‘Silo’s in HO haaks op kenniseconomie’

Nieuws | de redactie
10 januari 2008 | Het Nederlandse HO doet het internationaal goed. Maar prof Arnoud Boot (UvA) zet scherp uiteen hoe het hoger onderwijs veel meer kan bijdragen aan een succesvolle kennissamenleving. “Het hoger onderwijs behoeft een veel hogere kwaliteit. Het is niet de zesjesmentaliteit van studenten die een probleem is, maar het nagenoeg ontbreken van welke prikkel dan ook om goed onderwijs te geven. Van een werkelijke beloning voor het geven van goed onderwijs is veelal geen sprake. Afgezien van het negatieve effect op de toegevoegde waarde van opleidingen en de motivatie van studenten is een dergelijke status quo onhoudbaar.”


In zijn rede voor de Dies van de Amsterdamse universiteit benadrukt hij daarbij: “Het werkelijk aanpakken van deze status quo is lastig. Er is immers geen onmiddellijke crisis die dreigt. Fundamentele maatregelen zoals selectie aan de poort, collegegeld differentiatie en open bestel – zie hieronder – zijn dan bijna onbespreekbaar omdat de ‘grip’ op het systeem, met name door insiders dan zal worden aangetast. Binnen het bestaande systeem, lijkt het mij nog steeds mogelijk om een veel grotere prioriteit te geven aan onderwijskwaliteit.

Op dagen dat ik wat negatiever denk over de universitaire overhead en bureaucratie bekruipt mij soms het gevoel dat het mogelijk moet zijn om een paar procent van de toch aanzienlijke niet-wetenschappelijke staf verantwoordelijk te maken voor het laten evalueren van elke cursus binnen de universiteit door studenten. Tot mijn grote ergernis slagen bureaucraten en docenten die niet van beoordelingen houden er keer op keer in om evaluatiesystemen te dwarsbomen. Meestal gaat dit zeer voortvarend, onder de suggestie dat er een beter systeem aankomt, wordt het bestaande alvast stilgezet…

Het gebrek aan concurrentie heeft ook grote invloed op de investeringen die universiteiten doen in hun omgeving. Contacten met bedrijven worden niet systematisch onderhouden, hetzelfde geldt voor die met andere stakeholders. Ook hier moet het mogelijk zijn te komen tot een betere aansturing van de universiteit.

Maar nu het systeem zelf. Naar de toekomst toe speelt het vraagstuk of het Nederlandse systeem houdbaar is. Universiteiten zullen in het internationale wetenschappelijk geweld steeds zwaarder moeten concurreren. Het is een illusie te denken dat wij kunnen vasthouden aan i. geen selectie van studenten, ii. geen collegegeld differentiatie, en iii. het gesloten systeem, dus geen ‘open bestel’. Met dit laatste bedoel ik dat toetredingsmogelijkheden van onderwijsinstellingen tot de ‘markt van hoger onderwijs’ worden vergemakkelijkt waarbij er op een bepaalde manier een ‘level playing’ field kan ontstaan. De OECD is hierover ook bezorgd.”

Groot punt van zorg noemt Boot het ‘silosysteem’ van het onderwijsbestel, dat ook in het HO dwingt tot snelle, vaak verstarrende keuzes en routes voor jongeren. “Als je naar het Nederlandse model kijkt zou je denken dat het onmogelijk is om jurist te worden als je niet vanaf de eerste seconde van de universitaire studentenloopbaan je hierin specialiseert. Op dit punt ligt in mijn ogen een van de belangrijkste tekortkomingen van Nederlandse universiteiten. Het silosysteem belemmert creativiteit en leidt tot verstarring. Verstarring ontstaat vaak in de meest letterlijke zin. Silo’s stellen insiders in staat hun bestaande positie te beschermen.

In het geval van bijna elke universitaire studie leidt de silogedachte tot gesloten onderwijsprogramma’s met weinig keuzevrijheid waarin insiders hun huidige positie (en vaak ook achterhaalde cursussen) kunnen blijven aanbieden zonder dat men met de neus op de feiten wordt gedrukt. Inderdaad, vernieuwing en concurrentie worden daarmee vaak onmogelijk gemaakt. De studenten worden gedwongen via een en dezelfde weg ‘naar Rome te gaan’, en dat terwijl er vele wegen naar Rome zijn.

Voor ondernemerschap is het silosysteem in het hoger onderwijs buitengewoon schadelijk. Dit geldt met name voor de studenten. Internationaal onderzoek laat zien dat een bredere en meer diverse achtergrond van studenten leidt tot meer ondernemend gedrag (Lazear, 2004). Tegelijkertijd leidt het silosysteem ook tot een wetenschappelijke staf die bijna niet ‘uit zijn eigen silo komt’, en dus weinig gelegenheid heeft voor een creatieve uitwisseling van ideeën. Er is dus een extreem grote homogeniteit ingebouwd in het Nederlandse onderwijssysteem die haaks staat op de meerdimensionale uitdagingen waar de moderne en dynamische kenniseconomie om vraagt.”

Boot wijst daarbij op de de analyse van de OESO-review en merkt een inconsistentie op in de manier waarop vanuit OCW daarop ingegaan wordt. “De OECD merkt op dat het silosysteem evenzeer kenmerkend is in het pre-universitaire stadium. Zij verwijst nadrukkelijk naar het discriminerende effect van het silosysteem in het middelbaar onderwijs met vroege keuzes en selecties. Leerlingen uit mindere milieus komen vaak op een te laag niveau terecht en worden daarmee de pas afgesneden naar het hoger onderwijs. Dit leidt tot een verdere versterking van de homogeniteit, nu ook naar sociale en economische achtergrond. Voor ondernemerschap heeft dit een verder negatief effect via grotere homogeniteit. Daarnaast vermindert dit het opleidingsniveau van bepaalde bevolkingsgroepen. Gezien recent onderzoek dat wijst op een positief verband tussen opleidingsniveau en ondernemerschap is dit een verdere aanslag op ondernemerschap (zie van Praag, 2007). Overigens is het verrassend dat minister Plasterk in een reactie op het OECD rapport stelt dat “I disagree with the suggestion that the choice of secondary school type forms an epediment to pupils’ transferring to higher education” om vervolgens een batterij van maatregelen voor te stellen gericht op het mitigeren van dat probleem.”







«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK