‘Na pionieren heb je Ausdauer nodig’
Liberal arts colleges kenden we halverwege de jaren negentig in Nederland nog niet. Doctoraalopleidingen waren disciplinair, met vaste curricula. “Hans Adriaansens heeft behoorlijk moeten pionieren om hier een university college van de grond te krijgen”, vertelt Hans van Himbergen in zijn werkkamer in de voormalige Kromhoutkazerne, waar het UCU is gevestigd. “Adriaansens heeft ervoor gezorgd dat we dit geweldige campusterrein konden krijgen. Met een paar anderen was ik pionier voor de inhoud. Zo heb ik science binnengebracht. De instroom in bètaopleidingen was toen ook niet om over naar huis te schrijven, dus je kunt je voorstellen dat dit wel als concurrentie werd opgevat”.
Bevechten
“We hebben het University College echt moeten bevechten. Zowel het college van bestuur als de decanen hadden er aanvankelijk grote twijfels over. We vroegen ook nogal wat. Jaren lang heeft het college van bestuur grote investeringen gedaan in het University College. Dat geld kon niet ergens anders heen. Het hielp dat ik op dat moment decaan van natuur- en sterrenkunde was. Dat er op dat niveau bij de bètaopleidingen steun was voor de ideeën van Adriaansens, was voor de rest van de universiteit wel een signaal dat het om een serieus plan ging.
Wij hadden het idee dat dingen echt anders moesten. Vooral voor jonge mensen. Die zijn er vaak nog niet aan toe om al een discipline te kiezen. Docenten hebben moeten inzien dat in die fase vakoriëntatie aan de orde is. Ik heb zelf heel lang in Amerika gewerkt, dus wat Adriaansens voorstond, was ik allang gewend. Daarom was ik een bondgenoot in het geheel”.
Het duurde wel enige jaren voordat het University College geaccepteerd raakte op de Universiteit Utrecht. Hoogleraren van allerlei faculteiten gruwden van het idee dat studenten zelf maar mochten grasduinen in allerlei disciplines. Hoe kun je zo een vak leren? Mensen hingen eraan dat je eerst het hele eerste jaar deed voordat je aan een vak uit het tweede jaar begon. “Hier bouwen we ook niveau op, maar met veel minder vakken. Ook krijgt iedere student een persoonlijke tutor toegewezen die samen met de student voor samenhang in het programma zorgt.
We hebben dus veel missiewerk moeten verrichten, ook intern. Maar op den duur kregen we de wind mee. Docenten ervoeren hoe prettig het is om les te geven aan gemotiveerde kinderen. Ook zagen ze waar studenten terecht kwamen. 80-90% doet na het University College een master of Ph.D., veelal in het buitenland. Ook ging het University College al gauw fungeren als katalysator voor de invoering van het bachelor- masterstelsel. Ons undergraduate programma viel in dat nieuwe systeem ook pas echt op zijn plaats”.
Plasterk
Een van de hoogleraren met reserves ten opzichte van UCU was Ronald Plasterk. In een column in de Volkskrant liet hij zich met dédain uit over het instituut waar ook mensen van zijn Hubrecht lab lesgaven. “De studenten van het University College weten minder, werken gemiddeld minder hard en zijn over het algemeen minder geïnteresseerd dan studenten van elders. Ik zou er niet over piekeren mijn eigen kinderen er heen te sturen. Het is een dure crèche voor rijkeluiskinderen. Als je in een echt vak iets wilt leren, moet je naar een echte universiteit”.
Plasterk schreef zijn column na een reportage in NRC Handelsblad over selectiegesprekken op de Roosevelt Academy in Middelburg. Adriaansens had die Academy in het Zeeuwse opgericht in 2003 – na zijn vertrek als decaan van het Utrechtse University College. Die reportage wekte de indruk dat brede belangstelling bij de toelating hoger werd aangeslagen dan academische kwaliteiten.
Plasterks column leidde tot vele boze reacties. Van Himbergen vindt dat Plasterk deels wel gelijk had. Alleen al vanuit privacyoverwegingen was het niet verstandig van Adriaansens om een journalist toe te laten bij selectiegesprekken. Ook gaf hij zo voeding aan de karikatuur dat university colleges minder niveau zouden hebben.
Van Himbergen: “Als je hoge cijfers hebt maar niet de missie van liberal arts onderschrijft, moet je niet door de selectie komen. Aan de andere kant: als je brede belangstelling en ook sociale belangstelling hebt, moet je op zijn minst wel ook een academische nieuwsgierigheid hebben, dingen aankunnen. In die zin is er zeker wel een bodem onder wat we toelaten”. En met het niveau van het college zit het wel goed, zo stelde een internationale visitatiecommissie van de QANU in 2007 vast. UCU kreeg als eerste bacheloropleiding in Nederland het predikaat ‘excellent’ voor de combinatie van haar niveau en haar uitzonderlijk hoge rendement.
Voor het overige probeert Van Himbergen Plasterks kritiek van toen te relativeren. “Op het moment dat Plasterk die column schreef, zaten er al oud-studenten van het University College in zijn eigen lab te promoveren. Plasterk heeft daarop zijn mening bijgesteld. Ook hij heeft gezien dat je met onze benadering van kleine klassen wel degelijk niveau en hoger rendementen haalt.
Wat hij misschien nog niet beseft, is dat wij geen rijkeluisopleiding zijn. Ik geef toe: er studeren hier mensen die in een auto rijden die ik nooit zal kunnen betalen. Maar er studeren hier ook 40 studenten met beurzen, beurzen die betaald worden door de overige studenten. Wij vinden dat belangrijk, we willen echt een gemêleerd studentengezelschap.”
Stilzwijgend verbond
“We zijn er niet blij mee dat Plasterk ons de ‘Harry Potteropleidingen’ noemt. We zijn wel blij dat hij nu gaat regelen dat we de collegegelden mogen verhogen. Dat is ook echt nodig. Wij hebben hier jarenlang extra geïnvesteerd en uiteindelijk op ons tandvlees gelopen om te laten zien dat hoge kwaliteit mogelijk is. Dat kunnen we niet blijven volhouden.
Een university college kost echt wat. Je moet hoogleraren vertellen dat ze geen tijd meer hebben voor bepaalde hobby’s. En je moet echt veel geld investeren. Anders heb je bijvoorbeeld geen geld om hoogleraren als programmahoofden aan te stellen. Die worden bij het nieuwe college in Amsterdam bijvoorbeeld een stuk lager ingeschaald. En het Leids-Haagse initiatief voor een university college is om dat soort redenen nog niet van de grond gekomen. Wim Deetman zei bij zijn afscheid als burgemeester van Den Haag dat dat een van de dingen was die hij nog graag gerealiseerd zou willen zien.
De hele discussie over collegegelden in Nederland vind ik dan ook zielig. Er is in Nederland altijd een stilzwijgend verbond geweest: het onderwijs kost niet veel, maar dan kunnen we met zijn allen ook rustig aan doen. Daar kom je alleen maar vanaf als je meer eisen aan elkaar stelt. Dan moet het ook meer kosten. Wil je dat niet, dan blijf je gewoon aanklooien op dit niveau. We krijgen geen Amerikaanse toestanden, in Engeland betaal je ook maximaal 3000 pond voor een bacheloropleiding. Dat lijkt veel, maar je verdient het snel genoeg weer terug. Hier doen studenten anderhalf keer zo lang over de studie waardoor ze uiteindelijk even duur uit zijn. En ze missen dat inspirerende onderwijs dat we ze zouden kunnen bieden”.
Hoe volg je een pionier op?
Van Himbergen is duidelijk een ander type dan Adriaansens. Adriaansens is een visionair, een pionier. In zijn gedrevenheid kan hij fanatiek lijken. Collega’s erkennen dat alleen hij daardoor een university college van de grond kon krijgen in een universitaire context waar hoogleraren veel behoudender zijn dan ze zelf beseffen. En hij liet zien dat zoiets ook in Nederland mogelijk is, door naar de tekentafel te stappen en klein te beginnen.
Van Himbergen is minstens zo enthousiast als Adriaansens, maar rustiger. Na de roerige beginfase had het University College ook behoefte aan zo’n decaan. De toestroom van studenten was inmiddels zo groot geworden, dat de toelatingsprocedures moesten worden geformaliseerd om de nodige objectiviteit te kunnen garanderen. Van Himbergen: “In het prille begin lieten we bijna alle studenten wel toe. De studenten die hier toen op afkwamen waren afficionados. Het feit alleen al dat ze in die fase kwamen, betekende dat ze waarschijnlijk wel geschikt waren. Nu hebben we ieder jaar volle bak, met drie keer zoveel kandidaten als we kunnen toelaten”. De tijd is dan ook voorbij dat alleen de decaan bepaalt wie wordt toegelaten. De aanvragen worden door meerdere docenten beoordeeld. De decaan bekrachtigt hun oordeel. In moeilijke gevallen overlegt hij met de onderwijsdirecteur.
Ook blijft het University College niet stilstaan bij het oorspronkelijke ‘tekentafelontwerp’. “We moeten heel goed kijken of we niet moeten afstappen van een aantal dingen die heel goed gewerkt hebben”, zo geeft Van Himbergen zijn opvolger mee. “Zoals het dogma dat je 3 jaar op campus moet wonen. De gemiddelde derdejaars student ziet er weinig in nog op de campus te wonen en daar verplicht te eten”. Wordt (een deel van) de studenten toegestaan buiten de campus te gaan wonen, dan is er plek voor meer studenten. De internationale visitatiecommissie heeft ook aanbevolen het aantal studenten te verhogen van 675 naar 1000.
Ook is de huidige decaan nog niet tevreden over aantallen en herkomst van buitenlandse studenten. Het doel is immers voor het leven te leren van elkaar in een internationale gemeenschap. “Een derde van onze studenten is buitenlands, dat moet naar 50%. Ook willen we dat alle regio’s ieder jaar evenwichtig gerepresenteerd zijn. Er moeten ook bijvoorbeeld voldoende Afrikaanse studenten hebben. Je zou zomaar de aankomende president van Zimbabwe in je midden kunnen hebben. Ook merken we dat het moeilijk is studenten aan te trekken uit Latijns Amerika en mediterrane EU landen. Daarom hebben we nu ook recruitment officers, vooral alumni, in verschillende delen van de wereld. De nieuwe EU landen in Oost-Europa gaan wel heel goed. Ook Amerikaanse studenten hebben we voldoende ieder jaar, daaraan merk je dat we internationaal een goede reputatie hebben”.
Succes heeft vele kinderen
Het UCU-concept heeft inmiddels op meerdere plekken navolging gekregen. Alleen al op de Universiteit Utrecht. De nieuwe opzet van de bachelorfase met haar grote keuzevrijheid voor studenten draagt duidelijk de sporen van het liberal arts-concept (inclusief een Nederlandstalige opleiding), al zijn er nog wel grote verschillen met het UCU. Bij rechten stromen per jaar 100 studenten in in het Law College, dat uitdagend onderwijs verzorgt voor ambitieuze studenten. Van Himbergen juicht dat toe. “Leading by example, dat is een belangrijke motivering van UCU”. Voor het Law College ziet hij nog wel meer mogelijkheden. “De vraag is, wat doe je voor de overige 700 studenten? Je zou best nog 5 groepjes van 100 studenten kunnen formeren die je op verschillende manieren lesgeeft. Ongetwijfeld houd je dan ook nog een groep over van studenten met wie je niets kunt. Die moeten misschien ook niet naar de universiteit”.
Ook op andere plekken zijn er university colleges, zij het op verschillende manieren. De Roosevelt Academy in Middelburg lijkt nog het meest op UCU. Maastricht heeft een goedlopend kleinschalig university college, zonder selectie zoals we bij UCU kennen. De Academia Vitae in Deventer van Arjo Klamer is ook een dergelijk initiatief, zij het dat dit college voorlopig slechts een eerste jaar aanbiedt. Van het Amsterdamse initiatief voor een university college heeft van Himbergen grote verwachtingen, ook omdat daar twee universiteiten achter staan. Maar Van Himbergens ideaal is toch dat de hele universiteit kleinschalig is georganiseerd, zoals bijvoorbeeld in York. Voor concurrentie van Nederlandse university colleges is hij niet bang. “Er is zoveel behoefte aan Engelstalig onderwijs van ons type, in de EU en daarbuiten, dat we in Nederland maar een klein hoogwaardig stukje van die markt hoeven te veroveren; bovendien hebben wij bewezen kwaliteiten die nieuwkomers nog maar moeten zien te bereiken”.
Slapen bij de Masai
De eerste alumni zijn inmiddels een paar jaar aan het werk. Velen van hen komen op bijzondere maatschappelijke posities terecht. “Vaak hebben ze een bijzondere carrière voor zichzelf voor ogen”, zo zegt Van Himbergen. Hij vertelt van een oud-student die net in Cambridge is gepromoveerd in de natuurkunde en nu twijfelt tussen een wetenschappelijke carrière en een baan in bijvoorbeeld de consultancy. Dit soort dilemma’s horen erbij als je niet alleen academische talenten hebt, maar ook een brede maatschappelijke interesse.
Het UCU houdt studenten ook voor dat hun verantwoordelijkheid verder gaat dan de zorg om hun carrière. Buitenlandse uitwisselingen en stages worden daarom gestimuleerd. “Vorig jaar hebben we een groep naar Kenia gestuurd voor stages, dit jaar naar Tanzania. Sommige studenten mochten een paar dagen bij Masai verblijven en in hun hutten slapen. Als je nog niet veel hebt meegemaakt in het leven, is dat een heel intensieve ervaring. Ga maar eens door zo’n cultuurshock, denk ik dan”.
Leading by example
Van Himbergen (60) vertrekt als decaan, maar is niet van plan op zijn lauweren te gaan rusten. “Ik ga op sabbatical en heb zodoende de tijd om na te denken wat ik daarna wil gaan doen. Wat dat is, weet ik nog niet. Ik zou me best willen inzetten voor kwaliteitsverbetering in de internationale context.
Misschien moet ik eens iets gaan doen met undergraduate research. Bij de studenten zie ik een enorme eager-beaverness. Ze kunnen goed analyseren, verbanden leggen, schrijven en presenteren. Belangrijk voordeel is ook dat ze onbevooroordeeld zijn, meer ook dan op welk ander punt in hun carrière. Gaan ze werken, dan komen ze nu eenmaal in een bepaald kader terecht, of dat nu binnen of buiten de universiteit is.
Ook zou ik wel willen bijdragen aan onderzoek in de alfa- en gammavakken in deze fase. Dat onderzoek is doorgaans erg narratief. Dat is natuurlijk prima. Als theoretisch fysicus vraag ik me wel af of die onderzoeken meerwaarde kunnen krijgen als je zorgt voor een kwantitatieve component die voor jonge onderzoekers niet, zoals je nu vaak ziet, een black box is. Dan moet je wel iets doen aan de math literacy van studenten in die vakken, want met het gebruik van kwantitatieve methoden gaat veel mis”.