‘Ongebruikt talent fataal voor kenniseconomie’

Nieuws | de redactie
26 maart 2008 | Alexander Rinnooy Kan is liever zuinig op Nederland dan trots. "Zuinigheid in deze zin vraagt om actief onderhoud. Wie trots is, is tevreden. Wie zuinig is, is zorgzaam en bij vlagen bezorgd." Punt van zorg: de eerste tussenevaluatie van de Kennisinvesteringsagenda. "[Deze] laat zien dat wij hier en daar gelukkig vooruitgang beginnen te boeken, maar dat ons kennisuitgavenniveau ver achterblijft bij het beoogde groeipad. En dat zal nog steeds het geval zijn na de afronding van de poging van minister Plasterk om de leraren van een welverdiende salarisverhoging te voorzien."

In zijn ‘Hofstadrede’ zet de SER- voorzitter en lid van het Innovatieplatform de lijnen uit. Hij wijst op de OESO-review en het feit dat in landen als Finland en de USA de doorstroom van talent uit alle milieus aanzienlijk succesvoller gaat dan hier. “Dat betekent dat het in Nederland aanzienlijk beter moet. Wij kunnen ons niet permitteren om zoveel talent ongebruikt te laten. Het is niet alleen onrechtvaardig naar de getroffenen, het is fataal voor onze ambities als kenniseconomie. Zoals de Fransen het zo treffend formuleren: het is meer dan misdadig – het is dom.” U leest zijn betoog hier onder.



Nederlanders zijn zuinig. Tot de meest authentiek Nederlandse uitvindingen behoort de flessenlikker, een flexibel uitgevoerde leegschraper die zich moeiteloos aanpast aan alle denkbare yoghurtflesontwerpen. Voor wie dat vroeger niet toereikend vond, bestond een hulpmiddel dat ertoe diende de bijna lege, omgekeerde fles gedurende de nacht compleet – maar dan ook compleet – uit te laten druipen, en dat in de wandeling dan ook ‘de uitdruiper’ werd genoemd. Dit bespaarde bovendien de omspoelkosten die strikt economisch gesproken drukten op de opbrengst van het statiegeld. Ik heb goed nieuws: de laatste in Nederland aanwezige uitdruiper bevindt zich niet geheel toevallig in ons familiearchief, ik heb hem meegenomen en hij is na afloop van deze lezing beschikbaar voor inspectie en innovatieve imitatie.

We zijn zuinig in Nederland, maar niet per se zuinig op Nederland. Dat is jammer. Wie zuinig wil zijn op Nederland, is meer dan – U had het al geraden – trots. Wie zuinig wil zijn op zijn land, realiseert zich dat dat meer inhoudt dan passieve waardering voor Nederlandse tradities en verworvenheden. Zuinigheid in deze zin vraagt om actief onderhoud, in de wetenschap dat alles van waarde weerloos is en kwetsbaar. Wie trots is, is tevreden. Wie zuinig is, is zorgzaam en bij vlagen bezorgd.

Voor die bezorgdheid is de laatste jaren alleszins reden. Toen ik aantrad als voorzitter van de Sociaal-Economische Raad verwees ik naar een cultuur van onzekerheid, ontevredenheid en onverdraagzaamheid die zijn intrede leek te hebben gedaan. Er was onzekerheid over een toekomst met teruglopende soevereiniteit in eigen locale en nationale kring, een toekomst die voor een oudere generatie steeds minder voorspelbaar wordt en voor een jongere generatie nooit echt voorspelbaar is geweest. Er was ontevredenheid over het onvermogen van de politiek in eigen land en in Europa om die onzekerheid te reduceren. En onverdraagzaamheid en onfatsoen waren de uitlaatklep die de eenheid verder onder druk zetten en de verdeeldheid bevorderden.

We zijn inmiddels anderhalf jaar en één kabinet Balkenende verder. De agenda van het nieuwe kabinet Balkenende weerspiegelde de noodzaak van participatie in brede zin, van betrokkenheid van alle burgers bij wat er gebeurt in en met hun land, hun stad, hun wijk. Nederland is opnieuw onderweg naar Europa, en weet zich verantwoordelijk onderdeel van een wereld die welvaart heeft zien toenemen en geweld helaas niet heeft zien teruglopen. Onze economie heeft twee bijzonder goede jaren achter de rug. Maar de ontevredenheid is onverminderd zichtbaar in de politieke opiniepeilingen, de achterliggende onzekerheid is kennelijk nog steeds aanwezig, en de onverdraagzaamheid als uitlaatklep al evenzeer.

Wie zuinig wil zijn op Nederland, heeft dus reden tot bezorgdheid. Maar het goede nieuws is dat er veel is om zuinig op te zijn, veel dat het actieve onderhoud alleszins waard is. Een oproep tot zuinigheid is geen oproep tot krenterig gemillimeter, maar een poging om allereerst in kaart te brengen wat tot dankbaarheid stemt uit het verleden en tot waakzaamheid naar de toekomst. En het hoeft niet bij contemplatie te blijven. Er is goed nieuws voor ongeduldigen: de Internet- en andere rechten op de titel van deze lezing zijn, voor zover mij bekend, nog vrijelijk beschikbaar.

Een oproep tot zuinigheid is ogenschijnlijk onschuldig, want meestal onomstreden. Als ik zeg dat wij zuinig moeten zijn op onze talenten, dan loopt er niemand verontwaardigd weg. En toch schuilt in die eerste oproep misschien wel mijn grootste bezorgdheid. Want, hoe naar het ook is, wij zijn helemaal niet zuinig op onze talenten. Wij verkwisten een flink deel ervan. Wij geven onvoldoende geld uit aan de rest. En wij hebben jarenlang de hoeders van het talent onvoldoende gesteund in hun belangrijke taak.

Het talent dat in Nederland wordt verkwist is het talent van al degenen die voortijdig hun school verlaten en op de arbeidsmarkt belanden zonder het diploma dat het verschil betekent tussen een snelle start en een moeizame aanloop. Maar het is vooral het talent van al diegenen die voor een dubbeltje geboren werden en niet de kans krijgen om een kwartje te worden, niettegenstaande ons vaste voornemen om een onderwijssysteem te creëren dat niet zou discrimineren naar sociale herkomst.

Hoe onaangenaam ook, wij moeten onder ogen zien dat dat laatste niet is gelukt. Gerenommeerd OECD-onderzoek wijst uit dat Nederland tot de landen behoort waar sociale herkomst nog steeds een goede voorspeller is van de waarschijnlijkste route door het onderwijssysteem. Dat hoeft niet zo te zijn. Landen als Finland en de Verenigde Staten laten zien dat het aanzienlijk beter kan. Dat betekent dat het in Nederland aanzienlijk beter moet. Wij kunnen ons niet permitteren om zoveel talent ongebruikt te laten. Het is niet alleen onrechtvaardig naar de getroffenen, het is fataal voor onze ambities als kenniseconomie. Zoals de Fransen het zo treffend formuleren: het is meer dan misdadig – het is dom.

Er is uitgebreid te speculeren over de reden van dit falen. Het heeft waarschijnlijk te maken met onze keuze voor een betrekkelijk vroeg selectiemoment in het leven van onze kinderen: als ze ongeveer 12 jaar oud zijn, bij de CITO-toets. Op dat moment wordt de route naar het hoger onderwijs voor de meeste kinderen definitief afgesloten. Dat is fataal voor alle laatbloeiers. En dat zijn er – helaas – heel veel.

Het stemt tot nadenken dat alle Europese landen die het op dit punt zoveel beter doen dan Nederland, gekozen hebben voor een of andere vorm van de in Nederland zo verguisde middenschool. Maar wie zuinig is op Nederland, zal aarzelen om een oproep te doen tot een nieuwe, grootschalige onderwijshervorming. Hier in Den Haag wordt dreigende laatbloeiers in het project De Haagse Kopklas een jaartje uitstel geboden om te bekijken of ze misschien met wat extra training toch nog havo of vwo kunnen halen – een prima initiatief. Het minste wat ons te doen staat is wel om zo spoedig mogelijk de omwegen in ere te herstellen die laatbloeiers in staat stelden om via het stapelen van diploma’s alsnog de universiteit te halen. Wie die omwegen heeft afgebroken, was niet zuinig op Nederland.

En we moeten nog iets doen. We moeten ons realiseren dat het kwaad van de sociaal-economische achterstand al op jonge leeftijd geschied is. Wie rond zijn vierde jaar een taalachterstand heeft opgelopen, haalt hem nauwelijks in op latere leeftijd. De effectiviteit van voorschoolse educatie in het dichten van die kloof is royaal aangetoond. Het is dan ook onaanvaardbaar dat op dit moment slechts 50 procent van de daarvoor in aanmerking komende kinderen van deze educatie profiteert. Wie zuinig wil zijn op Nederland, moet vooral zuinig willen zijn op deze kinderen. Veel van hen dreigen te belanden in de groep die op achttienjarige leeftijd niet in staat zal blijken te zijn om op eigen kracht te overleven op de arbeidsmarkt. De nog steeds onverklaarbaar en onacceptabel grote groei van deze groep van dreigend kansloze jongeren is een van de lastigste puzzels die wij de komende tijd moeten zien op te lossen.

Onderwijs kost geld, en – ik zei het al – onze kenniseconomie vertoont achterstallig onderhoud. De eerste tussenevaluatie van de Kennisinvesteringsagenda, een ambitieus maar minimaal noodzakelijk plan om Nederland in 10 jaar terug te voeren naar de kennistop van de OECD, laat zien in dat wij hier en daar gelukkig vooruitgang beginnen te boeken, maar dat ons kennisuitgavenniveau ver achterblijft bij het beoogde groeipad. En dat zal nog steeds het geval zijn na de afronding van de poging van minister Plasterk om de hoeders van het toekomstige Nederlandse talent, de leraren van Nederland, van een welverdiende salarisverhoging te voorzien. Wij zijn er veel te laat achter gekomen dat een groot tekort aan goede leraren vrijwel onafwendbaar was. We moeten er alles aan doen om dat tekort aan te vullen, en ook heel erg zuinig zijn op het talent dat voor de klas staat naast het talent dat in de klas zit.

Talenten definiëren onze toekomst. Maar we moeten al evenzeer zuinig zijn op het land waarin die toekomst zich geacht wordt af te spelen, zuinig op een deel van Europa waarvan de inwoners in het bijzonder reden hebben om zich zorgen te maken over de klimaatvoorspellingen voor morgen en overmorgen. Maar ook hier is een oproep tot zuinigheid in de allereerste plaats een oproep tot herstel van een oude traditie, de traditie van een klein land dat bij uitstek in staat bleek om de strijd tegen het water met succes te voeren. Als de zeespiegel in de komende eeuw meer gaat stijgen dan de afgelopen eeuwen het geval is geweest, dan zal de rest van de wereld van Nederland een leidende rol verwachten bij het vinden van een passende respons. Water is onze core business, en ik kan u inmiddels uit eigen waarneming bevestigen dat zelfs het eruit afgeleide poldermodel met succes wordt geëxporteerd.

Als we in Nederland ergens zuinig op moeten zijn, dan is het wel op ruimte: we hebben er maar zo weinig van. Wie er gebruik van wil maken of er beslag op legt – om er te wonen, te werken, te ontspannen of om er doorheen te rijden – moet daar passend voor betalen. Wie zijn ruimte achteruit ziet gaan in kwaliteit door overheidsinterventie, zal genoegdoening zoeken. En wie zijn ruimte vooruit ziet gaan in kwaliteit door interventies van diezelfde overheid, zal ook daar passend aan mee moeten betalen. Bij schaarste op deze schaal is het profijtbeginsel nog steeds een bruikbaar principe.

Die schaarste aan ruimte is in heel Nederland zichtbaar. Maar onze lastigste ruimtelijke opgave voor de toekomst ligt hier, in de overvolle Randstad. In het zojuist verschenen SER-advies Randstad 2040 zetten wij nog eens op een rij wat ons te doen staat om dit deel van Nederland te behoeden voor verrommeling en te laten uitgroeien tot een super stedelijk gebied in noordwest Europa. Die rij is lang en veeleisend. Wie vandaag de dag in de Randstad rond probeert te rijden, heeft op vele momenten de gelegenheid om in alle rust het uitzicht tot zich te nemen en zich af te vragen of deze erfenis wel goed is beheerd.

Het wordt een enorme opgave om in de Randstad van de toekomst het wonen en het werken een goede plaats te gunnen, laat staan het bewegen van het een naar het ander en terug. Aan goede ideeën is geen gebrek, aan een snelle uitvoering des te meer. Dat heeft alles te maken met ruimtelijke ordeningsprocedures die tevergeefs proberen alle dwarsverbanden in belang en ruimte passend te accommoderen, en met een tekortschietende onderliggende bestuursstructuur. En dat heeft geleid tot een tot dusver zeer tijdrovende en pijnlijk vergeefse poging om het aloude huis van Thorbecke van een nieuwe inrichting te voorzien.

Misschien moeten we maar eens afspreken om het bij een nieuw behangetje te laten. De kernopgave voor de Randstad is om beleid te formuleren en uit te voeren op het schaalniveau waar het probleem zich manifesteert. Verstandige en niet vrijblijvende samenwerking tussen de bestaande gemeentes, in combinatie met een versterkte rol voor de bestaande provincies, kan daar waarschijnlijk heel goed in voorzien. Er is overigens niets op tegen om voor bepaalde thema’s, bijvoorbeeld het openbaar vervoer, een Randstad- autoriteit te creëren die knopen sneller door kan hakken. Maar daarvoor is het niet nodig om een aparte, bestuurlijke energie vretende Randstad-provincie tot stand te brengen, die ten opzichte van de rest van de Nederlandse provincies een disproportioneel gewicht zou hebben.

Zuinig op ons talent, zuinig op onze ruimte. Zuinig ook op de Nederlandse cultuur – uitvoerende kunst, beeldende kunst, ontwerpende kunst – die zich in die kleine ruimte zo voorbeeldig en veelkleurig heeft ontwikkeld; het is een voorrecht waarvan Nederlanders zich volstrekt onvoldoende bewust zijn. En zuinig op de arbeidsverhoudingen die binnen die kleine ruimte zijn ontstaan en die de basis hebben gelegd voor de welvaart waarbinnen de cultuur zo kon gedijen.

Soms heb ik wel eens de indruk dat onze overlegeconomie, onder de wat versleten naam van het ‘poldermodel’, succesvoller is als internationaal exportproduct dan als bron van nationale vreugde. Het zij zo. Maar het kan geen kwaad er bij deze gelegenheid nog eens aan te herinneren hoe uitzonderlijk de bereidheid van de Nederlandse werkgevers en de Nederlandse vakbeweging is om een nadrukkelijke medeverantwoordelijkheid te accepteren voor de toekomst van de Nederlandse economie, en daaraan vorm te geven als adviseurs van de Nederlandse politiek die het eens blijken te kunnen worden over onderwerpen waarover in de rest van de wereld de discussie niet eens wordt aangekaart, laat staan afgerond.

Nederland heeft goede economische jaren achter de rug. Wij zijn onderweg naar de top 5 van de Global Competitiveness Index en moeten dat als een alleszins haalbare ambitie omhelzen. Al het beschikbare onderzoek bevestigt dat Nederlanders gemiddeld een beter leven hebben dan ooit tevoren en dat zich een oudere generatie aan het vormen is op een historisch ongekend hoog welvaartsniveau. Wie zijn beeld van Nederland op die statistieken baseert, begrijpt steeds minder waar die nog steeds politiek zo zichtbare ontevredenheid nu eigenlijk uit voortkomt. Dat zou te maken kunnen hebben met de eerder geformuleerde zorgen rond de verwaarlozing van het Nederlands talent, en met het gevoel dat de leraren en andere professionals, bijvoorbeeld op het terrein van de gezondheid en de zorg, onvoldoende ruimte krijgen om hun taken met passende professionele autonomie te vervullen. Of het zou te maken kunnen hebben met de eerder geformuleerde zorgen over de inrichting van de Nederlandse ruimte, en met het kwaliteitsverlies dat door vele bewoners van de prachtwijken in wording in eigen omgeving wordt gesignaleerd. Het zou zelfs te maken kunnen hebben met twijfels over het vermogen van de Nederlandse politiek om te luisteren naar die zorgen en daar iets van te leren. Maar het zou in ieder geval niets te maken mogen hebben met de toch veel vernomen vrees dat wij de beschikkingsmacht over onze toekomst uit handen zouden hebben gegeven aan duistere machten in Brussel en achter Beijing. Zeker, Nederland is een volwaardig lid van de EU en moet dat uit volle overtuiging willen blijven. En Nederland is al evenzeer uit volle overtuiging onderdeel van de global village, en onderwerpt zich met volle overtuiging aan de spelregels van het dorp. Maar dat betekent niet dat wij de greep op onze eigen toekomst daarmee kwijt geraakt zijn.

Het is goed om dit laatste punt nog eens te benadrukken, en daarmee loop ik vooruit op een van de kernboodschappen van het aanstaande SER-advies over globalisering. Natuurlijk, ons economisch doen en laten speelt zich in belangrijke mate af binnen de Europese spelregels uit Brussel en de wereldwijde spelregels van de WTO. Maar die regels laten ons alle ruimte om een volstrekt eigen koers te blijven varen op de vele terreinen die Nederland interessant onderscheiden van de rest van de wereld en die onze nationale identiteit bepalen. Het is niet zo dat de bureaucraten in Brussel of de concurrenten in en achter Beijing ons dwingen om Nederland in te richten naar Angelsaksisch model, of om afscheid te nemen van onze tradities van fatsoenlijke hervormingsprocessen en goed georganiseerde solidariteit. Er is nog meer dan voldoende nationale beleidsruimte over om een eigen route uit te zetten, en diverse landen om ons heen, bijvoorbeeld de Scandinavische landen, laten zien dat hoge collectieve uitgaven zich heel goed laten combineren met een voorbeeldig concurrentie- en innovatie vermogen.

Wat wel zo is, is dat in de global village scherp in de gaten wordt gehouden hoe een land als Nederland die ruimte benut, en wat wel zo is, is dat fouten en slordigheden veel sneller worden afgestraft dan vroeger. Wie zuinig is op de sterke punten van Nederland, moet dat doen met het vaste voornemen om Nederland zo succesvol te maken dat die eigen beleidsruimte ons tot in lengte van dagen zal blijven worden gegund.

Het is vanuit die zelfverzekerdheid dat wij onze rol in Europa en in de wereld moeten willen spelen. In die Europese rol is de laatste jaren een ernstige achterstand ontstaan. Ooit waren wij consequent voorstander van uitbreiding, verbreding en verdieping van de Europese integratie. Ooit was het eenieder in Nederland zonneklaar dat Europa heel goed zonder Nederland kon, maar Nederland niet zonder Europa. Ooit was het glashelder en onomstreden dat Europa een verbluffend succesverhaal was, waaraan elk Nederlands gezin een substantiële welvaartsbijdrage had te danken. Het wordt hoog tijd dat wij terugkeren in die Europese voorhoede. Europa is niet iets wat zich buiten ons afspeelt – een bureaucratisch labyrint, een voortdenderende trein, een monsterverbond van andersdenkenden – maar een meer dan kansrijk samenwerkingsverband dat zich in verbluffend tempo heeft ontwikkeld tot een markt die in omvang en potentie de Verenigde Staten naar de kroon begint te steken.

Zuinig op het verleden. Zuinig op het heden, op hoe wij omgaan met ons land en met elkaar. En zuinig op de toekomst. Het is tegen de achtergrond van Europa dat wij inhoud kunnen en moeten geven aan onze Nederlandse droom. Dat is een offensieve ambitie, en vraagt om optimisme en moed. De moed van onze ondernemers om te kiezen voor de onzekerheden van een steeds concurrerender wereldmarkt. De moed van onze vakbeweging om te blijven kiezen voor internationale solidariteit en de lokroep van het protectionisme te weerstaan. De moed van onze politici om te erkennen dat een complexe samenleving om compromis oplossingen vraagt die niet alleen in scherpe zwart-wit tinten te duiden zijn. En uiteindelijk de moed van ons allen, inwoners van dit kleine land, om voluit te participeren in de toekomst van Nederland, en cynisme en scepsis te zien voor wat ze zijn: routes van ontsnapping, maar niet routes van oplossing. Wie zuinig wil zijn op de toekomst, zal genereus moeten zijn met eigen inzet.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK