Van mulo tot minister: het succes van stapelen

Nieuws | de redactie
9 december 2008 | Terwijl Plasterk de discussie over uitstel van school/studiekeuze heropende, zette Paul van Liempt een ander debat weer centraal: het succes van stapelaars en de neiging van OCW laatbloeiende studenten af te stoppen. Zijn boek ‘De Nederlandse droom’ onthult ook hoe politiek Den Haag het stapelen herontdekt heeft. “Maria van Hoeven was een voorbeeldige leerling op de lagere school in Maastricht; als ze had gewild had ze een klas over mogen slaan. Haar vader was bankwerker, werk­voorbereider en chef werkplaats bij een bouw-en beton­bedrijf, haar moeder was huisvrouw. Ze ging naar de mu­lo."

Heel wat voor een meisje in die tijd, maar dat schoolty­pe lag ver beneden haar intellectuele capaciteiten. Ze was slim en ambitieus, en behaalde in de avonduren haar MO-A Engels, de rest is geschiedenis. Deze voorbeelden onderstrepen het sociologische ver­wachtingspatroon dat sociale herkomst een steeds min­der duidelijke voorspeller wordt van de latere beroepsbe­stemming. De Nederlandse droom nadert de voltooiing; ‘een toestand van perfecte mobiliteit’ ligt binnen hand­bereik, zo meenden veel sociologen.

Maar die voorspel­ling van een deel van zijn collega’s maakte Dick Pels nu juist erg wantrouwig. Afgezien van zijn kritiek op het meritocra­tisch ideaal, in deze context minder interessant, plaatst hij kanttekeningen bij de ideale ‘mobiele samenleving’, waar­in we bijna zouden verkeren. ‘Dat een dubbeltje nooit een kwartje kan worden, is misschien niet langer juist,’ onder­kent ook Pels, ‘maar het is wél zo dat een dubbeltje min­der makkelijk een kwartje wordt dan dat een kwartje een kwartje blijft.’ En: ‘Onderwijskansen van kinderen han­gen nog steeds duidelijk samen met de klasseherkomst en het opleidingsniveau van de ouders.’

De optimistische, strijdbare toon waarmee Aad Veen­man dit boek begon, wordt nog verder getemperd door Beatrijs Ritsema, in haar verhaal ‘De ondoordringbare elite’, dat ze schreef voor HP/De Tijd. ‘Wie talent heeft en hard werkt, moet het ver kunnen schoppen. In theorie. Want maatschappelijk succes is nog steeds vaak een fami­liezaak,’ schrijft ze. ‘Sinds de jaren zestig, toen het egali­tarisme van de toenmalige progressieven de maatschap­pij grondig opschudde, onderschrijft iedereen het evange­lie van de gelijke kansen. De consensus hierover is groot, maar in de praktijk valt het tegen met de sociale mobili­teit en reproduceert de elite nog steeds zichzelf, zoals ze dat al eeuwenlang gewend is.’ Pardon, waar baseert ze dat op? Op een onderzoek van het Centraal Bureau van de Sta­tistiek waaruit blijkt dat mensen tussen 25 en 44 met laagopgeleide ouders zes keer zoveel kans hebben zelf ook laagopgeleid te zijn als mensen tussen 25 en 44 met hoog­opgeleide ouders. Behoorlijk lastig dus, ook in het eerste decennium van deze eeuw, om tot de elite door te dringen.

Just consider ignorance

Iedereen kan studiefinanciering aanvragen en de verschil­lende onderwijsinstellingen in ons land zijn goed ver­spreid, maar toch blijven jongeren volgens het cbs vaak een dubbeltje. Het Sociaal en Cultureel Planbureau wijdde een rapport aan de mogelijke oorzaken. Kinderen moeten in Nederland relatief snel kiezen wat ze later wil­len gaan doen. Eerst moeten ze op hun twaalfde een zwa­re citotoets maken om naar de havo of het vwo te kunnen, vervolgens moeten ze op hun vijftiende een profiel kiezen dat grotendeels bepalend is voor hun verdere schoolloop­baan en carrière. Leraren denken nog altijd dat de kinde­ren van de bakker of de slager niet naar de universiteit gaan, al hebben ze achten en negens op hun rapport. De bakker en de slager staan zelf ook niet te trappelen. Het ‘studeren is niets voor ons soort mensen’ zit er diep in.

Dat de doorstroming in het onderwijs lange tijd is te­gengewerkt, of beter gezegd nauwelijks is aangemoedigd, werkte ook al niet in het voordeel van de lager opgeleiden, omdat het milieus zijn die meer laatbloeiers voortbrengen dan gemiddeld. En allochtonen kiezen relatief vaak voor onderwijs onder hun niveau; het wordt thuis niet gesti­muleerd.

Precies op dat punt werden de ogen van Alexan­der Rinnooy Kan geopend. Hij was op bezoek bij de Oos­tenrijker Andreas Schleicher van de OECD, die jaarcij­fers presenteerde. Deze waren afkomstig van dezelfde or­ganisatie die de befaamde Pisa-cijfers publiceert, hét in­ternationale, vergelijkende onderzoek over onderwijs. Rinnooy Kan bekeek rustig een aantal overeenkomsten en verschillen, tot hij van één uitkomst opschrok. Zag hij het goed? Ja, ook nadere inspectie leerde dat Nederland discri­mineert naar sociale herkomst. Hij dacht: wat krijgen we nou? Voorheen had hij het niet voor mogelijk gehouden, maar deze uitkomst schreeuwde om actie. Hij schreef een groot opiniestuk in  NRC Handelsblad, waarin hij pleitte voor stapelen als sterkste remedie, waar veel reacties op kwa­men, maar in politiek Den Haag bleef het oorverdovend stil. Lastig onderwerp, vermoedt hij.

De angst om weer in een soort middenschooldiscussie gezogen te worden zit er diep in. Want daar kom je haast onvermijdelijk op uit als je een discussie begint over studiekeuzes maken op late­re leeftijd en kansen bieden aan laatbloeiers. En het gaat natuurlijk altijd over geld. Omwegen zijn mooi en aardig, maar wat moet dat niet allemaal kosten, vroeg onderwijs­minister Jo Ritzen zich in de jaren negentig immers al af. Rinnooy Kan countert met een wijsheid die hij in Amerika opving: ‘If you think education is expensive, just consider ignorance.’ Vrij vertaald: als je denkt dat onderwijs duur is, moet je je eens afvragen wat onwetendheid kost.

Balkenende agendeert

Op 26 maart 2008 sprak de SER-voorzitter de Hofstad­lezing uit, ‘Zuinig op Nederland’. Hij vertelde dat een op­roep tot zuinigheid op het eerste gezicht onomstreden lijkt, maar bij nader inzien wel degelijk tot verontwaardi­ging kan leiden. Zeker als je die oproep toespitst op de ver­kwisting van talent, want volgens Rinnooy Kan is Neder­land bepaald niet zuinig op zijn talent. Geprikkeld door de cijfers en het bijbehorende verhaal van de internationa­le onderwijsonderzoeker Andreas Schleicher, brak hij in zijn lezing een lans voor laatbloeien en stapelen:

‘Het talent dat in Nederland wordt verkwist, is het talent van al degenen die voortijdig hun school verlaten en op de arbeidsmarkt belanden zonder het diploma dat het verschil betekent tussen een snelle start en een moeiza­me aanloop. Maar het is vooral het talent van al diegenen die voor een dubbeltje geboren werden en niet de kans krijgen om een kwartje te worden, niettegenstaande ons vaste voornemen om een onderwijssysteem te creëren dat niet zou discrimineren naar sociale herkomst.

Hoe onaangenaam ook, wij moeten onder ogen zien dat dat laatste niet is gelukt. Gerenommeerd OECD-onderzoek wijst uit dat Nederland tot de landen behoort waar soci­ale herkomst nog steeds een goede voorspeller is van de waarschijnlijkste route door het onderwijssysteem. Dat hoeft niet zo te zijn. Landen als Finland en de Verenig­de Staten laten zien dat het aanzienlijk beter kan. Dat betekent dat het in Nederland aanzienlijk beter moet. Wij kunnen ons niet permitteren om zoveel talent onge­bruikt te laten. Het is niet alleen onrechtvaardig tegen­over de getroffenen, het is fataal voor onze ambities als kenniseconomie. Zoals de Fransen het zo treffend for­muleren: het is meer dan misdadig – het is dom.’

Weer bleef het stil in Den Haag, tot opmerkelijk genoeg de primus inter pares van zich liet horen. Jan Peter Balkenen­de sprak op het hbo-jaarcongres en liet daar weten dat hij ‘het stapelen van studies wil bevorderen in plaats van te­gengaan’. ScienceGui­de maakt er als eerste melding van.

Vooral de doorstroom vmbo-mbo-hbo achtte de premier van grote betekenis voor de kenniseconomie én voor de emancipatie van de alloch­tone jongeren. Hij wees erop dat hogescholen er meer dan universiteiten in slagen om jongeren die een voortrekkers­rol spelen naar een hoger plan te tillen. Hij doelde op de jongeren die uit gezinnen komen waar ze de eersten in de familie zijn die verder studeren. Om zijn betoog kracht bij te zetten verweerde hij zich tegen de critici die het stapelen van studies als ‘oneigenlijke’ en ‘inefficiënte’ leerwegen betitelen.”

Geen harde cijfers

In het boek van Paul van Liempt krijgt Jan Peter Balkenende bijval van kabinetscollega’s als Ab Klink en Maria van der Hoeven. Ze roe­men het stapelen vanwege de ‘emancipatorische kracht’ die het aan het onderwijs geeft. Er zijn nog veel meer ‘hooggeplaatsten’ die stapelende laatbloeiers blijken en die in dit boek hun verhaal doen. Rotterdamse burgervader in spe Ahmed Aboutaleb, oud-minister Gerrit Braks, Kamerlid, HO-specialist en hoogleraar Jan Jacob van Dijk, Slotervaart-‘burgemeester’ Ahmed Marcouch, net zo goed als de hoogleraren Paul Cliteur, David Pinto en Rob de Wijk. En in het bedrijfsleven mensen als CEO Ad Scheepbouwer van KPN en Aad Veenman van de NS. “Maar Van der Hoeven te­kent daarbij aan dat het niet iedereen gegeven is om op die manier door te stromen. ‘Het gros stapelt wel, maar niet spectaculair. De route van vmbo naar mbo wordt vaak ge­maakt, maar het zijn geen tientallen procenten die vervol­gens naar het hbo gaan en daar een diploma in de wacht slepen. Stapelen vergt inzet en discipline.’”

Van Liempt schrijft daarom: “Van de voorzitter van de MBO-raad tot de minister-pre­sident, van de voorzitter van de SER tot de ceo van KPN en van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot de hulpbisschop van Roermond – allemaal zijn ze fer­vent voorstander van stapelen. Toch zijn er geen harde cij­fers bekend over de precieze effecten van stapelen, omdat de onderwijswereld in Nederland nog niet zo ver is dat de gegevens over vooropleidingen worden meegenomen in onderwijsbestanden.”

Hij vermeldt daarbij dat MBO-raad voorzitter Jan van Zijl verwacht dat hij zulke cijfers binnenkort wel zal kunnen presenteren. “Samen met de HBO-raad hebben we bestanden gemaakt waarin we de doorstroom van 2006 en 2007 in kaart kunnen brengen. Die bestanden willen we combineren met de gegevens uit het voortgezet onderwijs zodat we precies kunnen zien welke routes de studenten gevolgd hebben.’ Die cijfers zijn misschien interessant voor het landelijk beleid, denkt Van Zijl, maar waar het echt om gaat is wat voor ‘een be­paald individu goed is’. Omdat de een meer gebaat is bij een snel traject en de ander juist meer tijd nodig heeft, moeten beide mogelijkheden ruim worden aangeboden.”

Meer over het boek van Paul van Liempt leest u hier.












«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK