‘Docenten durven ICT-vraag niet te stellen in de klas’

Nieuws | de redactie
23 april 2008 | Ingrid Mulder, lector Human Centered ICT aan de Hogeschool Rotterdam, houdt zich bezig met onderzoek naar hoe mensen werkelijk omgaan met ICT. "Elektronische leeromgevingen bestaan, maar mensen gebruiken ze niet. Waarom lukt het niet? Als zoiets wordt opgedrongen, doen mensen het alleen omdat het moet. In ons instituut leren wij studenten om methoden niet te gebruiken omdat het moet, maar alleen als ze die methode de beste vinden."


ICT in het onderwijs

Als het gaat over ICT in het onderwijs, gaat het al gauw over elektronische leeromgevingen. Ze bestaan, maar mensen gebruiken ze niet. Waarom lukt het niet? Als zoiets wordt opgedrongen, doen mensen het alleen omdat het moet. In ons instituut leren wij studenten om methoden niet te gebruiken omdat het moet, maar alleen als ze die methode de beste vinden.

Blackboard is echt bedoeld voor onderwijsondersteuning. Qua social software gebeurt er van alles. Misschien is het nu de juiste tijd voor sociale ondersteuning in het onderwijs. Mensen blijven thuis omdat ze op internet zitten. Het is niet gezegd dat ze dat dan ook in de klas willen doen. Vaak juist niet.

Voor docenten is het een enorme uitdaging les te geven in een tijd waarin de ICT-ontwikkelingen zo snel gaan. Vaak moeten ze studenten iets leren op een manier die de studenten beter begrijpen dan docenten. Dat speelt ook een rol bij coaching op afstand. Studenten in het buitenland willen graag met hun docent chatten, maar niet iedere docent is daar vertrouwd mee. Daarom moet je kijken naar meer geïntegreerde omgevingen. Als een docent ook met zijn kinderen gaat chatten, wordt het al veel gewoner.

Dat heeft ook met menselijke waarden te maken. Onder zijn vrienden durft een docent wel te vragen hoe je eigenlijk moet chatten. Maar in de klas durven veel docenten die vraag niet aan studenten te stellen. Want in de klas wordt de docent als expert gezien. Dat is een groot onderwijsprobleem. Als je van een onderwijs- naar een kennisinstituut wil gaan, moet je ook dingen durven doen die je nog niet weet.

Designteams
Ik studeerde beleid en organisatiewetenschappen in Tilburg. In die studie raakte ik geïnteresseerd in innovatie en groepsdynamiek. Voor mijn afstuderen liep ik stage bij de afdeling Strategie en Visie van KPMG, waar ik mij bezig hield met het ondersteunen van raden van bestuur.

Bij het Telematica Instituut ben ik op hetzelfde vlak bezig geweest. Het Telematica Instituut richt zich op ICT en de impact op de maatschappij. Op de Universiteit Twente deed ik ondertussen promotieonderzoek naar effectief functioneren van designteams. Dat onderzoek voerde ik uit bij onderwijskunde, met Joseph Kessels als promotor. Veel leden van designteams werken op afstand: ze zien elkaar weinig. Ik richtte mij op vragen als: hoe kun je elkaar begrijpen op afstand? Hoe kun je teams uitlokken tot gezamenlijke reflectie op hun werk?

Om uit te leggen waar het bij de samenwerking van designteams om gaat, gebruik ik in mijn proefschrift de metafoor van de tango. Bij de tango gaat het niet om regels die je toepast, maar om het samenspel: hoe je het doet en wat je doet. Bij de tango zegt de leider niet wat moet, maar hij geeft wel een richting aan. Pas als hij ziet dat volger dat oppikt, gaat hij die kant op. Daarbij staat niet de individuele prestatie centraal, maar dat van het koppel: it takes two to tango. Ook is bij de tango de muziek heel bepalend. Daarbij lijkt de tango heel intiem, maar in feite is het een heel afstandelijke dans, waarbij de afstand tussen de danspartners steeds gelijk blijft.

Ook bij designteams zoek ik naar dezelfde magic die tango zo mooi maakt. Je wilt niet zozeer dat individuen excelleren, maar je wilt het beste uit het team naar boven halen. Het gebeurt echt wel dat mensen bij elkaar gaan zitten om te brainstormen, en daar allemaal van leren. Daar is wel vertrouwen voor nodig. Mensen moeten ook durven zeggen dat ze bepaalde dingen nog niet weten.

Het nieuwe dorpsplein
Vaak kiest men bij samenwerking op afstand voor videoconferenties waarbij men een face-to-face vergadering nabootst. Dat werkt doorgaans niet. En laten we reëel zijn: er worden ook heel slechte vergaderingen gehouden. Soms is het prettiger om een telefonische vergadering te houden. Dat is een goede manier om bij te praten, met als grote voordeel dat je ondertussen wel wat handmatige klusjes kunt doen – mits ze niet te veel lawaai maken, natuurlijk.

Aan de populariteit van MSN kun je ook afleiden dat het prettig is als je elkaar juist niet ziet. MSN is bijvoorbeeld heel geschikt als je wel contact wilt met anderen, maar bijvoorbeeld niet wilt niet laten zien dat je huilt. Ook heel mooi van MSN is dat je kunt zien wie er online is – of je nu contact wilt maken of niet. Alleen al dat gevoel dat je ziet wie er ‘just-one-click-away’ is, kan op mensen al een positieve invloed hebben. Net zoals vroeger, toen mensen woonden rondom het dorpsplein, en je kon zien wanneer mensen thuiskwamen etc. Dat is niet intiem, maar geeft mensen wel het gevoel van verbondenheid. Als je net je diploma heb gehaald, dan is een MSN-berichtje aan je vrienden juist weer wat mager. Dan wil je dat je vrienden langskomen, om een feestje te kunnen geven.

Ontwerpen met gebruikers
Naast mijn werk voor het Telematica Instituut in Enschede ben ik sinds kort lector Human Centered ICT aan de Hogeschool Rotterdam. Bij human centered ICT besteedt je niet alleen aandacht aan de behoeften van mensen, maar ook aan maatschappelijke thema’s zoals independent living, sociale cohesie en  arbeidsbesparende zorg. Vanuit het lectoraat kijken we met name methodisch naar designtrajecten: hoe kun je een heel ontwikkeltraject met  ICT maken die impact heeft op de maatschappij? Wat voor informatie heb je dan van mensen nodig om goed te kunnen ontwerpen? Wat wordt er gedaan in de verschillende vakken, hoe kun je het keuzeproces van studenten die ontwerper zijn ondersteunen? We leiden studenten hier op als designer. Aan de ene kant moet je studenten een toolbox meegeven, ze methodes van ontwerpen aanleren. Maar we proberen studenten wel meer uit te dagen. Daarom inventariseren we nu van iedere opleiding best practices en worst practices.

Bij human-to-human interaction design gaat het erom dat je techniek positioneert als schakel tussen de mensen. Als ontwerper kijk je naar het gedrag van mensen, en je probeert vervolgens te kijken naar wat mensen nodig hebben. Of je ontwerpt samen met de gebruikers. Dat hoeft niet rechtstreeks, door gebruikers mee te laten denken; het kan ook door goed te observeren waar gebruikers mee bezig zijn. Een belangrijke trend waar een ontwerper zijn voordeel mee kan doen is die van de user-generated content: mensen vinden het gewoon leuk om over van alles en nog wat te bloggen. Je kunt bijvoorbeeld door een blog te lezen al veel inzicht krijgen in de doelgroep; je kunt het als het ware zien als een dagboekstudie zonder dat je het als onderzoeker hebt gevraagd. Maar je hoeft niet eens het handschrift te ontcijferen.

Hoe kun je gebruikers zover krijgen dat ze hun latente behoeften of toekomstige wensen kunnen verwoorden? Ik stimuleer ontwerpers om te kijken naar wat ze al weten, en wat nog niet. Veelal hangt het samen met de juiste tooling en vooral, het stellen van de juiste vragen. Met nieuwe technologieën kun je nu al heel veel te weten komen. Zelfs als je mobiele telefoon op ‘stil’ staat, kan je provider achterhalen waar je nu bent. De provider kan hier zelfs gegevens over opslaan, zodat duidelijk wordt waar je zoal komt. Datzelfde geldt voor de chipkaart hier in Rotterdam. Daardoor kun je nagaan hoeveel mensen in Rotterdam per openbaar vervoer reizen, waar mensen heen gaan en hoe vaak. Je kunt ook een sociale netwerkanalyse maken: wie met wie contact heeft, en hoe vaak. Sommige mensen zeggen dat ze heel veel email krijgen. Maar hoe eerlijk zijn ze daarin? Krijgen ze echt meer mail dan mensen die zeggen dat het wel meevalt?

Hoever moet je gaan?
Op het Telematica Instituut hebben we een beeldscherm in de koffiehoek neergezet, waar de gegevens uit meerdere databases geprojecteerd worden. Het is een leuk experiment. Er worden bijvoorbeeld abstracts van papers op geprojecteerd. Normaal komen die alleen in een database terecht, die je natuurlijk wel kunt bekijken. Door het in de koffiehoek te projecteren, gaan mensen er met elkaar over praten.

Maar er is meer mogelijk. Doordat mensen het gebouw alleen binnenkomen met een pasje, kun je bijvoorbeeld nagaan waar mensen in het gebouw zijn. Je kunt zelfs bijhouden of mensen achter hun computer zitten.

Met de huidige technologie kunnen we dus gemakkelijk heel veel van elkaar te weten komen, maar de vraag is: hoever moet je daarin gaan? Wat zijn de angsten en de dromen van mensen? Er zijn genoeg mensen die hun privéleven op internet hebben zonder zich daarvan bewust te zijn. Alles wat we op de server hebben, kan in principe zo het Internet op. Willen we dat ook? Door sociale controle worden hier op de Hogeschool ongewenste mensen al snel herkend. Op internet heb je dat niet en kun je niet altijd herkennen wie je aan het volgen is. Natuurlijk hoef je niet alles te weten: als iemand hier langs de kamer loopt, kan hij zien dat ik in gesprek ben met iemand. Diegene hoeft dan niet te weten met wie ik in gesprek ben en waarom. Zo zul je ook met digitale (context) gegevens moeten zoeken naar grenzen van wat redelijk is. Privacy staat steeds centraal. Hoewel daarin ook interessante verschuivingen gaande zijn. Een paar jaar geleden was er veel discussie over de vraag of het wel wenselijk was om camera’s in de stad op te hangen. Nu zijn mensen verontwaardigd dat beelden op camera’s niet gedetailleerd genoeg zijn om een boef te pakken.

In een ander project op de Hogeschool Rotterdam hebben we gekeken hoe je met sensortechnology de toezicht ’s nachts kan verbeteren.  In de zorginstellingen waren er bijvoorbeeld camera’s op de kamers van bewoners geplaatst die alleen aangaan op het moment dat de bewoner uit het bed dreigt te vallen. Je kunt je natuurlijk afvragen of het wenselijk is om zo’n camera op te hangen en wat dat betekent voor de privacy. Anderzijds: het alternatief is dat de verpleegkundige naar de kamer toeloopt en het licht aangaat om te kijken of er iets aan de hand is. Dat is natuurlijk veel onrustiger voor een bewoner dan een zogenaamde verlengde oogconstructie. In de discussie over wat privacygevoelig is, wordt vaak niet genoeg meegenomen hoe privacygevoelig de huidige situatie al is.

Mensen willen controle, maar standaardhandelingen kun je best automatiseren. Dus bijvoorbeeld, dat mijn mobiele telefoon op hands free gaat als de auto beweegt. Via een carkit werkt dat al wel automatisch, maar als je een handset gebruikt weer niet. Wat dat betreft is er al veel meer mogelijk. Als ik hier met een pas koffie uit de automaat haal, moet ik iedere keer vijf codes intypen, terwijl ik altijd dezelfde koffie drink. Als iedereen toch een pas gebruikt om koffie te halen, dan kun je best voor iedere gebruiker zijn favoriete koffie of thee bovenaan programmeren. Dat is wel zo makkelijk.

Belevingscultuur
We leven in een belevingscultuur. Vroeger kocht je koffie, nu ga je naar de Starbucks. Daar koop je niet alleen koffie, maar ook een T-shirt. Je koopt dus eigenlijk beleving. Als ontwerper moet je weten hoe je dat moet ondervangen. Ontwerpers krijgen als opdracht de emotie van mensen te beïnvloeden. Het gaat er niet alleen om dat je goede koffie serveert in een goed ingericht café met een charmante ober. Als ontwerper probeer je ook de stemming van mensen te beïnvloeden, onder meer met sensoren en lichtval. Je speelt met emotionele beleving. Je moet veel meer beïnvloeden dan de computer. Je zult mij dan ook weinig het woord computer horen gebruiken, ik spreek liever over een intelligente omgeving die aansluit bij jou.

Ontwerpen gaat ook over menselijke waarden. Stel er is een zware deur in het gebouw. Onhandig als je aan komt lopen met je laptop en een kop thee in de hand, want dan krijg je de deur niet open. Na verloop van tijd leer je dat je met enige vaart tegen die deur moet aanlopen om die deur soepel open te krijgen. Mensen zullen zich toch vergissen, en tegen die deur aanbonzen. En stel dat er aan de andere kant van de deur iemand staat met een laptop en een kopje thee in de hand?

De techneutenoplossing in zo’n geval is het ophangen van een handleiding op de deur. Daar erger ik me aan. Ik wil geen handleiding hoe ik moet omgaan met een deur. Ik heb liever een raampje: dan kan ik zien dat er iemand met een laptop en thee achter de deur staat, en zie ik hoe ik rekening met jou kan houden. Jij ziet mij ook. We gaan er vanuit dat we dezelfde normen en waarden hebben.

Sociale cohesie
Op de Hogeschool Rotterdam doen we onder meer een project om de sociale cohesie te bevorderen. Ik werk op een instituut waarin media- en ICT-opleidingen onlangs zijn gefuseerd. Teams zijn nu bezig om te kijken hoe je sociale cohesie tussen de opleidingen in het instituut kunt verbeteren. De opleidingen zijn verspreid over twee gebouwen. Daar loopt de Maas ook nog eens doorheen. Je kunt je voorstellen dat die fysieke omstandigheden niet helpen om de sociale cohesie te bevorderen. Onbekend maakt onbemind. Maar ook de sociale cohesie binnen de gebouwen kan beter. Mensen weten van elkaar vaak niet waar ze mee bezig zijn.

Een van de initiatieven om de sociale cohesie te bevorderen zijn twee grote schermen in beide gebouwen die met elkaar verbonden zijn. Daarop kunnen studenten en medewerkers elkaar laten zien waar ze mee bezig zijn, waar ze trots op zijn. Het werkt ook stimulerend voor projecten zelf als je weet dat je het in de hal mag laten zien, en dat mensen erover praten.

Ook vakinhoudelijk is er alle reden om de sociale cohesie te bevorderen. De studenten hier doen verschillende opleidingen, van ontwerper tot bedrijfskundige informatica. Ze werken allemaal aan hetzelfde designtraject, maar vanuit hun eigen perspectief. Het is daarom goed dat ze van elkaar weten waar de ander mee bezig is en wat er zoal mogelijk is. Dan wordt samenwerken makkelijker.

Een ander voorbeeld van Human Centered ICT is het bevorderen van het maatschappelijke thema independent living. Een van de onderzoekers uit de kenniskring heeft gekeken hoe je gehandicapten kunt helpen zelfstandig te wonen. De gebruiker heeft problemen met beweging en spraak. Zo zijn zijn armen verlamd. De onderzoeker heeft een aantal aanpassingen in het huis laten realiseren, waardoor die jongen nu zelfstandig kan wonen. Zo heeft hij een helm met een stok, zodat hij met zijn hoofd kan typen – met zijn handen kan het immers niet. Hiervoor is een scripting programma ontwikkeld dat je kunt vergelijken met het T9 principe dat gebruikt wordt op mobiele telefoons – het verkorte typen dat mensen gebruiken om sms-berichten te maken. De gebruiker kan hiermee korte berichten typen, die vaak voor een groot deel hetzelfde zijn. Dit scripting programma is uitgebreid met een spraakprogramma, zodat hij een taxi kan bestellen en boodschappen kan laten bezorgen – dat soort dingen.

Ook al was de technologische uitdaging in dit project niet zo groot – de meeste technologie was al voorbehanden, gewoon te vinden op het Internet, maar op het leven van deze gebruiker hebben zulke aanpassingen echt enorm veel impact . Hij hoeft niet meer aan zijn moeder te vragen: kun je me helpen. Hij kan er nu bij horen, kan nu zelfstandig wonen. We hebben er een artikel over geschreven en het is geaccepteerd voor een wetenschappelijke conferentie. Die jongen heeft nu plannen om voor zichzelf te beginnen, en scripts voor anderen te maken. Het gaat in dit werk dus puur om menselijke waarden. Je moet gewoon kijken wat mensen nodig hebben.

Proeftuin
In 2000 kreeg Eindhoven geld van de overheid om de meest innovatieve regio te zijn. De bewoners van Eindhoven kregen toegang tot innovatieve producten. Zo konden ze goedkoper breedbandtechnologie aanschaffen. Ook was het een proeftuin voor dienstenaanbieders die innovatieve breedbanddiensten wilden ontwikkelen.

In de pers verschenen veel negatieve verhalen over het project. Het zou allemaal te langzaam gaan.  Ik vond dat jammer, want zo’n project is juist iets waar een stadsbestuur mee uit kan pakken. Ik vind het ook wel logisch dat zoiets niet direct op gang komt. Zoiets duurt even. Het begint niet direct op hoog niveau. Mensen kijken toch de kat uit de boom.

Het project kwam pas echt op gang toen twee mensen uit Nuenen zeiden: we regelen dit wel even voor ons dorp. De rivaliteit tussen het kleine, hoog opgeleide Nuenen en Eindhoven zelf hielp daar wel bij. Uiteindelijk had 98% van de Nuenense bevolking een glasvezelkabel­aansluiting.

Uit de evaluatie die ik uitvoerde, bleek de beleving van mensen niet in overeenstemming te zijn met de negatieve verhalen in de media.  Mensen waren enthousiast, gebruikten vaak toepassingen die hun sociale contacten versterkten. Een vrouw vertelde dat ze een videoconferentie van 6 uur had gedaan. Mij leek dat onvoorstelbaar lang. Zij had dat gebruikt om met haar moeder te kletsen die ver weg woont. Een andere vrouw vertelde dat de computer het haar mogelijk maakt de kinderen van haar broer te zien opgroeien. Weer een andere vrouw had een kookprogramma gemaakt en op Internet geplaatst. Het programma werd een hit in de buurt, zelfs bij de bakker werd erover gepraat.

De methode die in de Kenniswijk gebruikt werd, wordt nu ook wel de Living Lab-methodiek genoemd. Veel regio’s gebruiken het als een open innovatie instrument; zo kun je innovatieve technologie en nieuwe media in real-life situatie ontwikkelen en evalueren met en door eindgebruikers. In Europees verband heb ik dit jaar een project afgerond om de Living Lab-methodiek te harmoniseren, zodat je  de resultaten van Living Labprojecten in verschillende Europese steden ook echt kunt vergelijken. De Living L ab methodiek gebruik ik nu ook hier in Rotterdam in het onderzoek en onderwijs. We denken er zelfs aan of we niet een Master moeten ontwikkelen die bijdraagt aan de Living Lab methodiek.

Innoveren op Afrikaanse platteland
Op het platteland van Zuid-Afrika heb ik mij bezig heb gehouden met real-world innovation. Je kunt daar echt innoveren. Je hoeft daar niet naar vaste telefoonlijnen en desktops. Je kunt kijken naar wat mensen echt willen, zonder dat je de innovatie opdringt. Daarbij moet je wel goed opletten welke vraag je stelt. Als je bijvoorbeeld vraagt of mensen een mobieltje willen hebben, dan willen mensen dat wel. En langzamerhand heeft iedereen ook wel een mobiele telefoon. Mensen hebben alleen geen geld om te bellen. Ze hopen dat ze gebeld worden, dat geeft ook status. Wie gebeld wordt, is belangrijk. Ik heb daar aan mensen gevraagd wat hun droom is. Als je dat goed doet, krijg je een heel natuurlijk gesprek. Mensen op het platteland van Zuid-Afrika hebben het stigma dat ze lui zijn. Maar als je met ze gaat praten, blijken ze heel leergierig te zijn en graag voor zichzelf te willen zorgen. Maar ze willen niet graag weg uit hun dorp. Soms kan het niet anders en verhuizen ze naar de stad. Maar ze doen dat met pijn in het hart.

Je moet er dus voor zorgen dat er in de omgeving van deze mensen voldoende interessants gebeurt. Als je deze mensen de juiste tools geeft en op de juiste manier beloont, kun je daar heel wat bereiken. Ik denk bijvoorbeeld: leg daar een communicatienetwerk aan, dan kunnen mensen elkaar bereiken. Dat hoeft niet zo duur te zijn, maar dan draag je wel bij aan een van de meest basale levensbehoeften, nl. kunnen communiceren. En je stimuleert de economie en onderwijs ook nog.

Een positieve draai
Nieuwe technologieën worden niet altijd positief ontvangen. Kijk bijvoorbeeld naar het debat over de verslaving aan computerspelletjes bij kinderen. Veel mensen zijn hier negatief over: is het niet beter dat kinderen echt buiten spelen of voetballen dan verkrampt spelletjes doen op de computer? Maar je kunt er ook een positieve draai aan geven, namelijk door iets te bedenken waardoor kinderen het leuk vinden om meer te bewegen. Een mooi voorbeeld is wii, waarmee je van je huis een spelomgeving kunt maken; de handheld van de speelomgeving daagt je uit te bewegen; met zo’n alternatieve interface kun je dan dezelfde bewegingen maken als in het echt, je kunt er bijvoorbeeld in huis mee ‘hockeyen’ of ‘golfen’. We noemen dat persuasive technology.

Hoe help je bijvoorbeeld mensen die op dieet zijn? Veelal krijgen ze een lijstje mee met producten die ‘verboden’ zijn. Je kunt het ook positiever insteken, bijvoorbeeld door mensen makkelijk te laten bijhouden wat ze gegeten hebben. Denk aan een  leuke mobiele device, waarop je op een display kunt aanklikken wat je gegeten hebt,  want meestal eten mensen hetzelfde, en een fotootje kunt maken als je iets van plan bent wat niet in je lijstje staat. Je diëtist kan je dan makkelijker goede feedback geven. Zo’n device is dan vooral handig als mensen zich in een ‘vreemde’ situatie begeven. Je komt bijvoorbeeld in een kantine, je moet nog drie uur reizen, dus je moet wel wat eten. Maar wat moet je dan eten? Want alles is anders dan in je eigen keuken. Ga je op dat moment voor die kroket? Als je op dat moment een eetadvies kunt krijgen, kan dat best nuttig zijn. Een andere manier is om mensen inzicht te geven hoe weinig ze bewegen. Met een simpele ‘stappentellen, kun je mensen al lbewust maken dat het tijd is om weer even te lopen. Het is belangrijk dat je mensen helpt zonder ze te stigmatiseren. Op congressen hangen ze bij vegetarische mensen wel eens een strikje om de stoel. Dat is stigmatiserend. Met wat stimulerende tools kun je daarentegen positief gedrag uit mensen halen.

Ingrid Mulder is Lector Human Centered ICT aan het Instituut voor Communicatie, Media en Informatietechnologie van de Hogeschool Rotterdam


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK