Ongelijkheid onderzocht

Nieuws | de redactie
8 april 2008 | In de vroege Middeleeuwen was Irak de best gedijende economie van de 'oude wereld'. Na twee eeuwen was die leidende positie weg. De Nederlanden kenden ook een periode van ongekende bloei, niet voor niets de Gouden Eeuw genoemd. Hoe komt het toch dat landen het economisch fantastisch doen en na verloop van tijd hun leidende positie toch weer moeten afstaan? Neemt zo de ongelijkheid in de wereld toe of af? Die vragen vormen een van de thema's die UU-wetenschappers in hun nieuwe 'focusgebied' Instituties interdisciplinair uitdiepen. 

Feitenmateriaal is er genoeg, maar de weging ervan en de daaraan te verbinden conclusies riepen veel discussie op tijdens de eerste bijeenkomst van deze nieuwe onderzoeksgroep. Er zijn al allerlei verklaringen gegeven voor die op en neergang van economieën en landen, verklaringen die bijvoorbeeld te maken hebben met klimaat, technologie, biologie of de markt. Toch verklaren die niet waarom omliggende landen niet evenzeer van dergelijke factoren profiteren. Waarom presteerde Nederland in de Gouden Eeuw zoveel beter dan Duitsland?

VICI-onderzoeker Bas van Bavel zoekt de verklaring hiervoor  in het functioneren van instituties. Instituties vormen een sterke verklaring voor economische groei, maar zijn heel regiogebonden. Het kopiëren van instituties komt veel minder voor dan je zou denken. Instituties worden namelijk niet spontaan gevormd; hun ontstaan vindt plaats in een sociaal-economische context, waardoor vergelijkbare instituties in het ene land ook heel andere uitwerken dan in andere landen.

Van Bavels hypothese luidt dat de vorming van een gunstig institutioneel kader evenwicht vergt dat voorkomt dat institutioneel raamwerk ondergeschikt wordt gemaakt aan particuliere belangen. In een bloeiende economie zijn er altijd mensen die zichzelf willen verrijken. Als de instituties goed functioneren, is zelfverrijking maar in beperkte mate mogelijk.

Bloei en neergang
In een land met sterke economische groei ontstaat na een of twee generaties een nieuwe economische elite. Als zij politieke macht krijgen, zijn ze erg geneigd om hun economische belangen veilig te stellen. Ze doen dat doorgaans door de instituties te fixeren: omdat ze profiteren van de status quo, zullen ze er alles aan doen om die status quo te handhaven.

Noord- en midden Italië kenden een sterke economische groei van de 11e tot de 13e eeuw. In die periode trekt het stedelijk patriciaat steeds meer macht naar zich toe. Op zeker moment heeft in Florence 2 à 3% bevolking 80% van de middelen en land eromheen in handen. Ondertussen worden institutionele arrangementen zozeer door het stadspatriciaat gefixeerd dat dit de economische groei in de weg gaat zitten. In de 14e eeuw stagneert de economie in Italië, vanaf de 15e eeuw vindt er zelfs een reële daling plaats. Van Bavel is pessimistisch over het lot van bloeiende economieën, zo zei hij tegen ScienceGuide. Juist  omdat economische machthebbers geneigd zijn de instituties te fixeren, is economisch verval op den duur onvermijdelijk.

Latijnsamerika onderzoeker Ewout Frankema sprak Van Bavel op dit punt tegen. “Zowel economische als technologische ontwikkelingen kunnen elites dwingen te veranderen van strategie”. In Latijns Amerika waren de grootgrondbezitters aan het begin van de 20e eeuw oppermachtig. De industrialisatie vormde voor hen een bedreiging. Want de industrie heeft er belang bij de voedselprijzen zo laag mogelijk te houden. Maar de elite van grootgrondbezitters zag wel de economische noodzaak om de industrie te ruimte te geven.

Ook hebben machthebbers in Latijns Amerika in de jaren 10 flexibel gereageerd op sociale onlusten. Tijdens de urbanisatie ontstonden in de jaren 10 heftige rellen. De elite heeft toen – met de Russische revolutie in het achterhoofd – de arbeiders hoger loon toegekend, de werktijden verkort, en tegelijk iets van een sociaal vangnet gecreëerd. Aanpassing van de instituties aan veranderende omstandigheden kan dus juist een strategie van machthebbers zijn om zelf te kunnen overleven.

Rijke en arme landen
Hoe komt het dat veel landen grote economische groei vertonen en andere juist niet? De economische historicus Jan Luijten van Zanden spreekt van de convergence club als hij het heeft over rijke landen aan de productivity frontier. Hun economieën groeien met ongeveerd 2% per jaar, in een stabiel tempo.

In zijn onderzoek test Luijten van Zanden factoren die de economische groei bevorderen. Zo blijkt het voor landen economisch heel nadelig te zijn om geen directe toegang te hebben tot zee. Olie blijkt veel minder bevorderlijk te zijn voor economische groei dan vaak wordt aangenomen; veel landen met olie behoren niet tot de convergence club. Een factor die absoluut bevorderlijk is voor economische groei is bestuurlijke stabiliteit (rule of law) en democratie. Luijten van Zanden: “Alle ongelijkheid is slecht voor economische groei, of het nu gaat om gender, toegang tot arbeid of toegang tot kapitaal”.

Ook is er een sterk verband tussen scholing en het aantal kinderen dat een vrouw krijgt. In landen die tot de convergence club behoren, krijgen vrouwen minder kinderen die hoger worden opgeleid. De verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit bij kinderen is een belangrijke motor om de economische groei op gang te brengen en te houden, zo zei Jan Luijten van Zanden.

Opwaartse mobiliteit
Socioloog Marco van Leeuwen kijkt niet zozeer naar de verschillen tussen landen, als wel tussen mensen. In zijn onderzoek staat de vraag centraal wanneer en waarom mensen een ander beroep kiezen dan hun ouders. “Bij het meten van mobiliteit tussen generaties kijken onderzoekers vaak naar inkomen. Wij kijken liever naar het beroep, omdat dat niet alleen gaat over verdienste, maar ook een sociale dimensie heeft”.

Maar hoe onderzoek je dat? Van Leeuwen maakt daarbij gebruik van circa 4 miljoen huwelijksakten uit meer dan 10 landen, verspreid over meerdere eeuwen. Die huwelijksakten zijn zowel uit westerse landen afkomstig als uit voormalige koloniën. In die huwelijksakten staat bijna altijd beroep van de man, het beroep van de vrouw, het beroep van de ouders en de woonplaats van het echtpaar. Ook kun je aan een huwelijksakte bijvoorbeeld zien of mensen hun handtekening kunnen zetten. Dat laatste zegt iets   over de geletterdheid.

Uiteindelijk wil Van Leeuwen een uitspraak doen over de kans van mensen om te stijgen vergeleken met iemand uit een andere sociale klasse. Daarbij spelen niet alleen persoonlijke kenmerken een rol – zoals talent en onderwijs. Kinderen uit kleine gezinnen doen het vaak beter dan kinderen uit grote gezinnen. Vrouwen hadden lange tijd minder kans omdat er minder in hen werd geïnvesteerd. Ook economische factoren spelen een rol: de sociale mobiliteit werd door de industrialisatie dramatisch vergroot. Heel veel arbeiders rolden toen in nieuwe beroepen. En managers letten bij het aannemen van werknemers niet op het beroep van de vader, maar de vaardigheden van de werknemer.




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK