Van mulo tot minister: het succes van stapelen
Heel wat voor een meisje in die tijd, maar dat schooltype lag ver beneden haar intellectuele capaciteiten. Ze was slim en ambitieus, en behaalde in de avonduren haar MO-A Engels, de rest is geschiedenis. Deze voorbeelden onderstrepen het sociologische verwachtingspatroon dat sociale herkomst een steeds minder duidelijke voorspeller wordt van de latere beroepsbestemming. De Nederlandse droom nadert de voltooiing; ‘een toestand van perfecte mobiliteit’ ligt binnen handbereik, zo meenden veel sociologen.
Maar die voorspelling van een deel van zijn collega’s maakte Dick Pels nu juist erg wantrouwig. Afgezien van zijn kritiek op het meritocratisch ideaal, in deze context minder interessant, plaatst hij kanttekeningen bij de ideale ‘mobiele samenleving’, waarin we bijna zouden verkeren. ‘Dat een dubbeltje nooit een kwartje kan worden, is misschien niet langer juist,’ onderkent ook Pels, ‘maar het is wél zo dat een dubbeltje minder makkelijk een kwartje wordt dan dat een kwartje een kwartje blijft.’ En: ‘Onderwijskansen van kinderen hangen nog steeds duidelijk samen met de klasseherkomst en het opleidingsniveau van de ouders.’
De optimistische, strijdbare toon waarmee Aad Veenman dit boek begon, wordt nog verder getemperd door Beatrijs Ritsema, in haar verhaal ‘De ondoordringbare elite’, dat ze schreef voor HP/De Tijd. ‘Wie talent heeft en hard werkt, moet het ver kunnen schoppen. In theorie. Want maatschappelijk succes is nog steeds vaak een familiezaak,’ schrijft ze. ‘Sinds de jaren zestig, toen het egalitarisme van de toenmalige progressieven de maatschappij grondig opschudde, onderschrijft iedereen het evangelie van de gelijke kansen. De consensus hierover is groot, maar in de praktijk valt het tegen met de sociale mobiliteit en reproduceert de elite nog steeds zichzelf, zoals ze dat al eeuwenlang gewend is.’ Pardon, waar baseert ze dat op? Op een onderzoek van het Centraal Bureau van de Statistiek waaruit blijkt dat mensen tussen 25 en 44 met laagopgeleide ouders zes keer zoveel kans hebben zelf ook laagopgeleid te zijn als mensen tussen 25 en 44 met hoogopgeleide ouders. Behoorlijk lastig dus, ook in het eerste decennium van deze eeuw, om tot de elite door te dringen.
Just consider ignorance
Iedereen kan studiefinanciering aanvragen en de verschillende onderwijsinstellingen in ons land zijn goed verspreid, maar toch blijven jongeren volgens het cbs vaak een dubbeltje. Het Sociaal en Cultureel Planbureau wijdde een rapport aan de mogelijke oorzaken. Kinderen moeten in Nederland relatief snel kiezen wat ze later willen gaan doen. Eerst moeten ze op hun twaalfde een zware citotoets maken om naar de havo of het vwo te kunnen, vervolgens moeten ze op hun vijftiende een profiel kiezen dat grotendeels bepalend is voor hun verdere schoolloopbaan en carrière. Leraren denken nog altijd dat de kinderen van de bakker of de slager niet naar de universiteit gaan, al hebben ze achten en negens op hun rapport. De bakker en de slager staan zelf ook niet te trappelen. Het ‘studeren is niets voor ons soort mensen’ zit er diep in.
Dat de doorstroming in het onderwijs lange tijd is tegengewerkt, of beter gezegd nauwelijks is aangemoedigd, werkte ook al niet in het voordeel van de lager opgeleiden, omdat het milieus zijn die meer laatbloeiers voortbrengen dan gemiddeld. En allochtonen kiezen relatief vaak voor onderwijs onder hun niveau; het wordt thuis niet gestimuleerd.
Precies op dat punt werden de ogen van Alexander Rinnooy Kan geopend. Hij was op bezoek bij de Oostenrijker Andreas Schleicher van de OECD, die jaarcijfers presenteerde. Deze waren afkomstig van dezelfde organisatie die de befaamde Pisa-cijfers publiceert, hét internationale, vergelijkende onderzoek over onderwijs. Rinnooy Kan bekeek rustig een aantal overeenkomsten en verschillen, tot hij van één uitkomst opschrok. Zag hij het goed? Ja, ook nadere inspectie leerde dat Nederland discrimineert naar sociale herkomst. Hij dacht: wat krijgen we nou? Voorheen had hij het niet voor mogelijk gehouden, maar deze uitkomst schreeuwde om actie. Hij schreef een groot opiniestuk in NRC Handelsblad, waarin hij pleitte voor stapelen als sterkste remedie, waar veel reacties op kwamen, maar in politiek Den Haag bleef het oorverdovend stil. Lastig onderwerp, vermoedt hij.
De angst om weer in een soort middenschooldiscussie gezogen te worden zit er diep in. Want daar kom je haast onvermijdelijk op uit als je een discussie begint over studiekeuzes maken op latere leeftijd en kansen bieden aan laatbloeiers. En het gaat natuurlijk altijd over geld. Omwegen zijn mooi en aardig, maar wat moet dat niet allemaal kosten, vroeg onderwijsminister Jo Ritzen zich in de jaren negentig immers al af. Rinnooy Kan countert met een wijsheid die hij in Amerika opving: ‘If you think education is expensive, just consider ignorance.’ Vrij vertaald: als je denkt dat onderwijs duur is, moet je je eens afvragen wat onwetendheid kost.
Balkenende agendeert
Op 26 maart 2008 sprak de SER-voorzitter de Hofstadlezing uit, ‘Zuinig op Nederland’. Hij vertelde dat een oproep tot zuinigheid op het eerste gezicht onomstreden lijkt, maar bij nader inzien wel degelijk tot verontwaardiging kan leiden. Zeker als je die oproep toespitst op de verkwisting van talent, want volgens Rinnooy Kan is Nederland bepaald niet zuinig op zijn talent. Geprikkeld door de cijfers en het bijbehorende verhaal van de internationale onderwijsonderzoeker Andreas Schleicher, brak hij in zijn lezing een lans voor laatbloeien en stapelen:
‘Het talent dat in Nederland wordt verkwist, is het talent van al degenen die voortijdig hun school verlaten en op de arbeidsmarkt belanden zonder het diploma dat het verschil betekent tussen een snelle start en een moeizame aanloop. Maar het is vooral het talent van al diegenen die voor een dubbeltje geboren werden en niet de kans krijgen om een kwartje te worden, niettegenstaande ons vaste voornemen om een onderwijssysteem te creëren dat niet zou discrimineren naar sociale herkomst.
Hoe onaangenaam ook, wij moeten onder ogen zien dat dat laatste niet is gelukt. Gerenommeerd OECD-onderzoek wijst uit dat Nederland tot de landen behoort waar sociale herkomst nog steeds een goede voorspeller is van de waarschijnlijkste route door het onderwijssysteem. Dat hoeft niet zo te zijn. Landen als Finland en de Verenigde Staten laten zien dat het aanzienlijk beter kan. Dat betekent dat het in Nederland aanzienlijk beter moet. Wij kunnen ons niet permitteren om zoveel talent ongebruikt te laten. Het is niet alleen onrechtvaardig tegenover de getroffenen, het is fataal voor onze ambities als kenniseconomie. Zoals de Fransen het zo treffend formuleren: het is meer dan misdadig – het is dom.’
Weer bleef het stil in Den Haag, tot opmerkelijk genoeg de primus inter pares van zich liet horen. Jan Peter Balkenende sprak op het hbo-jaarcongres en liet daar weten dat hij ‘het stapelen van studies wil bevorderen in plaats van tegengaan’. ScienceGuide maakt er als eerste melding van.
Vooral de doorstroom vmbo-mbo-hbo achtte de premier van grote betekenis voor de kenniseconomie én voor de emancipatie van de allochtone jongeren. Hij wees erop dat hogescholen er meer dan universiteiten in slagen om jongeren die een voortrekkersrol spelen naar een hoger plan te tillen. Hij doelde op de jongeren die uit gezinnen komen waar ze de eersten in de familie zijn die verder studeren. Om zijn betoog kracht bij te zetten verweerde hij zich tegen de critici die het stapelen van studies als ‘oneigenlijke’ en ‘inefficiënte’ leerwegen betitelen.”
Geen harde cijfers
In het boek van Paul van Liempt krijgt Jan Peter Balkenende bijval van kabinetscollega’s als Ab Klink en Maria van der Hoeven. Ze roemen het stapelen vanwege de ‘emancipatorische kracht’ die het aan het onderwijs geeft. Er zijn nog veel meer ‘hooggeplaatsten’ die stapelende laatbloeiers blijken en die in dit boek hun verhaal doen. Rotterdamse burgervader in spe Ahmed Aboutaleb, oud-minister Gerrit Braks, Kamerlid, HO-specialist en hoogleraar Jan Jacob van Dijk, Slotervaart-‘burgemeester’ Ahmed Marcouch, net zo goed als de hoogleraren Paul Cliteur, David Pinto en Rob de Wijk. En in het bedrijfsleven mensen als CEO Ad Scheepbouwer van KPN en Aad Veenman van de NS. “Maar Van der Hoeven tekent daarbij aan dat het niet iedereen gegeven is om op die manier door te stromen. ‘Het gros stapelt wel, maar niet spectaculair. De route van vmbo naar mbo wordt vaak gemaakt, maar het zijn geen tientallen procenten die vervolgens naar het hbo gaan en daar een diploma in de wacht slepen. Stapelen vergt inzet en discipline.’”
Van Liempt schrijft daarom: “Van de voorzitter van de MBO-raad tot de minister-president, van de voorzitter van de SER tot de ceo van KPN en van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot de hulpbisschop van Roermond – allemaal zijn ze fervent voorstander van stapelen. Toch zijn er geen harde cijfers bekend over de precieze effecten van stapelen, omdat de onderwijswereld in Nederland nog niet zo ver is dat de gegevens over vooropleidingen worden meegenomen in onderwijsbestanden.”
Hij vermeldt daarbij dat MBO-raad voorzitter Jan van Zijl verwacht dat hij zulke cijfers binnenkort wel zal kunnen presenteren. “Samen met de HBO-raad hebben we bestanden gemaakt waarin we de doorstroom van 2006 en 2007 in kaart kunnen brengen. Die bestanden willen we combineren met de gegevens uit het voortgezet onderwijs zodat we precies kunnen zien welke routes de studenten gevolgd hebben.’ Die cijfers zijn misschien interessant voor het landelijk beleid, denkt Van Zijl, maar waar het echt om gaat is wat voor ‘een bepaald individu goed is’. Omdat de een meer gebaat is bij een snel traject en de ander juist meer tijd nodig heeft, moeten beide mogelijkheden ruim worden aangeboden.”
Meer over het boek van Paul van Liempt leest u hier.