Onstuimige jeugd in Rome

Nieuws | de redactie
17 juli 2008 | Hoe erg was de jeugd al in het oude Rome? Is het gejammer van alle tijden of waren ze toen al vroeg volwassen?

In het boek Jeugd in het Romeinse Rijk analyseren Leids historicus Johan Strubbe en zijn Leuvense collega Christian Laes de literaire bronnen en inscripties. Spreken die elkaar echt tegen? Waren de iuvenes hippies in toga of mannen van in de dertig? En wat weten we eigenlijk van meisjes in het oude Rome? Met zeer veel interesse volgt dr. Johan Strubbe, hoofddocent Oude Geschiedenis, het onderzoek van de Leidse ontwikkelingspsychologen naar de ontwikkeling van puber- en adolescentenhersenen. Hun boek begint met een verwijzing ernaar. Het gaat over Romeinse jongeren – vooral jongens – van ongeveer 15 tot 25 jaar.

‘In de Engelse vertaling besteden we nog meer aandacht aan dat ontwikkelingsonderzoek’, zegt Strubbe. ‘Opvallend veel kenmerken herkennen we. Uit het onderzoek van de ontwikkelingspsychologen komt naar voren dat de hersenen nog in ontwikkeling zijn tot een jaar of 24, en zich bovendien gefaseerd ontwikkelen: ratio en emotie zijn nog niet in evenwicht. Rond die leeftijd kreeg de jeugd in de Oudheid ook verantwoordelijke functies. We zien ook het commentaar van ouderen over de roekeloosheid van jongeren, de wispelturigheid. We lezen de verzuchtingen dat jongeren de consequenties van hun daden niet goed kunnen overzien, dat ze steeds kiezen wat op korte termijn voordelig is.’

Bloed en warmte

Een biologische verklaring hadden de Romeinse auteurs ook, vertelt Strubbe. Dat was de theorie van de lichaamssappen. ‘Jongeren werden gekenmerkt door een overvloed aan bloed en warmte. In de loop der jaren zouden ze wel afkoelen en evenwichtig worden. Al te veel zorgen hoefde men zich dus niet te maken.’

Maar de nieuwe ontwikkelingspsychologische inzichten waren niet het motief om het boek te schrijven. Uitgangspunt ervan is een hard-tegen-hard debat dat na meer dan vijfentwintig jaar nog niet is beslecht, en waarin Leidse historici een belangrijke partij waren. Inzet was de vraag of er in de Oudheid wel sprake was van een aparte jeugdfase tussen pakweg vijftien jaar, de leeftijd waarop jongens de witte mannentoga gingen dragen, en vijfentwintig jaar.

Ja, zo’n jeugdfase was er zeker, betoogde de Leuvense onderzoeker Emiel Eyben in 1977, gebaseerd op een schat aan literaire bronnen. Eigenlijk leken de Romeinse jongeren sprekend op die van de twintigste eeuw. Ze waren vol Sturm und Drang, idealistisch, maar tevens roekeloos. Ferocitas, onstuimigheid, is het sleutelwoord bij Eyben.

Niks jeugdfase, zo reageerden de Leidse – nu emeritus – hoogleraar Oude Geschiedenis Harry Pleket, en diens promovendus Marc Kleijwegt, die in 1991 zijn proefschrift publiceerde over ‘the absence of adolescence in Graeco-Roman society’. Jongeren werden al vroeg opgenomen in de maatschappij, zo stellen zij. Jongens werden op hun vijftiende geacht kleine volwassenen te zijn, en vervulden dan ook publieke functies. Meisjes waren huwbaar als ze twaalf waren.

Iuvenes

Pleket en Kleijwegt baseerden zich op een ander genre teksten, namelijk de inscripties, waaruit veel informatie te halen valt over de publieke loopbaan van Romeinen en Grieken uit de elite. Er was ook geen eenduidige terminologie voor jeugd en jongeren, zo concludeerden ze; termen als iuvenes en hun Griekse equivalenten konden net zo goed slaan op mannen van in de dertig of zelfs veertig.

Tot voor kort bestonden de twee visies naast elkaar. ‘Ze hebben elkaar nooit begrepen’, zegt Strubbe. ‘Kleijwegt bood geen discussie over de literaire bronnen, en Eyben ging nooit in op het epigrafische materiaal.’ Strubbe en zijn Leuvense collega Christian Laes vroegen zich af of een synthese mogelijk was. Strubbe: ‘Er zijn niet dramatisch veel nieuwe inscripties bijgekomen. Dus we hebben vooral heel kritisch opnieuw naar het bronnenmateriaal gekeken: welke leeftijden worden bedoeld met welke termen? Is die en die inscriptie wel bewijskrachtig?’   

Hippies in toga?


Het resultaat van hun analyse is een zeer gedetailleerd en genuanceerd overzicht, dat het debat strijdpunt voor strijdpunt behandelt. Hier krijgen Pleket en Kleijwegt gelijk, daar Eyben. De terminologie voor de diverse levensfasen was bijvoorbeeld inderdaad behoorlijk vaag, constateren Strubbe en Laes. En de poetae novi zoals Catullus en Ovidius, die in hun gedichten de diepe gevoelens van de jeugd verwoordden, en zich tegen de oorlog uitspraken, – ‘make love not war’, zegt Eyben – waren vaak wel erg oudere jongeren. Strubbe: ‘Wat Eyben vooral fout deed was het beeld van de literaire bronnen weergeven als het beeld van de Romeinse jeugd. Terwijl die bronnen gaan over een elitejeugd in de stad Rome, bijvoorbeeld zonen van senatoren en ridders die niets te doen hadden, of studenten in de late Oudheid, ver van het ouderlijk gezag.’

Anderzijds bleek het ook nogal tegen te vallen met die verantwoordelijke publieke functies. ‘Het kwam mondjesmaat voor’, zegt Strubbe, ‘en was in ieder geval geen structureel gegeven. De politieke cultuur van het Romeinse Rijk was echt radicaal anders dan nu. Een kleine groep elitaire families was in voortdurende competitie. De jongeren werden ingezet om de familie in het zadel te houden, en hadden vooral representatieve functies, bedoeld om het geld van de familie dienstbaar te maken aan de stad.’

Hiermee valt dus een van de pijlers van de stelling van Kleijwegt weg, aldus Strubbe. ‘Het opent de ruimte voor een jeugdperiode, waarin een jongere niet veel te doen heeft. Ook heeft een student van me, Saskia Hin, een scriptie geschreven – inmiddels gepubliceerd – over jeugdverenigingen in de steden in het Griekse Oosten. Daaruit bleek dat die niet een soort opleidingen waren die een snelle voorbereiding boden op deelname aan het publieke leven, zoals Kleijwegt meende.’  

Is er dan echt geen winnaar aan te wijzen? ‘We gaan meer in de richting van Eyben’, zegt Strubbe. En voegt er meteen aan toe dat dit niet wil zeggen dat de Romeinse jongeren een soort hippies in toga’s zijn – zoals Eyben werd verweten ervan te maken –, of dat er geen verschil is met de 21e- eeuwse sms-generatie.

Over meisjes vrijwel niets

Strubbe: ‘Natuurlijk, dat hersenonderzoek, en die sociobiologische constanten, vormen een zeer interessant gegeven. Maar het gaat erom hoe een maatschappij daarmee om gaat. Wordt het gedrag toegestaan of niet? Wat zijn de verwachtingspatronen? En dan zie je bijvoorbeeld dat het onevenwichtige en losbandige gedrag in de Romeinse maatschappij veel minder problematisch werd gevonden dan nu. Voor jongemannen tenminste. Meisjes moesten hun maagdelijkheid bewaren tot het huwelijk.’

Bovendien is er heel veel wat we niet weten, zegt Strubbe met hoorbare spijt. ‘De bronnen – literaire bronnen en inscripties – gaan over een kleine mannelijke elite. Over de meisjes weten we vrijwel niets. Auteurs waren niet geïnteresseerd in wat zij dachten. Ook weten we niet wat die jongens uit de inscripties ‘s avonds deden, nadat ze in de stadsraad hadden gezeten. Misschien gedroegen ze zich wel als moderne adolescenten. En naar hun innerlijk kunnen we alleen maar raden. Daar zeggen de inscripties helemaal niets over.’
 
Christian Laes en Johan Strubbe, Jeugd in het Romeinse Rijk. Jonge jaren, wilde haren? Davidsfonds/Leuven 2008. ISBN 978 90 5826 508 1, € 24,95.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK