Techniekonderwijs: het hobbyisme voorbij

Nieuws | de redactie
30 september 2008 | Techniekonderwijs op de basisschool is vooral leuk. Nu moeten we er nog voor gaan zorgen dat leerlingen er iets van leren, vindt Fontys-lector en UU-onderzoeker Hanno van Keulen. “De bètacanon moet verplichte literatuur worden op de PABO”.


Oriëntatie als begin
 
“Nederland heeft geen techniektraditie, zeker niet in het basisonderwijs. Als ik wat overdrijf dan beperkt het zich op heel veel scholen vandaag de dag tot handvaardigheid, zeg maar figuurzagen. Het natuuronderwijs is verschraald tot onderdelen van de biologie, waarbij het er vooral om gaat leerlingen verwondering bij te brengen voor al het moois in de natuur. In de jaren tachtig, negentig werd weer opgemerkt dat kinderen techniek eigenlijk heel leuk vinden en dat je daar prima een les mee zou kunnen vullen. Toen werd ook het genderprobleem belangrijk: jongens kiezen veel vaker dan meisjes een technische opleiding of beroep, en waarom eigenlijk? Je kreeg allerlei initiatieven rond techniek in het basisonderwijs. Dat ging grotendeels buiten de officiële leerdoelen om. Pas in 2006 werd techniek expliciet genoemd in de kerndoelen voor het basisonderwijs. Het staat in een domein dat ‘oriëntatie op jezelf en de wereld’ genoemd wordt. Daaronder vallen vakgebieden als aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. Aan dit hele brede domein zijn nu wat uitspraken over (natuur)wetenschap en techniek toegevoegd.

Ik vraag mij af waarom het bij wetenschap en techniek niet verder gaat dan oriëntatie. Wat is dat, oriëntatie? Mag je daar voor de leerling een richting aan geven, mag je een bepaald niveau verwachten? Wat zou het leereffect van het onderwijs moeten zijn? Het is mooi dat techniek de kerndoelen heeft gehaald, daar niet van. Maar kijk naar een formulering als “De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren”. Dat klinkt goed maar het biedt geen enkel houvast, als je beseft dat alles van een jonge kleuter tot een nieuwe Edison hier in past. Een uitwerking mist. 

Er is ontevredenheid in de samenleving over het niveau van het basisonderwijs en dat kristalliseert zich uit in het domein van rekenen en taal. We zijn in Nederland niet tevreden over de resultaten. We hebben het gevoel dat het onderwijs vroeger dik in orde was en dat daar een scheur in gekomen is. Universiteiten roepen nu ook dat je voor Nederlands, Engels en wiskunde een voldoende moet hebben. Er wordt gezegd dat de basisschool daar dus meer aan moet doen. Maar feitelijk gaat al zo’n 50% van de lestijd naar rekenen en taal. De politiek wil dat kinderen over een hogere lat springen. Natuurlijk mogen leerlingen en studenten best een tandje bijzetten en hun energie niet overwegend in de vrije tijd stoppen. Prima dus, hogere eisen, maar je lost een probleem niet alleen daarmee op. Zoals het nu gaat leg je het probleem eenzijdig bij de leerlingen. Het effect kan zijn dat leerlingen het niet eens proberen, en studies gaan zoeken waar die eisen niet gesteld worden. Genetisch gezien zullen mensen niet slimmer worden. Wil je dat 50% van de mensen hoger opgeleid is, en dat niemand in de samenleving aan de kant staat, dan moet je het niet alleen in eisen zoeken, maar ook het onderwijs zelf verbeteren.

Persoonlijk ben ik niet helemaal gelukkig met de nogal eenzijdige nadruk op rekenen en taal. Het gaat direct of indirect ten koste van andere leerdoelen. Want een leerdoel vink je maar een keer af. Alle uren waarin wordt gerekend, worden dan afgeboekt als rekenuren en doordacht vanuit het rekenonderwijs. Toch is het helemaal niet moeilijk om verbindingen te leggen tussen rekenen, natuur, techniek, muziek en andere vakken. Bijna alle vakken hebben ook een talige component, bijna altijd zitten er aspecten van rekenen en techniek bij. Neem bijvoorbeeld het lezen of begrijpen van een handleiding bij een apparaat: dat is behoorlijk talig. Taal en rekenen zijn vreselijk belangrijk maar geen doel op zich: moeten dit de primaire vakken zijn? Ik voel veel sympathie voor scholen die het onderwijs vormgeven vanuit thema’s uit cultuur, maatschappij, of techniek. Daar gaat het altijd ook om taal, rekenen, samenwerken, en daar maak je dan gemengde leerdoelen mee. Kijk naar veel huidige werkbladen voor spelling en rekenen: best interessant, maar ze staan helemaal op zichzelf. De muziekleraren, de geschiedenisleraren, zelfs de gymleraren hadden daar hun onderwerpen op kunnen uitwerken en er een extra lijn in kunnen weven. Dat heeft zeker voor techniek als concreet voordeel dat het onderwijs niet een soort kers op de taart is. 

Wat leer je van zagen? 
Wetenschap en techniek in het onderwijs heeft op dit moment niet de status dat leerlingen er iets van moeten leren. We doen het gewoon en we merken dat leerlingen het leuk vinden. Verder blijkt techniek geschikt om sommige gedragsproblemen aan te pakken. Denk aan leerlingen die slecht stil kunnen zitten, of die zich snel vervelen. Techniek is dan ook erg aangeslagen in het speciaal onderwijs. Het hands-on karakter spreekt een bepaalde groep leerlingen aan die cognitief niet begaafd is. Voor bijna alle leerlingen is het trouwens prettig als ze even met hun handen kunnen werken.

De kunst in het onderwijs is om het niet bij praktische opdrachten te laten, maar vanuit het doen ook te reflecteren op wat je daar nu van geleerd hebt. We doen veel te weinig aan techniek, maar als we het doen blijft het te veel bij dat doen zelf. We moeten nu de stap gaan maken naar leren. Dat kan zowel voor cognitief heel begaafde als minder begaafde leerlingen interessant zijn, omdat zowel het praktische werk als slim redeneren beloond kan worden. Dit begeleiden vraagt van leraren wel een bepaalde professionaliteit. Met het opbouwen daarvan zijn we nog maar net begonnen.   

Technische geletterdheid
‘Drijven en zinken’ is een populair proefje dat heel veel scholen op dit moment lijken te doen. Maar ik denk dan: waarom eigenlijk, wat leer je daar precies van? Op Fontys Pabo Limburg doet mijn associate lector, Lou Slangen, nu een serieus experiment met robotica. Zo heb je Lego Mindstorms. Dat bestaat uit constructiematerialen, sensoren en actuatoren (motortjes). Er zit een programmeermodule bij met simpele icoontjes op je computerscherm. Daar kunnen leerlingen robots mee bouwen en aan het werk zetten. De sensor geeft input, het programma interpreteert, de actuator voert de actie uit. Zo kun je bijvoorbeeld een robot bouwen die als hij een rood papiertje op de grond ziet, eromheen gaat. Of het opraapt. We hebben in de gaten dat het aanslaat bij leerlingen, je gaat dan lessen bouwen die succesvol zijn. Het resultaat is een robot die werkt, maar we willen beter weten wat een leerling die zo’n robot kan bouwen precies geleerd heeft.

We moeten nadenken over de vraag wat je nu eigenlijk precies van techniek zou moeten leren. ‘Technische geletterdheid’ hebben we geïntroduceerd als term om aan te geven waar het om gaat. Het technische domein is te breed en te diep om het allemaal te weten, en het verandert van dag tot dag. Dus hoe maak je keuzes? Wat moet je weten en kunnen? Ik denk hier aan een begrip als bètacultuur. Dat je verschijnselen kunt onderzoeken, dat techniek niet iets magisch is, iets black box-achtigs. De boodschap is dat de wereld doorgrondelijk is, het leven overkomt ons niet, we kunnen het, althans deels, beheersen. Aan zulk onderwijs moeten ook normatieve kanten zitten. Het beheersingsdenken heeft ons niet alleen maar zegen gebracht, dat is duidelijk.

Ik heb in mijn middelbare schooltijd nog les gehad in natuurwetenschappen op een voorbereidend wetenschappelijke manier: vanuit de fundamentele principes. Dat is nuttig als je daadwerkelijk een natuurwetenschap gaat studeren, maar voor de 95% die dat niet doet, is dat weinig relevant. Word je geen onderzoeker bij een universiteit, dan kom je het verder in je leven op die manier niet tegen. Je bent dan op het verkeerde been gezet. Er wordt al tientallen jaren geduwd dat onderwijs in wetenschap en techniek betekenisvoller moet worden, die tendens moet doorzetten. Waarom moet je eerst de afkortingen van stikstof en tin leren? Ik heb met genoegen de Bètacanon gelezen: leesbare teksten zonder dat je eerst alle basiskennis hoeft te kennen. We kunnen kennelijk een heleboel stappen overslaan in de kennisopbouw en daar starten waar mensen nu mee bezig zijn. Als het voor CNN nieuws is dat de halon colider een paar maanden stil gelegd wordt voor werkzaamheden, dan betekent dit dat de fundamentele deeltjes opgerukt zijn naar het algemene spraakgebruik. Daar kan je het op de basisschool dus over hebben. Zouden we die canon niet op de verplichte literatuurlijst van de pabo moeten zetten? Dit hoort er net zo goed bij als kennis van ADHD en het pestprotocol. 

Attitude en gedrag 
Leerlingen vinden techniek leuk, maar vinden leerkrachten het wel leuk? Doorgaans hebben ze geen technische achtergrond, PABO-studenten zijn vaak typische alfa’s, ze hebben zeker niet iets met natuur of techniek in hun vooropleiding. Leerkrachten hebben daarom veel aarzelingen om technieklessen te geven.  
 
Het programma Verbreding Techniek in het Basisonderwijs (VTB) van het Platform Bèta Techniek heeft de afgelopen jaren enorm stimulerend gewerkt. De overheid is heel stevig het belang van wetenschap en techniek voor de instandhouding van onze samenleving gaan benadrukken. Een belangrijke focus is de attitude van leerkrachten. De gedachte daarachter lijkt te zijn dat als we leerkrachten kunnen overtuigen dat wetenschap & techniek leuk, nuttig, en ‘te doen’ is, het onderwijs vanzelf wel zal veranderen. Ik ben daar niet van overtuigd. Dit blijkt ook uit een onderzoek van Thomas van Eijk, van het Amstelinstituut in Amsterdam. Hij gaf bijscholing aan leerkrachten om beter techniekonderwijs te kunnen geven. Ze vonden dat erg leuk en hun attitude werd aantoonbaar positiever. Maar toen Van Eijk een half jaar later op de scholen ging kijken, was er eigenlijk niet zoveel in het onderwijs zelf veranderd.  
 
Ik snap wel dat er vooral gekeken wordt naar de attitudeverandering van leerkrachten, want dat is een realistische doelstelling en het is te meten, dus te beloven en te verantwoorden. Anderzijds stel ik ook vast dat niemand enig idee heeft wat de attitude van leerkrachten is ten aanzien van spelling, of rekenen. Dat moet gewoon, geen gezeur. Rond techniek is er nog steeds de hoop dat het vanzelf gaat als de attitude van leerkrachten maar positief is, en dat je niets structureels hoeft te veranderen aan het schoolwerkplan of de opleiding van leerkrachten. Ik geloof daar niets van, daar is dit domein gewoon te ingewikkeld voor.

Onze promovenda Lisette Van Cuijck is op scholen interviews gaan houden. Uit haar onderzoek blijkt dat de attitude van leerkrachten ten aanzien van techniek in de VTB- scholen inderdaad geen probleem meer is. Maar ze zag ook dat er weinig tijd is, en dat het lesprogramma al zo vol zit. Ze kwam op een school waar ze hoorde dat de techniekleraar wordt ingezet als andere leraren met ADV zijn. Zo los je ogenschijnlijk slim een organisatieprobleem op, maar je laat vooral zien dat techniekonderwijs geen goede positie heeft: het zit nog steeds in de hobbysfeer. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat scholen voor techniekonderwijs een uur per maand per groep vrijmaken. Dat is te weinig.  Scholen zeggen dat er niet meer tijd is, en ze zullen dat nog harder gaan roepen omdat ze meer aan taal en rekenen moeten doen. Hier zit iets wat ik niet zo consequent vind.

Herstel van de professional 
Wat in de afgelopen tientallen jaar lijkt te zijn gebeurd is dat het beroep van leerkracht in het basisonderwijs is veranderd van een onderwijzend beroep naar een verzorgend beroep. Dat moet niet verder doorslaan. Misschien dat dan ook weer meer jongens zich gaan interesseren. Die worden nu geconfronteerd met een eerste stage van een half jaar bij de kleuters. Ze komen kinderen tegen die nog niet zindelijk zijn. Als jongen van zeventien denk je dan te snel: dat is niets voor mij.

Ik hoor bij de groep ouders met een hoge opleiding die je 30 jaar geleden niet in die mate had. Toen wisten de leraren bijna altijd meer dan de ouders. Die situatie is nu structureel anders. Dit effect wordt nog versterkt doordat de onderwijssector in zekere zin gedeprofessionaliseerd raakt. Vroeger waren gepromoveerden in het onderwijs niet vreemd, het was een eervolle baan. In de meeste landen om ons heen moet je gepromoveerd zijn om les te geven in het hoger onderwijs, of minimaal masterniveau hebben. Op de Nederlandse hogescholen echter heeft hooguit 50% een masterniveau of hoger. Ook in het voortgezet onderwijs neemt het aantal mensen met een universitaire opleiding af. Het aantal VWO-ers op de pabo neemt af. Het aantal PABO-studenten met een ‘moeilijk’ profiel als natuur & techniek neemt af.

Ik zou graag de leerkracht in het basisonderwijs als een gelijke zien, als een breed opgeleide kennisprofessional met wie je niet alleen over de sociale ontwikkeling van je kind kunt praten maar ook over de bètacanon. En die mij niet nodig heeft om het geluid bij de schoolmusical te regelen.

Dit kabinet heeft door de lerarensalarissen te verhogen wel een goed signaal afgegeven. De leerkracht is echt essentieel voor het leerproces. Je hoopt dan dat allerlei getalenteerde mensen voor de klas gaan staan, in plaats van te kiezen voor een baan als hypotheekadviseur of communicatiemanager. Ik ben het zeer eens met wethouder Dominic Schrijer uit Rotterdam, lid van de Commissie Bakker over de herziening van de arbeidsmarkt, die stelt dat jongeren naar de PABO moeten in plaats van een studie paardenverzorging te gaan doen. Daar moet het beroep dan wel voldoende aantrekkelijk voor zijn. Ook de differentiatie in het onderwijs is kennelijk te gering. Wil je als leraar promotie maken, dan kan dat alleen door directeur te worden of iets anders gaan doen. Rond het onderwijs zit een verzorgingsstructuur van mensen die hoger opgeleid zijn en beter betaald worden dan de mensen die ze adviseren, die ze dienen. Dat is toch eigenlijk de omgekeerde wereld. En het schept een grote druk, leerkrachten hebben daardoor vaak weinig in te brengen tegen al die intelligent gebrachte adviezen. Een leerkracht moet voldoende deskundigheid hebben om zich te laten adviseren in plaats van zich te laten sturen. 
 
Kiezen voor techniek
Ik hoop dat als je de deur naar de techniek al in de basisschool openzet, dat je dan meer leerlingen daarvoor interesseert. Daar is het ook allemaal om begonnen. Terwijl in Europese landen gemiddeld 26% van studenten afstudeert in een bètaopleiding, is dat in Nederland maar 16%. We zitten helemaal in de achterhoede. Je moet het natuurlijk niet overdrijven: als je goed bent in alfavakken, moet je vooral je hart en je talent volgen, maar de deur naar techniek moet wel voor iedereen openstaan. Als leerkrachten techniek vooral ontwijken, dan betekent dit dat leerlingen op een leeftijd dat ze graag prutsen en het meest ontvankelijk zijn, niet aan hun trekken komen.

Onderzoek van de OESO toont aan dat leerlingen nergens zo gelukkig zijn als in Nederland. Dat is een prestatie van formaat, we zijn erin geslaagd op school een sociaal veilig klimaat te scheppen met geweldige groepsprocessen. Houden zo. De vraag is alleen: wordt dit perfecte leerklimaat wel benut? Techniek in de klas kan je doen om je ADV- probleem op te lossen, vanuit zorg voor bepaalde groepen leerlingen, vanuit het plezier dat kinderen er in hebben. Maar mij lijkt het logisch om dit onderwijs te benutten om leerlingen voor te bereiden op een met techniek doordrenkte kennissamenleving in een open wereld vol concurrentie. Met leerkrachten die hier een opdracht in zien en die op de pabo een interessante en uitdagende voorbereiding op dit prachtige beroep krijgen”. 

Dr Hanno van Keulen is lector Science & Techniekeducatie aan Fontys Hogescholen. Ook is hij verbonden aan het onderwijskundig expertisecentrum IVLOS van de Universiteit Utrecht. 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK