Fiscale stimulansen voor fondsenwerving

Nieuws | de redactie
10 maart 2008 | Wordt het niet tijd voor een wet op de filantropie, zoals Frankrijk in 2003 invoerde? Oud- directeur Geert Sanders (Ubbo Emmiusfonds)  betoogt in dit achtste gebod voor fondsenwerving dat gunstige belastingregels de fondsenwerving aanzienlijk kunnen stimuleren.


Achtste gebod

Heroverweeg de gangbare fiscale regels op een zodanige wijze dat deze meer uitnodigend zijn voor universitaire fondsenwerving; besteed hierbij met name aandacht aan het belastingvrij maken van giften ten behoeve van universitair onderzoek dat niet valt onder ‘sponsoring’’.

Dit gebod heeft betrekking op de regeringen van alle Europese lidstaten. Het doel dat met dit gebod is beoogd, is om te komen tot dusdanige fiscale regels, dat deze leiden tot een toename van filantropische geldstromen ten behoeve van universitaire projecten.

Wanneer universitaire fondsenwerving zou worden erkend als een praktijk die valt onder activiteiten met een maatschappelijk nut, dan zou deze van belastingheffing kunnen worden vrijgesteld. Hetzelfde zou moeten gelden voor personen en bedrijven die donaties aan universiteiten doen: ook voor hen een systeem van volledige belastingaftrek, waardoor universiteiten (mits in de vorm van stichtingen) hieruit volledig hun voordeel kunnen trekken.

Uit een vergelijking van de aard van de fiscale regels tussen de Verenigde Staten enerzijds en de landen van de Europese Unie anderzijds, komt de regelgeving in de Verenigde Staten naar voren als een interessant perspectief. Meer en meer Europese landen bewegen zich in deze richting, zoals Italië, Frankrijk en Nederland. Tegelijkertijd bestaan er nog grote verschillen in de systemen van belastingheffing tussen de Europese landen. Maar dit is ook mogelijk binnen eenzelfde land, zoals bijvoorbeeld Duitsland, waar per deelstaat de regels anders kunnen zijn (voor een overzicht van de fiscale regelgeving met betrekking stichtingen in de verschillende Europese landen, zie de Bijlage).

Hoe belangrijk is de aard van de fiscale regelgeving als criterium met betrekking tot het filantropisch geven? Dit blijkt in de praktijk niet het enige of het belangrijkste criterium te zijn. Het kan weliswaar van invloed zijn op de hoogte van een gedoneerd bedrag, maar andere factoren spelen bij het tot stand komen van een donatie een meer essentiële rol, zoals enquêtes aangeven waarin wordt nagegaan waarom mensen donaties doen aan universiteiten. Hierin wordt aan belastingtechnische prikkels een lage prioriteit toegekend, dit in tegenstelling tot de hierna volgende redenen die door de respondenten als de belangrijkste worden geclassificeerd.

Allereerst gaat het de respondenten om de missie van de universiteit, die hen uitnodigt om donaties te doen. Hoe aansprekend en geloofwaardig is die missie voor hen? Ten tweede betreft het de kwaliteit van de personen in het college van bestuur van de betreffende kennisinstelling. Zijn dit mensen van het hoogste kaliber die zich geheel inzetten voor de continuïteit van hun universiteit? Ten derde is de financiële integriteit van de instelling aan de orde, die vertrouwen oproept in haar omgeving.

Kortom, donaties vloeien voort uit de gecreëerde omstandigheid dat mensen geïnteresseerd en geïnvolveerd zijn geraakt in een instelling. Hierop volgt voor de donoren pas het thema van de beschikbaarheid van meer of minder gunstige belastingprikkels.

Nederland wordt binnen de EU als een interessant gidsland beschouwd waar het gaat om het werven van gelden door universiteiten vanuit filantropische bronnen. Zo is in juni 2005 door het Innovatieplatform het rapport ‘Geven voor weten: particuliere middelen voor de wetenschap’ uitgebracht. In dit nog steeds actuele rapport worden de prioriteiten duidelijk aangegeven wanneer er wordt gesteld: ‘De universiteiten en als eerste de VSNU, dienen (in samenspel) het voortouw te nemen bij het uitzetten van een aantrekkelijk en daadkrachtig filantropisch beleid voor wetenschappelijke doeleinden: eerst een wervend actieplan voor dit nog onontgonnen terrein en vervolgens een realistisch implementatieplan. Pas dan kan de overheid stimulerend optreden’.

Voor het succesvol werven van filantropische giften dient er volgens het Innovatieplatform aan een drietal condities te zijn voldaan, namelijk:

– Cultuuromslag.
– Fondsvorming en – activering.
– Overheidsstimulering middels fiscale facilitering.

Hierbij gaat het respectievelijk om de aspecten ‘bewustwording’, ‘vormgeving’ en ‘randvoorwaarden’.

De cultuuromslag heeft betrekking op het bewustzijn dat binnen universiteiten moet groeien omtrent het mogelijke belang van hun wetenschappelijke projecten voor de samenleving en de kansen die zij tot hun beschikking hebben om hierop een giftenbeleid te enten. Maar deze cultuuromslag is ook nodig bij de andere betrokkenen zoals de overheid, particulieren en het bedrijfsleven zodat meer en gerichter extra middelen kunnen worden verworven door onderzoeksinstellingen. Voor hun fondsenwerving behoeven de universiteiten o.a. een hierop gericht alumnibeleid.

Voor fondsvorming en –activering wordt door het Innovatieplatform aanbevolen om als universiteiten de krachten te bundelen en om in onderling samenspel en met andere partners in het wetenschappelijk veld, een Nederlands Stimuleringsfonds voor wetenschap en onderzoek op te richten, als aanvulling op en versterking van thans bestaande locale initiatieven. Volgens het Innovatieplatform verdient het daarbij de voorkeur aan te sluiten bij een al bestaand fonds, in het bijzonder bij het Prins Bernhard Cultuurfonds, omdat wetenschap past binnen de doelstellingen van dat fonds. De vulling van dit fonds kan plaats vinden uit particuliere initiatieven, uit revenuen van kansspelen, enzovoort.

De aanbevelingen met betrekking tot de gerichte overheidsstimulering luiden als volgt:

– Breid de vrijstelling van afdracht van successierecht voor legaten en giften voor musea uit met instellingen voor wetenschappelijk onderzoek.
– Verklaar de procentuele bovengrens voor aftrek van giften niet van toepassing op donaties in het kader van de inkomstenbelasting en vennootschapbelasting.
– Pas de fiscale regelgeving zodanig aan dat de fiscale faciliteiten niet alleen het samenbrengen van fondsen voor wetenschappelijke doelen stimuleren, maar dat zij daarvoor ook daadwerkelijk worden benut.
– Breid de bestaande vrijstellingen voor o.a. culturele beleggingen in de vermogensrendementsheffing uit met beleggingen met een wetenschappelijke doelstelling.
– Onderzoek de mogelijkheid of voor het detacheren van personeel tussen academische instellingen een regeling kan worden getroffen gelijk aan die voor de sociaal-culturele en de zorgsector, opdat de detachering tussen die instellingen onder voorwaarden zonder BTW-heffing (of tegen een lager tarief) kan plaatsvinden.

Tot zover de aanbevelingen van het Innovatieplatform met betrekking tot de drie condities voor succesvolle fondsenwerving. Het Innovatieplatform wijst bovendien op het gevaar van substitutie waar men zich, zowel aan de kant van de universiteiten als van de donoren als van de overheid, bewust dient te zijn. Dit gevaar duikt op indien de overheid (of een andere financier) besluit minder te investeren in de wetenschap, zodra er additionele financiering uit andere bron beschikbaar komt. De verschillende geldstromen voor de wetenschap mogen niet als communicerende vaten worden beschouwd.

Tenslotte heeft het Innovatieplatform aan de Nederlandse regering geadviseerd om een nieuwe taakgroep in te stellen met als opdracht om de eerder gedane aanbevelingen te vertalen in concrete voorstellen voor nieuwe fiscale regelgeving. Eind 2005 werden deze voorstellen bij de regering ingdiend. Dit heeft de aanvang gevormd van een dialoog omtrent gewenste fiscale condities voor universitaire fondsenwerving waarin nog de nodige stappen zijn te zetten. Door deze dialoog wordt een verdere professionalisering van dit onderwerp bij de diverse erbij betrokkenen in de hand gewerkt.

Ook bijvoorbeeld in Frankrijk hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan inzake de fiscale regelgeving ten aanzien van universitaire fondsenwerving. Met haar ‘wet op de filantropie’ van 1 augustus 2003 wilde de Franse regering private initiatieven tot donaties aan algemeen nut beogende instellingen ten zeerste aanmoedigen. De instellingen voor hoger onderwijs vallen hier nu ook onder. Met aftrekbaarheidstarieven van respectievelijk 66% voor individuen en van 60% voor bedrijven die donaties doen ten gunste van een private of een door de overheid gefinancierde instelling, beschikt Frankrijk thans over een van de meest aanlokkelijke belastingsystemen in Europa met het oog op filantropische giften.

Genoemde wetgeving is evenwel in 2005 als niet van toepassing verklaard op verenigingen van alumni, aangezien de Franse belastingautoriteit van oordeel is dat alumniverenigingen niet als algemeen nut beogende organisaties kunnen worden beschouwd. In haar ogen dienen deze verenigingen direct de belangen van haar leden.

Bij een beschouwing in vogelvlucht van de landen in de Europese Unie valt het op dat er bij de ontwikkeling van fiscale regels inzake filantropische giften aan universiteiten, veel meer sprake is van convergentie dan van divergentie. Hierop is ongetwijfeld van invloed de toenemende onderlinge uitwisseling van inzichten en ‘best practices’ aan de kant van fondsen wervende universiteiten, bijvoorbeeld in het kader van conferenties en workshops van de European Universities Association (EUA) en van de Council for Advancement and Support of Education (CASE).

Hetzelfde geldt aan de kant van de belangrijkste Europese vermogensfondsen waarvan vertegenwoordigers elkaar periodiek ontmoeten in het European Foundation Centre (EFC) te Brussel. Dit centrum is een internationale associatie van vermogensfondsen (waaronder fondsen vanuit het bedrijfsleven) dat ernaar streeft om de wettelijke en fiscale omstandigheden voor fondsen te verbeteren en om in de publieke opinie een beter begrip te bewerkstelligen van hetgeen dat fondsen in Europa doen. Dit door direct te laten zien wat zij zoal bewerkstelligen.

Op 4 december 2007 bracht de EU Expert Group on Fundraising by Universities from Philanthropic Sources haar eindrapport uit. Professor Geert Sanders (RuG), een van de leden van de Expert Group, vat de essenties van het rapport ‘Engaging Philanthropy for University Research’ samen in een speciaal voor Science Guide gemaakte reportage onder de titel ‘De tien geboden van fondsenwerving’.

Als directeur van de Stichting Ubbo Emmius Fonds voor relatiebeheer en fondsenwerving van de RuG introduceerde hij tussen 1998 en 2007 de relatiegerichte fondsenwerving in Nederland. In 2006 verscheen van zijn hand het boek ‘Fondsen werven: de relatiegerichte aanpak’ bij Koninklijke Uitgeverij Van Gorcum in Assen. Als bestuurder is Geert Sanders o.a. actief als voorzitter van SER Noord- Nederland.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK