Trots op Onderwijs

Nieuws | de redactie
7 mei 2008 | De commissie-Dijsselbloem wilde bewust een negatief beeld schetsen van het onderwijs en heeft daarom vergelijkingen met het buitenland genegeerd. “Niet alleen IJzeren Rita, ook de commissie Dijsselbloem lijkt het buitenland af te schaffen.” Dat helpt niet om jonge mensen enthousiast te maken voor het onderwijs, zegt prof. Robbert Jan Simons (UU) en analyseert wat wel nodig is.

Toen de voormalige rector van mijn universiteit, Hans van Ginkel, na een jaar of tien in Japan terugkeerde naar Nederland, viel hem vooral op hoe groot het kontrast is geworden tussen het beeld dat buitenlanders van Nederland hebben en het beeld dat in de pers en politiek wordt geschetst. In het buitenland is men jaloers op bijvoorbeeld onze onderwijsprestaties, terwijl er hier alleen maar ontevreden wordt gedaan. Op de een of andere manier is er overal in onze samenleving een negativisme ontstaan, waarin geen plaats is voor optimisme of trots. Zelfs de beweging Trots op Nederland van Rita Verdonk zoekt de bron van de nieuwe trots vooral intern en heeft het “buitenland afgeschaft”, schreef Bert Wagendorp in de Volkskrant.

Dit heeft echter niet alleen IJzeren Rita gedaan, ook de commissie Dijsselbloem lijkt het buitenland af te schaffen. Vergelijken met het buitenland kwam de commissie niet goed uit, want dan zou er een te rooskleurig beeld van de resultaten van het Nederlands onderwijs en de onderwijsvernieuwingen naar voren zijn gekomen. Nederland presteert immers in vrijwel alle internationale onderwijsvergelijkingen uitstekend. Dus besloot de commissie dat aan de internationale vergelijkingen, zoals in de Pisa studies, geen waarde mag worden gehecht. Eerder maakte mijn collega Jaap Scheerens, die betrokken was bij de Pisa studies, al bezwaar tegen deze vorm van het afschaffen van het buitenland door de commissie. In het NRC  maakten ook Lex Borghans en Dinand Webbink bezwaar tegen de wijze waarop de commissie met de door hen aangeleverde gegevens is omgegaan (“onderzoek moest negatief zijn”), onlangs gevolgd door Roel in ’t Veld.

Feiten genegeerd

Een ander opvallend punt is dat ook niet in termen van ‘harde’ gegevens wordt vergeleken met het buitenland. Als de commissie dit zou hebben gedaan, zou geconcludeerd zijn dat Nederlandse docenten veel meer (les)uren maken dan docenten in andere landen in klassen die groter zijn dan in de meeste andere landen. Daardoor heeft de commissie naar mijn mening de belangrijkste verklaring voor het (m.i. discutabele) tegenvallen van de resultaten van sommige onderwijsvernieuwingen gemist: docenten hadden gewoon te weinig tijd om zich de vernieuwingen eigen te maken, geen tijd voor professionalisering en hadden te grote klassen.

Wanneer we de vernieuwingen in dit licht bekijken heeft het Nederlandse onderwijs een fantastische prestatie geleverd. Onder dergelijke omstandigheden internationaal gezien toch voorop lopen in de vernieuwingen van het onderwijs en goede tot uitstekende leerresultaten afleveren op de meeste vakgebieden, is knap. We kunnen trots zijn op ons onderwijs en op de vernieuwingen. Zo is de vernieuwing in het VMBO -zelfs- volgens de commissie goed gelukt. De vernieuwingen in het voortgezet onderwijs hebben, ondanks de kritiek op de prestaties op het gebied van rekenen en spellen – waar de vernieuwing helemaal niet op gericht was –  ook positieve resultaten opgeleverd waar we trots op kunnen zijn. Zo zijn doorstromers en hun docenten in het hoger onderwijs  positief over het niveau van algemene vaardigheden, zoals zelfstandig werken en is de doorstroming naar Havo/Vwo verbeterd.

Mega-inspanning

Kernprobleem voor de nabije toekomst is daarom het terugbrengen van het lerarentekort, niet alleen vanwege de al bestaande en te verwachten tekorten, maar ook om ruimte te maken voor werkdrukverlichting, klassenverkleining en professionalisering. Verhoging van de salarissen en verbeteren van de arbeidsomstandigheden van leraren is daarom lang niet genoeg. Wat is er dan nodig?

Als eerste een gezamenlijke mega-inspanning van alle universiteiten en hogescholen om nieuwe leraren op te leiden. De universiteit Utrecht heeft onder leiding van Yvonne van Rooy besloten dat het opleiden van leraren een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van alle faculteiten en niet alleen van de universitaire lerarenopleiding. Universitaire lerarenopleidingen zijn te ver van de faculteiten komen te staan. Ook realiseren wij ons dat een intensiever samenwerking met het HBO hierbij onmisbaar is. Drie speerpunten van beleid zijn hierbij essentieel: a) vergroten van de instroom in lerarenopleidingen, b) helpen bevorderen dat docenten in het onderwijs blijven; c) bijdragen aan de innovatieve kwaliteit van het leraarschap.

Vergroting van de instroom

Hoe komt het dat te weinig studenten kiezen voor een lerarenopleiding? De ervaring leert dat dit een combinatie is van onder andere de volgende factoren: de lage status van het beroep, slechte herinneringen aan het eigen onderwijs, het idee dat je er tot je 65e aan vast zit, onbekendheid met de mogelijkheden en voordelen, te grote afstand tussen faculteiten en de lerarenopleidingen en de lengte van het traject naar een 1e graads bevoegdheid (5 jaar; in totaal: 4 jaar master en 1 jaar lerarenopleiding of 3 jaar bachelor en twee jaar educatieve master). Hierdoor kiezen studenten heel laat voor het leraarschap als ze het al doen. Belangrijk is dat we oplossingen gaan aanbieden die tegemoet komen aan de bezwaren van studenten. We gaan trajecten aanbieden die een tijdelijk verblijf in het onderwijs als docent mogelijk maken (je moet er ook weer uit kunnen), op zoek naar kortere trajecten voor bepaalde groepen en studenten vroeger in contact met het voortgezet onderwijs brengen, zodat zij de mogelijke voordelen van het leraarschap eerder ervaren.

Concrete mogelijkheden die we hiervoor zien, zijn de volgende: De eerste optie is het aanbieden van educatieve minortrajecten die het mogelijk maken om sneller aan de slag te kunnen in het voortgezet onderwijs. Studenten kunnen bijverdienen tijdens de verdere studie: vakken leren in plaats van vakken vullen.

Een tweede mogelijkheid is het mogelijk maken van docent-assistentschappen in het onderwijs. Studenten kunnen na een korte opleiding en tegen betaling assisteren in het onderwijs (kleine groepjes begeleiden; invallen, huiswerkbegeleiding; toetstraining, e.d.). Utrechtse natuurkunde studenten doen dit al met veel succes. Twee Utrechtse studenten hebben het initiatief genomen voor een soort uitzendbureau voor studenten die onderwijsassistent willen worden (zie www.studentdocent.eu).

Ten derde is het belangrijk om ter vergroting van de instroom ook op zoek te gaan naar nieuwe doelgroepen (zoals mensen uit het bedrijfsleven) en nieuwe vormen, bijvoorbeeld via pilots  “Opleiden in de school” en “Lerend lesgeven met ICT” waarin leraren de gelegenheid krijgen veel meer te leren tijdens het lesgeven op school

Bevorderen dat docenten in het onderwijs blijven

De tweede bijdrage vraagt vooral een intensivering van de samenwerking met de scholen. We willen de docenten op de scholen in de regio dichter bij de universiteit halen en ook zittende docenten de gelegenheid geven om promotieonderzoek te doen als alternatief carrièretraject. Voor de betavakken bestaan al dergelijke plaatsen, maar voor andere vakken nog niet. Ook bereiden we een masteropleiding voor gevorderde docenten  voor die zich als alternatief carrièretraject een rol als onderzoeker in de school,opleider en coach van collega’s , en ontwikkelaar van onderwijsmaterialen willen spelen.

Kwaliteitsverbetering en status

Het derde traject, kwaliteitsverbetering van het leraarschap, betreft activiteiten als het aanbieden van masterclasses, summercourses en cursussen gericht op een combinatie van nieuwe vakinhouden (zoals genomics, natuur, leven en techniek, milieukunde, canon geschiedenis, tweetaligheid, e.d.) met (vak-)didactiek. Ook vallen onder deze lijn nieuwe vormen van samenwerking van faculteiten met de tweede graadslerarenopleidingen gericht op de verhoging van de vakinhoudelijke kwaliteit ervan.

Tenslotte willen we bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van het leraarschap en de status van het beroep door strenger te gaan selecteren en excellente studenten extra’s aan te bieden (honourstrajecten). Al hebben we eigenlijk te weinig instroom in de lerarenopleiding, toch gaan we het risico aan van een selectie aan de poort van de masteropleiding. Voor excellente studenten denken we aan kortere trajecten naar het leraarschap en extra mogelijkheden om al in de lerarenopleiding bezig te gaan met bijvoorbeeld onderzoek, onderwijsmateriaalontwikkeling of onderwijsmanagement.

Oproep

Ik hoop dat de Politiek inziet dat de adviezen van de commissie Dijsselbloem uitgaan van een te negatief beeld van ons onderwijs. We zullen geen studenten voor het leraarschap interesseren, wanneer ze niet trots kunnen zijn op hun werk. Salaris en arbeidsvoorwaarden zijn belangrijk maar niet voldoende. Voor de toekomst moeten we uitgaan van een optimistische en positieve visie. Het gaat alleen lukken als we met ons allen een nationaal actieplan voor het aanpakken van het lerarentekort starten. De hierboven geschetste plannen van de Universiteit Utrecht kunnen als voorbeeld dienen, maar laten we ons wel realiseren dat universiteiten en hogescholen dit niet alleen kunnen.

Niet alleen de huidige en de demografisch verwachte lerarentekorten moeten worden opgelost, maar er zullen ook extra leraren nodig zijn om de werkdruk van docenten te verminderen en de klassen te verkleinen. Er moet dus niet alleen worden geïnvesteerd in de salarissen van leraren maar er zullen ook middelen beschikbaar moeten komen voor het uitbreiden van het aantal leraren, de klassenverkleining en de professionalisering. Om de uitstroom uit het beroep tegen te gaan en bij te dragen aan de kwaliteit van het leraarschap is belangrijk dat ook de politiek bijdraagt aan een positiever beeld van het beroep van leraar. Dat kan onder meer door het negatieve beeld van het onderwijs dat de commissie Dijsselbloem schetst te corrigeren en door middelen beschikbaar te stellen voor statusverbetering van het leraarschap, zoals voor (promotie-)onderzoek door leraren zelf.

Prof. dr. P.Robert-Jan Simons
Hoogleraar-directeur van het IVLOS, instituut voor de lerarenopleidingen van de Universiteit Utrecht









«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK