‘My problem part of your problem’

Nieuws | de redactie
14 oktober 2008 | We moeten anders durven denken en organiseren bij de ontwikkelingssamenwerking. Doekle Terpstra - nual voorzitter van ICCO - zet uiteen hoe hij dit ziet en zou willen aanpakken. "Gandhi zei het ooit al eens zo: “The world has enough for everyone’s need, but not enough for everone’s greed.” Hoewel de afgelopen weken alle aandacht uitging naar de ontwikkelingen op Wall Street, is het probleem dieper en fundamenteler van aard. Want naast de financiële crisis, is er ook al enige tijd een wereldwijde energiecrisis, een klimaatcrisis, een voedselcrisis én, voeg ik daar aan toe, de voortdurende armoedecrisis. Deze crisissen staan niet los van elkaar en het is dan ook niet toevallig dat ze op hetzelfde moment samen komen."

Meer dan zestig jaar geleden bevonden we ons ook in een situatie die lijkt op de situatie waarin we ons nu bevinden. De Tweede Wereldoorlog met al zijn verschrikkingen en verwoestingen was net geëindigd. Huizen, fabrieken, infrastructuur en de economie moesten weer van de grond af aan worden opgebouwd. De situatie in de wereld vroeg om een nieuwe ordening niet alleen in economische zin maar ook op politiek en moreel gebied. We wilden immers nooit meer een dergelijk onrecht meemaken! De Verenigde Naties werden opgericht met taken op het gebied van economie, veiligheid en mensenrechten. In 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aanvaard waar in artikel 1 wordt gezegd: “Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen”.

Ondanks die nieuwe ordening en die verheven woorden, duurde het ook in Nederland nog zo’n twintig jaar voordat het besef doordrong dat dit gevolgen had voor ons eigen handelen. Toen Jo Verkuyl net na de Tweede Wereldoorlog de onafhankelijkheid van Indonesië bepleitte, liep hij in Nederland tegen een muur van onbegrip op. Volgens het dagblad Trouw waren de ideeën van Verkuyl voor een onafhankelijk Indonesië “absurd en funest” en moest Verkuyl het zwijgen worden opgelegd. Ook later in de jaren zestig kreeg hij de wind van voren toen hij zich keerde tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Verkuyl richtte zich tot de eigen kring van protestantse kerken die innige banden onderhield met de zusterkerk in Zuid-Afrika, de Nederduits Gereformeerde Kerk die de apartheid theologisch onderbouwde en steunde. In 1969 schreef hij het boek waar ik de titel van mijn lezing aan heb ontleend: “Breek de muren af! ”. Eigenzinnig en zo nodig tegen de stroom in. Alleen zo konden echte veranderingen bereikt worden.

Het formuleren van een nieuwe ordening is belangrijk maar zal dus gepaard moeten gaan met een praktijk waarin muren worden afgebroken alvorens de nieuwe ordening vorm kan krijgen. Niet alleen gemakkelijke theorie, maar ook de moeilijke praktijk om op te bouwen. Woorden krijgen pas betekenis in de praktijk. Jo Verkuyl was iemand die visie koppelde aan daadkracht toen hij ICCO oprichtte in 1964. Hij wilde recht zetten wat krom was gegroeid en zich solidair tonen met de verdrukte medemens in Afrika, Azië en Latijns Amerika. Geen aflaat om onze schulden tegenover Indonesië, Suriname en andere ex-koloniën af te lossen. ‘Barmhartigheid én Gerechtigheid’; daar ging het hem om.

De muren van nu

Er was echter één overtuiging waar hij zich schromelijk in heeft vergist. Verkuyl dacht dat hij veertig jaar nodig zou hebben om zijn missie, de missie van ICCO te kunnen voltooien. Hij dacht dat veertig jaar genoeg zou zijn om armoede en onrecht te kunnen uitbannen. En het is inderdaad waar: veel muren van toen zijn geslecht: ik noem de dictaturen in Latijns Amerika, de apartheid in Zuid-Afrika en Namibië, grote groepen mensen in Afrika, Azië en Latijns Amerika die konden ontsnappen aan de vicieuze cirkel van armoede en geweld, conflicten in Afrika die opgelost werden, de val van de muur die Oost en West Europa zo lang van elkaar scheidde.

Maar er zijn nieuwe muren voor in de plaats gekomen. Nog geen twee maanden geleden kwam ik zo’n nieuwe muur tegen tijdens mijn bezoek aan Israel en de Palestijnse gebieden. Een fysieke muur, vier meter hoog die Joden en Palestijnen van elkaar moet scheiden. Muren die van de Gaza Strook een grote gevangenis maken. Anderhalf miljoen mensen in een gebied nauwelijks twee maal zo groot als het eiland Texel die afhankelijk zijn van de gunst van Israël om voedsel, brandstof en medicijnen binnen te laten. En op de Westelijke Jordaanoever dertienhonderd kilometer muur en meer dan zeshonderd checkpoints en roadblocks die grote Palestijnse steden als Bethlehem en Nablus van de buitenwereld afsluiten en isoleren. Palestijnse boeren die hun land wordt afgenomen en voor een paar euro per dag op het land van hun Joodse bezetter mogen werken. Hoe kan het, vraag je je af, dat de wereld dit toelaat? Ik was geschokt! De grootste schok was echter de confrontatie met mijzelf. De schok om te merken hoe ik in mijzelf een muur had opgebouwd. Een muur die mij verhinderde om Palestijnen eerst en vooral als mensen te zien. Onwillekeurig had ik het beeld opgebouwd van Palestijnen als lui, onontwikkeld en gewelddadig, niet in staat om zichzelf te regeren. En zag ik dat beeld in kranten, op radio en televisie steeds weer bevestigt. In mijn ontmoetingen met Palestijnse mannen en vrouwen, christenen en moslims moest ik dat beeld fundamenteel bijstellen. Ik ontmoette er Nader Abu Amsha, een Palestijnse Christen uit Beit Jala die ernstig is gemarteld in Israëlische gevangenschap en zich al jarenlang inzet om mensen met een trauma terug te laten keren in de maatschappij. Ook moest ik het zwart-wit beeld van Joden en Palestijnen bijstellen. Ik ontmoette Michael, een Joodse religieuze jongen van 28, die als ex-soldaat in het Israëlische leger het geweld van Joodse kolonisten in Hebron aan de kaak stelt. Die niet wil zwijgen waar uit naam der Joden zo’n onrecht anderen wordt aangedaan. Het zijn mensen als Nader en Michael die mij het vertrouwen geven dat de muren ook weer zijn af te breken.

In de wereld van vandaag, in onze wereld zijn ook andere muren opgetrokken die we inmiddels als bijna normaal zijn gaan beschouwen. Hoe kan het bijvoorbeeld dat na decennia van enorme technologische en materiële vooruitgang in de wereld de kloof tussen rijk en arm nog nooit zo groot is geweest als nu? Niet alleen tussen het rijke Westen en het arme Zuiden maar ook in de landen zelf. Het neoliberale economische systeem heeft een wereld gecreëerd van insiders en outsiders. Van mensen die wel mogen deelnemen aan het feest van het leven en mensen die in de marge moeten proberen een graantje mee te pikken. Hoe kan het dat in een systeem koffieboeren in Ethiopië nauwelijks een boterham kunnen verdienen terwijl op Wall Street miljarden verdiend worden met de speculatie over de stijgende of dalende prijzen van koffie op de wereldmarkt? In deze wereld lijkt de mens verworden tot wat Wim van der Donk, de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, onlangs in de Oecumenelezing, een Homo Economicus noemt, een mens die rationeel denkt en slechts uit is op het nastreven van zijn eigen belang.

Waar dit toe kan leiden hebben we de afgelopen weken op Wall Street kunnen zien. Absoluut geloof in het neoliberale model van economische ontwikkeling dat deregulering voorschrijft en een ongekende en ongebreidelde graai- en hebzucht te weeg heeft gebracht in onze wereld. Mahatma Gandhi zei het ooit al eens zo: “The world has enough for everyone’s need, but not enough for everone’s greed.” Hoewel de afgelopen weken alle aandacht uitging naar de ontwikkelingen op Wall Street, is het probleem dieper en fundamenteler van aard. Want naast de financiële crisis, is er ook al enige tijd een wereldwijde energiecrisis, een klimaatcrisis, een voedselcrisis én, voeg ik daar aan toe, de voortdurende armoedecrisis. Deze crisissen staan niet los van elkaar en het is dan ook niet toevallig dat ze op hetzelfde moment samen komen. Het is het resultaat van een sterk toegenomen globalisering waarbij de wereld steeds interactiever en dus ook steeds complexer is geworden. Amartya Sen, Nobelprijswinnaar voor de economie in 1998, betoogde eerder dit jaar bijvoorbeeld dat de voedselcrisis niet het resultaat is van een dalende voedselproductie wereldwijd, maar van een sterk toegenomen vraag om voedsel in sterk groeiende economieën in landen als India, Brazilië en China die hun afzetgebieden met name in de Verenigde Staten en Europa hebben. Ook het sterk toegenomen gebruik van landbouwproducten als maïs en soja voor biobrandstof heeft de vraag naar voedsel verhoogd. In een rapport van de Verenigde Naties dat vorig jaar uitkwam blijkt dat droge gebieden met name in Afrika nog droger worden en miljoenen mensen in de megarivierdelta’s in Azië het risico lopen getroffen te worden door overstromingen. Naar schatting van de VN worden alleen al door stijgende voedselprijzen zo’n honderd miljoen mensen in absolute armoede gedrukt. Arme mensen hebben het meest te lijden van de gestegen brandstof- en voedselprijzen en veranderingen in het klimaat omdat zij de minste middelen hebben om met de veranderingen om te gaan.

Tekenen van verandering

Deze veranderingen vertalen zich ook in de sterk veranderende machtsverhoudingen in de wereld. In zijn boek “The New Hemisphere: The irresistable Shift of Global Power to the East” schetst de Aziatische intellectueel Kishore Mahbubani een beeld van de indrukwekkende economische vooruitgang die Azië aan het maken is in een tempo en van een omvang die uniek is. In zijn ogen heeft het Westen eenvoudigweg geen idee hoezeer en hoe snel de verhoudingen aan het veranderen zijn. Het Westen vergist zich volgens hem wanneer het denkt dat het landen als Afghanistan en Irak met geweld modellen van democratie en mensenrechten kan opleggen. Ook in andere delen van de wereld zijn er grote veranderingen. Latijns Amerika is onder leiding van Brazilië grote stappen voorwaarts aan het maken. En in Afrika zijn er tekenen van verandering voor diegenen die ze wil zien. Het aantal conflicten is er de afgelopen tien jaar sterk afgenomen en er is sprake van een behoorlijke economische groei die voor het gehele continent rond de 6% ligt. De vraag is of wij in Nederland en in Europa onze muren en dijken zo hoog hebben opgeworpen dat we die ontwikkelingen niet meer zien? Of misschien niet willen zien?

Ook in onze Nederlandse samenleving is deze ontwikkeling zichtbaar. Politici en burgers die zich meer en meer afkeren van de wereld en zich terugtrekken achter de dijken in een poging om onze welvaart te beschermen tegen de invloeden van Afrikanen, moslims, Polen en anderen. Alleen zo denken zij hun veiligheid en eigenheid te kunnen bewaren. Men vergeet echter dat wij onze welvaart juist te danken hebben aan onze grote en intense betrokkenheid in de wereld. Volgens de globaliseringsindex van het Internationale Instituut voor Duurzame Ontwikkeling in Maastricht – ICIS, neemt Nederland de vijfde plek in op de ranglijst van landen die het meest verbonden zijn met de wereld. Deze index kijkt niet alleen naar economische aspecten maar ook naar aspecten van politiek, technologie, migratie en sociale ontwikkelingen.

Tegenover die trend in Nederland om zich af te keren van de wereld is een andere trend zichtbaar waarin mensen op zoek zijn naar nieuwe vormen van spiritualiteit en betrokkenheid bij de wereld. De Homo Spiritualis die op zoek is naar nieuwe waarden die oriëntatie geven in deze wereld van globalisering. Niet alleen marktwaarden maar ook zorgwaarden. Mensen die beseffen dat solidariteit met de ander essentieel is ook voor henzelf. In Afrika hebben ze daar een mooi begrip voor: Ubuntu! Ik ben een mens omdat wij dat zijn. Ik ben een mens omdat ik mij verbonden weet met de ander. En als zijn menselijkheid wordt aangetast, dan wordt ook mijn menselijkheid geweld aan gedaan. In deze visie gaan barmhartigheid en gerechtigheid, solidariteit en eigenbelang samen en versterken ze elkaar. Het is zoals een Aboriginal vrouw in Australië het ooit zei: “If you have come to help me, you can go home again. But if you see my problem as part of your own problem, you can stay”.

Bittere noodzaak

De ontwikkelingen in de wereld van vandaag, een wereld van een sterke en steeds snellere globalisering, vragen om een bezinning op de vraag over onze kernwaarden en hoe wij gezamenlijk verantwoordelijkheid willen aanvaarden voor de problemen in onze wereld. Dat is geen naïeve wensdroom maar bittere noodzaak. Het is onverantwoordelijk om alleen de lusten te willen hebben maar niet de lasten te willen dragen. We kunnen de problemen van vandaag niet zomaar overlaten aan de vrije krachten in de wereldmarkt of aan één oppermachtige wereldleider die besluit om Afghanistan en Irak binnen te vallen. En morgen wellicht Iran. Het is duidelijk dat wij een nieuwe ordening nodig hebben, een nieuw perspectief waarop we ons kunnen richten. Ongetwijfeld zullen in de maanden en jaren die komen gaan, wereldwijd het debat gaan plaatsvinden over die nieuwe ordening. Wat er binnen onze wereld gebeurt, beïnvloedt ons immers allemaal.

Deze ontwikkelingen stellen ook vragen over ons werkterrein; armoedebestrijding. Het debat hierover begint in Nederland nu eindelijk goed op gang te komen. En dat is nodig ook want het huidige systeem van ontwikkelingssamenwerking heeft haar uiterste houdbaarheidsdatum wel zo ongeveer bereikt. Onze antwoorden voldoen niet meer om de problemen van vandaag en morgen op te kunnen lossen. De problemen van armoede zijn niet langer los te zien van de overige ontwikkelingen in de wereld. En kunnen dus ook niet meer geïsoleerd worden aangepakt. Onze sector van ontwikkelingssamenwerking lijdt aan een ernstige mate van schizofrenie. Aan de ene kant probeert de sector vooral structurele en duurzame veranderingen tot stand te brengen die een lange adem vereisen en op korte termijn geen zichtbare resultaten laten zien. Tegelijkertijd worden politiek en publiek steeds ongeduldiger en eisen van ons met steeds luidere stem zichtbare resultaten. Om daaraan tegemoet te komen geven we die dan maar. En versimpelen we onze inzet in plannen en jaarverslagen tot die van projecten, aantallen kinderen, boeren, vrouwen, minderheden die we zouden bereiken. We werken te veel in ‘splendid isolation’ en creëren met onze projecten op z’n best ‘little islands of happiness’: beperkt in omvang en alleen houdbaar zolang de geldstroom blijft vloeien. Het armoedeprobleem wordt zo gereduceerd tot ontwikkelingshulp: als u ons maar voldoende geld geeft dan lossen wij de armoede in de wereld wel op. Marktwerking heeft de organisaties in de ontwikkelingssector veranderd van collega’s in concurrenten waardoor versnippering en versplintering plaatsvindt. De toegenomen concurrentie leidt tot een grotere noodzaak van organisaties in de ontwikkelingssector om zich te profileren en successen te claimen. De roep om resultaten te laten zien is steeds luider geworden. Resultaten die zichtbaar en meetbaar moeten zijn. Dit alles heeft geleid tot grote en dure mediacampagnes waarin we hoog opgeven over onze resultaten. Het heeft ook geleid tot dikke bedrijfsplannen, zware verantwoordingseisen, onderzoeken en evaluaties. Die tonen vervolgens onvoldoende de resultaten aan waarmee de vicieuze cirkel rond is. Hoewel veel van mijn collega’s in de sector van ontwikkelingssamenwerking deze problemen beseffen, lijkt het wel of we met z’n allen gevangen zitten in dit systeem en geen mogelijkheden zien om er uit te breken.

Maar dat alles is nog steeds niet de hoofdzaak. Het ergste is dat we niet in staat zijn om de achterliggende oorzaken van armoede en onrecht op te lossen. In september 2000 beloofden de wereldleiders om in vijftien jaar tijd de extreme armoede en honger in de wereld te halveren plus nog een aantal doelen op het gebied van onderwijs, gezondheid, gelijke kansen voor vrouwen en zorg voor het milieu. Doelstellingen waar geen zinnig mens het mee oneens kan zijn. Maar het is zeer de vraag of deze doelstellingen ook gerealiseerd gaan worden. Vooral landen in Sub-Sahara Afrika gaan onder de huidige omstandigheden deze zogenaamde Millenniumdoelen niet halen. En dat is niet verwonderlijk. Het zijn juist deze landen die het neoliberale model van ontwikkeling opgelegd krijgen waardoor zij gedwongen worden hun grenzen te openen voor de import van goedkope en zwaar gesubsidieerde producten uit onder andere Europa. Het gevolg is dat lokale boeren hun producten niet meer kunnen verkopen en ontwikkeling stagneert. De Millenniumdoelen veranderen zo in een fopspeen die de indruk wekken dat het armoedeprobleem met wat meer geld is op te lossen. Arme mensen weten beter. Het gaat hen niet om wat meer geld dat tijdelijk enige verlichting biedt. Het gaat hen om het feit dat zij buitengesloten worden. Geen toegang krijgen tot basisvoorzieningen, geen toegang hebben tot land, tot kredieten en markten. Geen bescherming genieten van de staat of van een rechtssysteem. Op al deze problemen heeft ook de ontwikkelingssector onvoldoende antwoord. We moeten vaststellen dat wij ons te veel geconformeerd hebben aan de dominante agenda van de Millenniumdoelen, de veiligheid in de wereld en de vaak onrealistische eisen van effectiviteit en efficiency. Zaken waardoor belangrijke voorwaarden in de strijd tegen armoede en onrecht zoals democratisering, participatie van mensen en mensenrechten te veel naar de achtergrond zijn verdwenen. Maatschappelijke organisaties in het Noorden en in het Zuiden worden in dit denkraam ofwel gezien als deel van de bedreiging wanneer zij bestaande machtsverhoudingen willen veranderen en politiek activisme bedrijven ofwel als onderaannemers van grote overheidsdonoren wanneer zij bereid zijn hun agenda af te stemmen op die van de overheid.

Afschaffen dan maar?

Voor critici kan dit alles reden zijn om een pleidooi te houden voor het afschaffen van ontwikkelingshulp. Onder deze voorwaarden biedt hulp inderdaad geen structurele oplossing. Niets doen en de middelen voor OS in eigen land besteden is echter struisvogelpolitiek. De problemen van armoede, van conflicten, van onderontwikkeling zijn in onze wereld van globalisering niet langer te negeren. Het is duidelijk dat wij toe moeten naar een nieuwe ordening, een nieuw paradigma voor duurzame globalisering en  armoedebestrijding. In zijn eerste nieuwjaarstoespraak als president van de vrije republiek Tsjecho-Slowakije zei Václav Havel op 1 januari 1990 het volgende: “Laten wij onszelf en anderen leren dat politiek niet alleen de kunst van het mogelijke moet zijn, vooral niet als daarmee de kunst van het speculeren, calculeren, van intriges, geheime verdragen en pragmatisch manoeuvreren wordt bedoeld, maar dat ze ook de kunst van het onmogelijke kan zijn, dat wil zeggen de kunst om zichzelf en de wereld te verbeteren”.

Een nieuw paradigma voor duurzame globalisering en armoedebestrijding zal zo’n spanning van het mogelijke en het onmogelijke in zich moeten dragen om visie en inspiratie te geven en tegelijkertijd met beide benen op de grond te blijven staan. Aan de basis van zo’n nieuw paradigma van een door waarden gedreven globalisering liggen een aantal essentiële uitgangspunten waarmee ook ICCO de komende jaren haar werk wil veranderen en inhoud geven:

Uitgaan van complexiteit – Er zijn geen simpele en kant en klare oplossingen voor een zo complex probleem als armoede. De agenda van armoedebestrijding is onlosmakelijk verbonden met een grotere agenda om het voedselvraagstuk op te lossen, om duurzaam met energie om te gaan, om conflicten op te lossen en veiligheid te creëren voor iedereen, om handel duurzaam te maken voor mens en milieu. Hulp kan in bepaalde situaties en onder bepaalde omstandigheden zinvol en nuttig zijn maar is geen panacee voor armoedebestrijding. Bescheidenheid over onze rol en eerlijkheid over de resultaten van de hulp is essentieel. Niet alleen de successen, maar ook de mislukkingen laten zien. Alleen zo kunnen wij het vertrouwen van mensen in het nut van de hulp weer herwinnen.

Delen van macht – Echte ontwikkeling betekent dat het Westen bereid is een deel van haar politieke en economische macht over te dragen aan de rest van de wereld. Dat geldt voor een breed scala aan onderwerpen variërend van de onrechtvaardige en achterhaalde stemverhouding van landen binnen het IMF en de Wereldbank tot het afschaffen van subsidies en handelspraktijken die producenten en consumenten in het zuiden schade toebrengen. Maatschappelijke organisaties in het Zuiden zijn sterker geworden en zijn in staat om zelf hun prioriteiten te bepalen. Ook wij zullen daarom onze macht moeten delen met vertegenwoordigers van zuidelijke maatschappelijke organisaties.

Delen van ideeën – Het past ons niet langer om landen en maatschappijen in het zuiden te willen scheppen naar ons (even)beeld en onze normen. Wij moeten regeringen en maatschappelijke organisaties in het Zuiden niet zien als onderaannemers van onze politieke en economische agenda maar hen ruimte gunnen zich zelf te ontwikkelen volgens hun inzichten. We moeten bereid zijn om veel meer te luisteren naar hun ideeën en proberen om gezamenlijk onze inzichten verder te ontwikkelen.

Gezamenlijke verantwoordelijkheid – Vanuit Nederland hebben wij er belang bij dat er een gezamenlijk en zorgvuldig beheer wordt gevoerd over de schaarse grondstoffen in de wereld. Dat we investeren in alternatieve energievormen die het klimaat minder aantasten. Dat we inzien dat onze veiligheid niet ten koste mag gaan van de veiligheid van mensen elders. Het is een verantwoordelijkheid die wij delen met zuidelijke landen en partners. Wij kunnen het daarom ook niet alleen!

Inzet van alle middelen – Om tot een effectieve aanpak van armoede te komen, is een brede inzet van middelen nodig. De huidige discussie in Nederland over de hoogte van het budget van OS is daarin niet zo relevant. Belangrijker is hoe we het in Nederland beschikbare potentieel aan middelen op het gebied van handel, investeringen, bestuur, onderzoek en technologie kunnen inzetten voor een meer geïntegreerde aanpak.

Verandering van ons gedrag – Armoedebestrijding lukt niet zonder een diepgaande gedragsverandering in het Westen en van de elites in Zuidelijke landen. Overheden, instituties en mensen; als burgers en consumenten zullen wij ons gedrag en ons handelen moeten veranderen om ruimte te laten voor anderen. Dat is niet altijd een aantrekkelijk perspectief en geen gemakkelijke boodschap om te brengen. Maar we kunnen niet doorgaan met ons extreme consumptiegedrag en het grote energieverbruik en de lasten daarvan afwentelen op arme mensen in het Zuiden.

Mondiale burgers – Wij zullen daarom de burgers in Nederland op een geheel andere manier moeten betrekken bij duurzame globalisering en armoedebestrijding. Hen niet louter moeten beschouwen als bronnen van inkomsten maar als mondiale en mondige burgers, als bondgenoten in een strijd om recht te zetten wat krom is gegroeid.

In zo’n nieuw paradigma voor armoedebestrijding veranderen onze motieven ook. Niet alleen barmhartigheid, maar ook gerechtigheid en duurzaamheid. Het is niet langer een kwestie van charitas waarbij we simpelweg de hulp stoppen als er geen resultaten worden bereikt. Het is én solidariteit én noodzaak om ons te verbinden aan het welzijn en de ontwikkeling van mensen in het zuiden.

Ik besef heel goed dat bovenstaande elementen slechts het begin vormen van een wezenlijke discussie die we moeten voeren in Nederland en met vertegenwoordigers uit het Zuiden over de richting van armoedebestrijding. Zo’n debat vraagt de nodige tijd en bezinning die er in de jachtigheid van de politiek niet altijd is. Het vraagt ook om een herbezinning van rollen en taken van alle spelers betrokken bij internationale samenwerking.

Ervaringen delen via middenveld 

Maatschappelijk middenveld – Macht en gerechtigheid verhouden zich doorgaans tot elkaar als water tot vuur. Het streven is om deze twee essentiële zaken tot een eenheid te smeden. Zoals de Franse natuurkundige en theoloog Blaise Pascal het 350 jaar geleden al uitdrukte: “Justice and power must be brought together so that whatever is just may be powerful, and whatever is powerful may be just”. Macht heeft daarom een tegenkracht nodig. Het maatschappelijk middenveld moet deze politieke rol weer opeisen, zich nadrukkelijk bemoeien met die macht ter wille van gerechtigheid. Maar ook solidariteit en barmhartigheid, begrippen die verdwenen lijken, moeten weer uitgangspunt worden van ons handelen. Zonder barmhartige mensen zullen rechtvaardige structuren niet werken. Wim van der Donk, die ik al eerder noemde, wees er in zijn oecumenelezing op dat Nederland de afgelopen decennia niet alleen te maken heeft gehad met een ontzuiling, maar ook met een ontzieling: scholen, ziekenfondsen en andere organisaties in het maatschappelijk middenveld ooit opgezet vanuit christelijke of humanistische motieven verloren hun ziel en transformeerden zich tot markt- en klantgerichte ondernemingen.

In Nederland is traditioneel een belangrijke plaats ingeruimd voor het maatschappelijk middenveld. Dat geldt ook voor de ontwikkelingssector. Bijna een kwart van de fondsen voor OS gaat naar maatschappelijke organisaties. Geld is echter geen doel maar een middel. En ook het geven kan geen doel op zichzelf meer zijn. Veel belangrijker wordt het om te kijken hoe verschillende financiële instrumenten – giften, leningen, investeringen – ingezet en gecombineerd kunnen worden met andere rollen zoals beleidsbeïnvloeding en het mobiliseren van burgers, bedrijven en instellingen. Hoe kan een bedrijf op een duurzame manier werken in landen in het zuiden? Hoe kunnen boerenorganisaties in Afrika hun productie verbeteren en voldoen aan de kwaliteitseisen? Wat kan een onderwijsinstelling doen om haar ervaring te delen met instellingen in het Zuiden?

De overheid – ook de Nederlandse overheid – zal zich moeten bezinnen op haar rol in deze snel veranderende wereld en moeten investeren in een duurzame en rechtvaardige vorm van globalisering en armoedebestrijding. Investeren in een duurzaam gebruik van energie, in de inzet van technologie om ‘slimme’ oplossingen te bedenken voor armoedevraagstukken. Maar vooral zal de overheid zich moeten buigen over de coherentie van haar eigen beleid. De agenda voor armoedebestrijding is niet neutraal maar bestaat uit sociale, economische en politieke kwesties en dient daarom vooral een kwestie te zijn van internationaal beleid waarin landbouw, defensie, armoedebestrijding, mensenrechten en handelsrelaties integraal worden benaderd. De huidige sterk versnipperde benadering waarbij de Nederlandse ministeries op deze terreinen in het buitenland elk hun eigen deelbelangen nastreven is achterhaald. We moeten toe naar een geïntegreerd Nederlands Ministerie van Duurzame Globalisering waarin de beleidsterreinen van economische ontwikkeling, armoedebestrijding, internationale veiligheid en mensenrechten in een goede balans worden verenigd. Zo’n ministerie zou vooral ook een regisserende en stimulerende rol moeten vervullen naar maatschappelijke organisaties en bedrijven.

De politiek – Diezelfde bezinning op een nieuwe rol van Nederland is nodig van politieke partijen van links tot rechts. Zij moeten zich in het debat mengen over duurzame globalisering en armoedebestrijding. Geen luie en gemakkelijke politiek bedrijven door in te spelen op de onderbuikgevoelens van hun kiezers. Maar durf het aan om onderwerpen te bespreken die ook bij de eigen achterban niet gemakkelijk liggen.

Bedrijven – In toenemende mate speelt het bedrijfsleven een rol en heeft zij het belang ontdekt van duurzaamheid. Duurzaamheid zowel in termen van milieu en het verantwoord beheren van schaarse grondstoffen als in termen van mensen en mensenrechten. De fair trade beweging heeft laten zien dat het mogelijk is. Toch blijft haar marktaandeel gering en lukt het nog niet om fair trade ook daadwerkelijk te integreren in de main stream. De grote uitdaging is hoe we de komende tijd de innovatiekracht en de ondernemerszin van het bedrijfsleven kunnen inzetten voor het oplossen van grote wereldwijde maatschappelijke problemen op het gebied van voedsel, water, schaarse grondstoffen en producten die ten goede komen aan arme mensen.

Ten slotte zullen alle spelers de onderlinge samenwerking en het vertrouwen in elkaar moeten versterken. Maatschappelijke organisaties moeten het vertrouwen van hun achterbannen terugwinnen door open en eerlijk te communiceren over wat er goed en fout gaat. De overheid zal haar zucht tot bemoeienis en controle moeten matigen en ruimte moeten bieden voor innovatie en vernieuwing. Politici moeten beseffen dat investeren in duurzame globalisering en armoedebestrijding een risico-investering betekent. Ik wil er voor pleiten dat de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties gezamenlijk gaan investeren in de opzet van een denktank voor duurzame globalisering en armoedebestrijding. Deze denktank zal moeten nadenken over bijvoorbeeld de vraag hoe en onder welke voorwaarden duurzaamheid, economische ontwikkeling, en armoedebestrijding hand in hand kunnen gaan.

In de uitnodiging die u kreeg voor deze bijeenkomst werd het jaren vijftig huis van ontwikkelingssamenwerking te koop aangeboden. Duidelijk is dat het toe is aan een grondige renovatie. We kunnen wachten tot de verf nog verder begint af te bladderen, tot het dak begint te lekken en de muren van het gebouw dreigen om te vallen. Ja, we zijn gehecht geraakt aan dit oude en vertrouwde huis. Maar om de fundamenten en al het andere goede dat aan ons huis zit, te bewaren zullen we wel moeten verbouwen en renoveren. We ontkomen niet langer aan soms pijnlijke ingrepen. Als we dat inzien ontstaat er ruimte voor de opbouw van een nieuwe ordening die antwoorden biedt op de problemen waarvoor we ons aan het begin van de 21ste eeuw gesteld zien. Aan ons is de keuze: laten we het aankomen op een crisis of nemen we de regie van onze verandering in eigen hand. Voor Jo Verkuyl zou het antwoord duidelijk zijn!






«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK