zijn. Ik heb dat onderscheid eigenlijk pas hier, in mijn nieuwe positie op EZ, ontdekt. Er is niet één ‘algemene’ kennisparadox. Universiteiten zouden zich moeten openstellen voor dat besef. Het zou voor onderzoekers niet alleen aantrekkelijk en interessant moeten zijn in die kennisintensieve bedrijven te werken, universiteiten zouden er ook eer in moeten leggen hun onderzoekers daar te doen werken.

Die benadering past misschien nog eerder bij de lectoraten en onderzoekskringen die in het hbo zich ontwikkelen. Zou van daaruit niet nog meer ingespeeld kunnen worden op de kennisvragen uit bedrijven?

De lectoraten zouden daar sterk in kunnen zijn. Zij doen er goed aan om niet in een werkwijze gezogen te worden die als het ware meer past bij die klassieke kennisparadox. Door de nadruk op de praktijkgerichte onderzoeksvragen zouden zij die juist kunnen omzeilen en overwinnen. Net zoals dat ook bij universiteiten heel goed kan. Dat lukt als we het valorisatiebesef daar weten te versterken. Dat besef draait voor mij voortdurend om de vraag, ‘wie zou mijn kennis nodig kunnen hebben, zonder dat ik dat zelf binnen een universiteit of onderzoeksinstituut kan weten? En hoe bereik ik die mensen?’

Dat is een kernpunt van de agenda Nederland Ondernemend Innovatieland die net is uitgebracht: het doorbreken van het denken achter de klassieke paradox. Je kunt daar vele voorbeelden van geven. Het gaat dan vaak veel meer om nieuwe werkwijzen dan om nieuwe vindingen, om patenten als zodanig. Dat je aan patenten kunt verdienen, is bijvoorbeeld maar een hulpmiddel, niet doel op zich bij kennisvalorisatie. Echt vernieuwend zijn meestal de innovatieve werkwijzen die daaruit ontstaan.

Daarom gaan we ook door met de kennisvouchers. Die zijn gericht op het doorbreken van die klassieke kennisparadox. Daar nieuwe verbindingen leggen en werkwijzen mogelijk maken is noodzakelijk. Die innovatieve kennisintensieve sectoren waar we al over spraken, hebben zulke vouchers daar niet voor nodig. Die anderen doen dat leggen van verbindingen zelf al lang.

Kijkend naar innovatiebeleid en het stimuleren van valorisatie zul je het recente rapport van de Lisbon Council wel gezien hebben. Dat geeft aan dat Europa als kenniseconomie in een hogere versnelling is gekomen. In feite zeggen ze dat we tegen alle verwachtingen in de ‘Lissabondoelstellingen’ voor 2010 lijken te gaan halen.

We gaan sommige van de Lissabon-targets ook halen! Op R&D-terrein mogelijk niet, maar bijvoorbeeld op arbeidsmarktterrein waarschijnlijk wel. Dat is vaak genoeg voor onmogelijk gehouden, onhaalbaar, maar we gaan ze dus wel halen. Door er samen aan te trekken lukt het dus wel.

Het is heel belangrijk geweest dat we nieuwe instrumenten zijn gaan durven zoeken en inzetten om die kenniseconomie doelstellingen waar te maken. Een voorbeeld daarvan vind ik de validering van elders verworven competenties voor mensen op mbo-niveau. Door hier werk van te maken, konden we kansen bieden op mogelijkheden om via levenlangleren nieuwe vervolgtrajecten in opleiding en scholing te gaan doen, ook op hbo-niveau. Dat was voordien niet mogelijk en remde de innovatie en de ontwikkeling op de arbeidsmarkt.

De OESO-review is op dat punt zeer kritisch over ons land. Die wijst erop dat het hoger onderwijs gefixeerd lijkt op jeugdonderwijs en dat men hier veel minder deelname aan leven lang leren kent dan in andere hoog ontwikkelde EU-landen.

De Open Universiteit is er niet voor niets, zou ik dan als eerste zeggen! Zulk aanbod is een belangrijke aanvulling op het initiële hbo en universitair onderwijs. Maar daar kun je niet meer mee volstaan. De rol in het initiële onderwijs is voor de hogescholen en universiteiten wel een belangrijke, maar niet de enige.

De cijfers van de OESO op dat punt zijn heel duidelijk, ons land loopt hier echt achter. Bij het Europees gemiddelde en helemaal bij vergelijkbare landen als Denemarken en Zweden. We moeten nu niet gaan ontkennen dat het zo is, maar ervoor zorgen dat de noodzakelijke stappen gezet gaan worden, ook in het hoger onderwijs zelf. De neiging zwakke plekken te ontkennen, weg te verklaren zit een beetje in ons. Dat is niet goed.

Mag ik over de OESO-review nog een opmerking maken? Die legt op dit punt en andere de vinger, maar niet op de hoge uitval in het hoger onderwijs. Wel op die in het mbo, maar veel minder op de uitval in het HO  en dat is ten onrechte. Die uitval is echt veel te hoog en dat is voor niemand goed, voor de student zelf niet, voor de universiteit en hogeschool en ook voor de economie en arbeidsmarkt niet. Het is een doelmatigheidsprobleem waaraan echt aandacht geschonken moet worden.

Als minister van Economische Zaken zul je een meer ondernemende opstelling van hogescholen en universiteiten wel met welgevallen zien. Velen zijn wereldwijd actief, ontwikkelen allerlei aanbod in China en elders in Azië en ga zo maar door.

Ze moeten vooral ondernemend én samen opereren. Dat begint al in Europa: als je een kans wilt hebben op een toonaangevende rol in het EIT, zul je als Nederlands hoger onderwijs gezamenlijk moeten willen optreden. Ik hoop dat de 3TU dit samen echt geleerd hebben, bijvoorbeeld. Het heeft echt geen zin als universiteiten en hogescholen bij zulke grote programma’s en initiatieven allerlei concurrerende acties uitvoeren. Dat miskent het belang van het Nederlands hoger onderwijs als geheel, zowel in Europa als breder in de wereld.

Wat ze niet moeten doen is de universiteit of hogeschool als een onderneming zien. Hoger onderwijs is geen bedrijf. En dat wordt het ook nooit, forget it. Kijk maar naar de grote, gerenommeerde universiteiten in de USA. Die gaan niet overal ineens campussen opzetten op plekken waar ze als bedrijf geld zouden kunnen verdienen of zoiets. Die doen wel veel aan hun relaties met collega-instellingen wereldwijd en versterken daarbij vooral hun ‘thuisbasis’. Door de kwaliteit van hun eigen aanbod zo sterk te maken dat niemand daar omheen kan. Zij zoeken daarbij zelf naar wat de zwaartepunten zijn waar zij echt op uitblinken, waar iedereen op af komt.

Het ontwikkelen van een bewuste missie voor een instelling is veel belangrijker voor een ondernemende, innovatieve opstelling, dan doen of je een bedrijf bent. Dat werkt veel beter dan dat de overheid selectie gaat toepassen. Voor de aantrekkingskracht van een instelling is het al belangrijk als je op één ding in het aanbod echt uitblinkt.

Je moet iets te bieden hebben waarvan velen – ook buiten ons land – zeggen dat ook zij er niet omheen kunnen, dat Nederland hier boven de rest uitsteekt. Daar komt men op af, daar kun je heel ondernemend en innovatief mee aan de slag.

Zoals iedereen naar het Koninklijk Conservatorium of de Design Academy wil die in de kunsten bij de top wil horen, bij Dutch Design of het Concertgebouworkest en Ton Koopman.

Ja, en zoals dat ook in Wageningen speelt en bij allerlei hoogleraren en specialismen bij andere hoger onderwijsinstellingen. Bied iets waar niemand omheen kan en de talenten en de middelen komen op je af. Het is net als bij heer Bommel in dat verhaal over het geldpakhuis waar hij in verzeild raakt. Het geld stroomt naar hem toe, maar als hij zijn unieke eigenschap kwijt is, droogt de stroom op.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK