Wie is er bang voor de creatieve industrie?

Nieuws | de redactie
16 januari 2008 | Als het kunstonderwijs niet op korte termijn werk maakt van de 3e cyclus, het onderzoek in de kunst, zal hij marginaliseren en over 10 jaar overvleugeld zijn door scholen voor de Creative Industries. Hanze-lector Maarten Regouin analyseert de opkomst van de creatieve industrie in het hoger onderwijs. Die roept ook vragen op voor het kunstonderwijs: hoe verhouden kenniscreatie en creativiteit zich tot elkaar in de kunstensector? Zijn kunstproductie en kenniscreatie synoniemen? 



De beeldende kunstenaar, de componist, de choreograaf, de ontwerper, de architect heeft alleen bestaansrecht als kunstenaar wanneer zijn of haar werk ‘nieuw’ is, of ten minste aantoonbare nieuwe elementen bevat. Een kunstenaar die zichzelf herhaalt, of erger nog, anderen “kopieert”, voegt niets toe en creëert dus ook geen nieuwe kunst, laat staan kennis.

Een van de wezenskenmerken van het kunstenaarschap is creativiteit; het vermogen tot scheppen, het vermogen om nieuwe eigen visies zichtbaar, hoorbaar, tastbaar te maken voor anderen. Daartoe doet hij of zij onderzoek.

De aard, de werkwijze en de status van dat wat kunstenaars “onderzoek” noemen staat momenteel zeer in de belangstelling, niet in het minst vanwege de BaMa discussie in het hoger onderwijs.

Maar creativiteit is niet voorbehouden aan het kunstenaarschap alleen. Veel geslaagd wetenschappelijk onderzoek slaagt juist en creëert juist kennis, omdat de onderzoeker creatief is en zich bijvoorbeeld voorneemt verbanden en relaties te onderzoeken die niet voor de hand liggend zijn.

Het zal duidelijk zijn dat er momenteel over kunstonderzoek en wetenschappelijk onderzoek, voornamelijk over hun verschillen en overeenkomsten en over hun status binnen het Hoger onderwijs, hevige debatten worden gevoerd.

En dan hebben we daarnaast natuurlijk sinds een jaar of 10 het fenomeen van de zogenoemde “Creative Industries”. Het woord zegt het al: het betreft hier die tak van bedrijfsleven en ondernemerschap waar het eindproduct een ‘creatief ‘ eindproduct is, vaak gebaseerd op gedegen marktonderzoek en dus ook passend binnen uitgekiende marketingstrategieën. Hier is kenniscreatie vaak ondergeschikt aan de winstdoelstelling of direct maatschappelijk nut.

Zijn creativiteit en kenniscreatie dan nog wel synoniemen?

In dit artikel probeer ik beide, zowel het onderzoek in de kunsten als de creatieve industrie, beknopt aan een nadere analyse in het licht van de kenniscreatie te onderwerpen.

Een probleem daarbij is dat de inhoud van het begrip ‘creativiteit’ de afgelopen decennia hevig aan inflatie onderhevig is geweest en te pas en te onpas wordt gebruikt, variërend van de divine creation door een individu tot de homo ludens gedachten en de “iedereen is creatief”-opvattingen uit de jaren ’70. Ik voer het debat over creativiteit graag wanneer dit direct is gekoppeld aan het begrip scheppingsvermogen.

Onderzoek in de kunsten in relatie tot kenniscreatie. 1)

 

Het kunstonderwijs in Nederland aan de theater- en filmscholen, de academies voor beeldende kunsten de vormgeving en de architectuur kent sinds enige jaren, onder invloed van de Bolognaverklaring, twee cycli: de bachelor- en de masteropleiding.

Er is na de masteropleiding geen ‘derde cyclus’ in het kunstonderwijs. Niet in het HBO en ook niet aan de universiteiten. Er is ook geen pendant van het kunstonderwijs aan de universiteiten.

Kunstgeschiedenis, musicologie en theaterwetenschappen gaan weliswaar over de kunsten, maar zijn niet – zoals het technisch, economisch of pedagogisch onderwijs – het universitaire equivalent van het kunstonderwijs.

Een derde cyclus in de kunsten – die in veel buitenlanden gewoon is – ontbreekt.

Daardoor krijgt talent niet de mogelijkheid om binnen het huis van het Hoger onderwijs door te groeien, bij te dragen aan een specifieke onderzoekstraditie en is de hoogste graad (PhD) voor de kunstenaar-in-opleiding alleen via ingewikkelde constructies met een binnen- of buitenlandse universiteit bereikbaar. 2)


Het ontbreken van een PhD-fase heeft Nederland inmiddels al in negatieve zin op ruime afstand gezet vergeleken met de ons omringende landen op het gebied van participatie in het Hoger onderwijs, in het bijzonder op master- en doctoraatsniveau.

Onderzoek in de kunsten gaat over een vorm van onderzoek waarbij de kunst zelf inzet en resultaat is. 3) Het ontbreken daarvan heeft een negatief effect op het niveau van het vakinhoudelijke en publieke debat over kunst en kunstbeoefening. Maar niet alleen daar: waar sprake is van kenniscreatie via kunstproducten en waar deze kenniscreatie ontstaan is uit onderzoek, wordt momenteel deze creatie ernstig gefrustreerd door het ontbreken van een zogenaamde 3e cyclus.

Bovendien wordt op deze wijze ook een beginnende onderzoekstraditie binnen de kunstinstellingen van het hoger onderwijs in de kiem gesmoord. Maar er is enige hoop: De Koninklijke Academie van Wetenschappen (KNAW) lijkt er toe te neigen binnen afzienbare tijd weer haar oude naam terug te nemen: Het Koninklijk Nederlands Instituut voor Wetenschappen, Letterkunde en Schone Kunsten. Daarmee wordt dan tot uitdrukking gebracht dat wetenschap en kunst een weliswaar ongelijksoortige, maar even belangrijke bijdrage leveren aan onze cultuur.

Onderzoek in de kunsten gaat bovendien niet alleen maar over het individuele kunstproduct, bijvoorbeeld het schilderij, de choreografie, de compositie of het visionaire bouwontwerp.

Kenniscreatie vanuit de kunsten kent ook vele toepassingsmogelijkheden in onze samenleving en cultuur. Denk bijvoorbeeld eens aan de bankbiljetten van Oxenaar (toen we nog guldens hadden), aan de visuele kant van de producten van Philips (door Philips Design i.s.m. Philips Research), aan de vele ontwikkelingen in onze  theaters bij muziek, theater en dans en aan de vele mengvormen die daar onderzoeksmatig de laatste jaren in tot stand zijn gekomen. Het Dutch Design is wereldberoemd en onze koningin neemt niet voor niks bij staatsbezoeken het Concertgebouworkest of het Nederlands Danstheater mee.



Maar het zeer hoge niveau van de Nederlandse kunsten is meer ontstaan ondanks het ontbreken van een onderzoekstraditie en gerichte onderzoeksgelden, dan dankzij. En er liggen bedreigingen op de loer. Niet alleen wordt het hoger kunstonderwijs op een achterstand gezet door het ontbreken van een 3e cyclus en een onderzoekstraditie.

Ook is met de opkomst en groei van de creatieve industrieën een ontwikkeling ingezet, die heel veel lijkt op de situatie van de jaren ’30. Door de beroemde geleerden van de Frankfurter Schule, Adorno en Horkheimer, is deze situatie kritisch geduid als de ”Kulturindustrie”, waarmee wordt aangegeven de vervreemding van de kunstenaar van zijn werk, de veranderingen die in dat werk plaats vinden onder de omstandigheden van industriële productie en het streven naar de manipulatie van het publiek. 4) Dat betekent dat de kunsten meer dan gemiddeld de plicht hebben zich te verhouden met en tot de creatieve industrieën.

De creatieve industrieën

 

De creatieve industrie is een containerbegrip van honderden verschillende vormen van uitvoeringspraktijken waarbinnen kunsten en creativiteit, maar ook ondernemerschap een rol spelen. De relatie met het hoger kunstonderwijs is niet zo makkelijk te duiden.

In de creatieve industrieën is er a-priori een verbinding met de hele keten van artistieke creatie, productie, distributie en wordt er met zeer uiteenlopende producenten en doelgroepen gewerkt. Er is eveneens sprake van zeer uiteenlopende belangen en dat leidt ook tot nogal wat verschillende definities.

Een min of meer geobjectiveerd medium als de Wikipedia geeft ons de volgende definitie:

creatieve industrieën (soms ook wel genoemd: Creatieve Economie) refereren aan een set van onderling verbonden industriële sectoren, welke vaak worden genoemd in relatie met een groeiend deel van de globale economie. De creatieve industrieën zijn gericht op het creëren en exploiteren van producten waarop een intellectueel eigendom rust: zoals de kunsten, films, games, modeontwerpen, advertising en zo meer.

Een ander, meer gezaghebbend, orgaan als het UK Government Department for Culture, Media and Sport (DCMS) definieert de creatieve industrieën als:

“Die industrieën die hun herkomst hebben in individuele creativiteit, vakbekwaamheid en talent en die een potentie hebben om rijkdom en banen te creëren door het genereren en exploiteren van intellectueel eigendom” 5).

Deze DCMS definitie erkent elf ‘creatieve sectoren ‘, te weten:

–             reclamebureaus

–           architectuur

–            kunst- en antiekmarkten (incl. restauratie)

–           toegepaste kunsten (kunstnijverheid)

–          design (incl. communication design)

–          modevormgeving

–           film, video en fotografie

–          computersoftware, games, grafisch ontwerpen

–          muziek, beeldende kunst, theater, dans

–            uitgeverij

–          radio en televisie

Zowel de Wikipedia als de DCMS geeft hier de Creative Industries een voornamelijk economische positionering en dat leert ons dat we met verschillende elementen te doen hebben: de verschillende disciplines in de kunsten en de verschillende vormen van beroepspraktijken zijn hier onderling verbonden; ze zijn gepositioneerd in het proces van globalisering en er wordt (veel) geld verdiend met de intellectuele eigendomsrechten. Dit is een beetje de situatie zoals die nu is.

Toch had de ‘goeroe’ van de Creatieve industrieën, de Amerikaanse hoogleraar Richard Florida, oorspronkelijk een andere oriëntatie. In zijn boek The Rise of the Creative Class 6) kiest hij een benadering waarbij de creatieve industrieën veel meer functioneren als sociale vernieuwing in de samenleving: waar andere sociale of politieke instrumenten falen, zijn de creatieve industrieën in staat om steden en landen om te bouwen door ze te branden (in het Engels: ze te voorzien van een ander uiterlijk en imago dan ze voorheen hadden), en ze op de kaart te zetten via de kracht en de sterkte van creatieve individuen en groepen. Nederlandse voorbeelden: Arnhem Modestad, Eindhoven Designstad, enzovoorts.

Creativiteit en kenniscreatie zijn begrippen die volgens Florida in elkaars verlengde liggen.

Van hem zijn ook uitspraken als:

“Niet kennis, maar creativiteit is de economische drijfveer in alles”;

“De economie draait om de menselijke creativiteit; de mens staat centraal in de creatieve economie”;

“Het ontwikkelen, stimuleren, aftappen en aanwenden van menselijke creativiteit is de kernopgave van deze tijd voor stadsbesturen en economen, voor onderwijsmensen en voor managers”. “Deze opgave maakt HRM essentieel voor de strategie van ieder bedrijf: Innovatiebeleid is HR Beleid”. 7)

Dit zijn positieve voorbeelden van de Creatieve industrieën in de geest van Florida. Toch zijn er de laatste 10 jaar veel ontwikkelingen geweest. Er is inderdaad meer aandacht voor het creatieve talent enerzijds, maar nog veel meer voor de economische kant ervan. De voordelen, maar ook de nadelen daarvan dringen overal door. Bijvoorbeeld: we neigen er vaak toe om China te zien als ‘onze’ fabriek waar ‘onze’ ontwerpen worden geproduceerd en vaak ook gekopieerd.



Maar alleen al in de laatste 5 à 6 jaar zijn er in China meer dan 300 campussen opgericht met als doel hun eigen jong en creatieve talent op te leiden voor een baan in de Creatieve industrie. Een ander recent voorbeeld is de Universiteit van Griffith, Brisbane, Australië waar onlangs de Faculteit der Kunsten is opgeheven en in plaats daarvan is opgericht een ‘Faculteit for the Creative Industries’. Onder de naam School of Arts. Duidelijke tekenen waar nu en in de toekomst in wordt geïnvesteerd.

Dat soort ontwikkelingen voedt natuurlijk wel een gedachte die ook bij velen leeft, namelijk dat de creatieve industrieën een ‘samenzwering’ zijn tegen de (autonome) kunsten. Creativiteit wordt niet meer voor een hoger doel aangewend, maar ‘geëxploiteerd’ ten behoeve van de economische doelen van de creatieve industrieën. Ik deel dat pessimistische perspectief niet.

Wel is de stelling verdedigbaar dat de kunsten in zijn algemeenheid en het kunstonderwijs meer specifiek zich de afgelopen 25 jaar in een maatschappelijk isolement hebben gemanoeuvreerd, onder meer doordat het domein van de creativiteit teveel is gezien als het exclusieve domein van de kunsten. Dat wreekt zich.

De afgelopen jaren hebben zich, zowel in het HBO als in het MBO, ‘kunstachtige’ opleidingen ontwikkeld die in principe de uitgangspunten ‘creativiteit’ en ‘opleiden voor de markt’ hanteren, maar zich niets meer aantrekken van de axioma’s van het kunstonderwijs (zware selectie aan de poort op talent, regelmatige kwaliteitassessments, bijbrengen kritische attitude, etcetera).

Ook in onze eigen Hanzehogeschool zien we opleidingen ontstaan als Multimediaontwerper, Multimediaontwikkelaar, Gamedesign en Development, geheel buiten het kunstonderwijs om.

Komt dat omdat de kunsten nauwelijks een significante rol hebben gespeeld bij de verdere ontwikkeling van wat we nog steeds ‘de nieuwe media’ noemen? Zijn deze media te lang gezien als een kunstje, en niet als kunst? Het is interessant om daar eens een goed debat over te voeren.

Tot op de dag van vandaag zijn er nog geen specifieke theorieën ontwikkeld over de creatieve industrieën, noch is er momenteel sprake van een gestructureerd en aanvaard kritisch kader tegen de creatieve industrieën. Een ding is echter zeker: een bloeiende kunst- en cultuursector is van absolute noodzaak voor een verdere groei en uitbouw van de creatieve industrieën: in de Global Economy is nu al verdere groei ervan geen enkel punt meer van zorg of discussie.

Kunstenaars in de breedste zin des woord spelen daarin een specifieke en uiterst belangrijke rol. En dat betekent voor de kunsten: niet verder isoleren, maar publiekelijk met elkaar het debat aangaan. Niet langer knorrig over samenzweringen spreken, maar juist de eigen hoge kwaliteit tot inzet maken van de bijdrage aan dat maatschappelijke debat en aan de creatieve industrieën.

Het betekent ook dat de overheid de 3e cyclus in het kunstonderwijs snel moet erkennen als wezenlijk onderdeel van het hoger onderwijsaanbod en daarvoor ook de middelen ter beschikking moet stellen, bijvoorbeeld via het NWO.

De regels waar het type onderzoek in de 3e Cyclus in de kunsten aan zal moeten worden onderworpen (te vergelijken met die welke gelden voor het wetenschappelijk onderzoek) zullen zo moeten worden opgesteld dat creativiteit en kenniscreatie in de kunsten daadwerkelijk en transparant bijdragen aan de kennisontwikkeling in onze samenleving: de kunsten weer terug op het Forum van “Kunsten en Wetenschappen”!

Samenvattend kan gesteld worden dat wanneer niet op korte termijn serieus de 3e cyclus, het onderzoek in de kunsten, op de agenda komt van de hogescholen en de politici die het betreft, we de voorspelling kunnen doen dat het kunstonderwijs op termijn zal marginaliseren en we over 10 jaar geen kunstscholen meer zullen heb ben; alleen nog scholen voor de Creative Industries.

Maarten Regouin
Lector Internationalisering & Internationale Beroepspraktijk
Hanzehogeschool Groningen

Noten
1)             Zie ook: Nieuwsbrief Onderzoek, Scienceguide, 1 november 2007, www.scienceguide.nl
2)             zie Inleiding in de Reader, samengesteld bij gelegenheid van de Internationale Conferentie over de 3e Cyclus in het Kunstonderwijs: “Artistiek onderzoek na Bologna”
10 en 11 october 2007, Amsterdam
3)              Dr. Henk Borgdorff: Emancipatie ‘faculteit der kunsten’ nodig, NRC 29-09-2005
4)               Dr. Dragan Klaic: Creativity: Another Crowded Bandwagon? From divine creation to Creative Industry, Lecture for ELIA’s Teachers Academy, Brighton, July 2007
5)              UK Government Department for Culture, Media and Sport (DCMS 2001, p.04)
6)               prof. dr. Richard Florida, The Rise of the Creative Class, Basic Books, New York 2002
7)              zie website GITP, Roy van Dalm, www.gitp.nl

 

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK