Cultuur en techniek zoeken elkaar op

Nieuws | de redactie
28 mei 2008 | Lian Merkx werd in 2007 namens studentenpartij STIP milieuwethouder in Delft. Het was een onverwachte benoeming, want na een studie milieuwetenschappen in Groningen en een bestuursjaar in het ISO werkte ze pas anderhalf jaar op de TU Delft. Aan ScienceGuide vertelde ze hoe haar bèta-achtergrond doorwerkt in haar werk als wethouder. “Ik ging biologie studeren omdat ik dieren leuk vond. Dat misverstand zie je heel vaak”.



De Delftse cultuursector moet volop met de TU Delft samenwerken, zo vindt wethouder Lian Merkx. Ze stimuleert dat (bèta-)wetenschappers bij allerlei projecten in de stad worden ingeschakeld, van stadsmarketing tot architectuur en cultuur. Aanvankelijk had de gemeenteraad wat aarzelingen, maar Merkx gaat onvermoeibaar door om techneuten bij de ontwikkeling van de stad te betrekken.

Wanneer is je fascinatie met biologie ontstaan?
In de brugklas vond ik biologie vreselijk. Ik denk dat ik de manier van doceren en de docent niet leuk vond, en op die leeftijd maakt dat toch wel heel veel uit. Ik ben wel altijd veel bezig geweest met natuur en milieu. Dat werd thuis ook gestimuleerd: zo heeft mijn moeder in de politiek gezeten voor GroenLinks.

Ik ging vooral biologie studeren omdat ik dieren heel leuk vond. Dat is een misverstand dat je trouwens heel veel ziet. Heel veel studenten beginnen aan biologie omdat je dan zo leuk met dieren kunt werken, en maar heel weinig studenten gaan het uiteindelijk ook doen. Dieren lopen namelijk weg, terwijl planten gewoon netjes blijven staan in een laboratorium. Met planten kun je als onderzoeker dus veel makkelijker omgaan.

Toen ik tijdens de propedeuse biologie hoorde over de kopstudie milieuwetenschappen, was ik direct enthousiast. Biologie is smal, gericht op kleine dingen. Bij milieuwetenschappen leer je het grotere plaatje zien. Onze fysieke omgeving is onderhevig aan milieuveranderingen. Dan heb ik het niet alleen over vervuiling, maar ook over water en licht. Daarbij komt dat onze omgeving ook beïnvloed wordt door factoren als bestuur, politiek en economie.

Bij de voorlichting voor milieuwetenschappen werd gezegd dat je overal vakken mocht volgen. Dat vond ik erg leuk. Ik heb dan ook vakken over de hele universiteit gevolgd, inclusief kunstgeschiedenis en culturele antropologie. Die vakken mochten weliswaar niet op de lijst, maar milieuwetenschappen had mij de vrijheid gegeven die vakken toch te gaan volgen.

Hoe speelt je achtergrond als milieuwetenschapper een rol in je werk als wethouder?
In de politiek is het belangrijk dat je brede verbanden kunt zien, en dat heb ik bij milieuwetenschappen dus wel geleerd. Ik denk trouwens dat het voor een deel ook wel in mijn persoonlijkheid zit.

Het zien van die brede verbanden heeft ook nadelen. Ik streef naar integraliteit, maar daarmee veroordeel je jezelf wel tot samenwerken met iedereen. Dat kost heel veel tijd en afstemming, en ook niet iedereen staat ervoor open.

Persoonlijk houd ik ervan nieuwe ideeën op te werpen en mensen te enthousiasmeren. Vervolgens wil ik mensen ook wel meekrijgen. In dat opzicht ben ik een harmoniedenker. Als bestuurder heb ik moeten leren soms de knuppel in het hoenderhok te gooien.

In mijn werk heb ik er veel profijt van dat ik heb geleerd na te denken over milieueffecten. Tijdens de studie moest je daar voortdurend naar kijken: wat zijn de milieueffecten van je handelen hier en nu, en wat zijn de effecten verder en later? Als politica word je dus ook een observator van menselijk gedrag, leuk is dat.

Die vaardigheid kun je overal op toepassen. Veel discussies in het college van B&W gaan over de vraag: welke gevolgen zijn er te verwachten? Natuurlijk zijn er ook veel gevolgen die je niet voorziet. We hebben hier in de stad een ondergrondse vuilstort gemaakt waar je met een pasje terecht kunt. Dat is op zich schoon en uit het zicht. Maar wat gebeurt er in de praktijk? Mensen komen van heinde en verre naar de vuilstort. Als ze geen pasje hebben, zetten ze hun vuil gewoon op straat bij de vuilstort. En dat wil je natuurlijk niet hebben.

Het klassieke voorbeeld uit mijn studie is die van de spaarlampen. Stel, je geeft mensen een doos met gratis spaarlampen, om hen te helpen hun energiegebruik te verlagen. Die spaarlampen blijken ze dan vervolgens te gebruiken om hun hele tuin te verlichten, iets wat ze voordien niet deden. Dat schiet dus niet op.

Hoe ‘werkt ‘ milieubeleid in een stad als Delft?
We hebben net een experiment gehad met een fijnstofmagneet. Daarbij wordt een gaas tussen bomen gespannen die fijnstof van auto’s wegzuigt, en daarmee de lucht zuivert. Het was een mooi experiment. STIP heeft bij de begrotingsbehandeling dan ook een motie ingediend dat ik dit verder moet stimuleren. Dat doe ik natuurlijk graag, al heb ik geen geld om dit soort gazen in de hele stad te financieren.

Momenteel ben ik bezig met het schrijven van een nieuw klimaatplan. Ik doe dat met een vakteam en een heleboel mensen uit de stad. Er zijn veel mensen die hier over mee kunnen praten, want Delft staat bol van de techneuten.

Mijn eigen bijdrage daarin is dat ik het milieubeleid probeer te verbreden. Milieubeleid is niet alleen energiebeleid; het heeft ook met vervoer te maken, bijvoorbeeld met woon-werkverkeer. Het heeft ook met gedrag te maken, het heeft ook met aanreiken te maken.

Er was een experiment onder mijn voorganger om overtollige warmte uit een afvalzuiveringsinstallatie te gebruiken om Delftse huishoudens van stroom te voorzien. Het bleek niet rendabel. Ik zet het project nu op een andere manier door. Het project wordt niet volledig meer door de gemeente uitgevoerd. Eneco en de woningcorporaties hebben er nu ook een actieve rol in. Volgens mij werkt het gewoon veel beter als je andere partijen erbij betrekt en die ook echt iets laat doen. Ik houd er niet van als de gemeente dit soort dingen helemaal alleen doet.

Hoe breng je milieubewustzijn aan inwoners over?
Samen met de gemeenten Dordrecht en Zoetermeer heb ik de ‘Gemeenten voor duurzame ontwikkeling’ opgericht, een vereniging die zich richt op lokale natuur- en milieucommunicatie.  Ik ben ook voorzitter van die vereniging. Wij vinden dat er een gat is ontstaan. Mensen richten communicatie veel te veel op kinderen. En ook wat kinderen betreft is de communicatie beperkt. Het gaat niet alleen om natuurcommunicatie, het gaat er niet alleen om dat kinderen een boom aanreiken.

Het is goed dat er op dit moment allerlei initiatieven zijn om de fascinatie van kinderen voor techniek en milieu te bevorderen. Hier in Delft heb je dat van nature: hier heb je veel mensen die al van jongs af aan een brug wilden bouwen.

Samen met de TU doen we veel aan techniekonderwijs. Zo wordt er ieder jaar een Lego League georganiseerd, waar kinderen met legosteentjes opdrachten kunnen bouwen. En zo zijn er tal van andere dingen. De Nuna komt bijvoorbeeld uit Delft.

Maar dat is niet voldoende. Voor kinderen moet je niet onderschatten hoeveel vragen ze beantwoord willen krijgen. Je zou willen dat kinderen zich zo bewust zijn van het milieu dat ze zichzelf een bepaald gedrag aanleren dat ze ook vol kunnen houden. Bij de meeste mensen gaat het nog wel goed tot hun studententijd. Maar na hun afstuderen gaat het dan mis, ze krijgen dan vaak een auto van de zaak.

Maar de samenleving verandert. Over een paar jaar kunnen we niet meer op dezelfde manier leven als nu. Daar moeten we mensen op voorbereiden. Ik zou iedere school wel een kleine windmolen willen geven, zodat kinderen kunnen zien wat het oplevert. We hebben hier in de stad ook veel daken met zonnecellen. We noemen die de Delftsblauwe daken. Maar niemand ziet ze, want je loopt eronder door. Dat soort dingen wil ik meer laten zien in de stad.

Je zegt ook dat je de TU meer bij de stad wil betrekken.
Ik vind de link tussen universiteit en stad heel belangrijk. Ik heb zelf ook op de universiteit gewerkt, dus dat scheelt.

Ik denk dat je TU’ers op veel plaatsen kunt inzetten. Ze zitten in denktanks rond de cultuurnota, stadsmarketing en het klimaatplan. Toen ik in de Cultuurnota schreef dat ik mensen van de TU bij het cultuurbeleid wilde betrekken, was de gemeenteraad het daar aanvankelijk niet mee eens. Daar hebben ze historische redenen voor: de samenwerking tussen stad en universiteit is niet altijd vlekkeloos verlopen. Het is dan al gauw: de stad tegen de universiteit.

Maar naar mijn idee was mijn Cultuurnota op dat punt een beschrijving van de werkelijkheid. De laatste jaren is hier heel veel gaande in de culturele sector. Cultuur en techniek zoeken elkaar op, en dat is ook goed.

Zo worden studenten bouwkunde ingeschakeld bij het bouwen van decors voor theatervoorstellingen. Ook worden er evenementen georganiseerd waar studenten hun projecten kunnen presenteren. In het project Stad van de toekomst werken kunstenaars en techneuten samen. Ik vind dat leuk en wil dat als wethouder ook stimuleren.

25 juni vergadert het Innovatieplatform over kennisvalorisatie. Dit project wordt vanuit het IP getrokken door de Delftse hoogleraar Waas. Waar moet het IP op letten wat jou betreft?

In Delft doen we veel voor startende ondernemers in het project YES! Delft. Marco Waas is daar ook bij betrokken. Daar komen heel mooie concepten en bedrijven uit, zoals de Senz Umbrella die hier in Delft is ontworpen. We merken wel dat er extra aandacht nodig is voor mensen die nog geen bedrijf willen starten maar al wel een idee hebben. Ook is er extra aandacht nodig voor mensen die te groot worden voor een incubator maar nog te klein zijn om een groot bedrijf te zijn. De incubator is een soort couveuse, waarbij het lastig kan zijn om weer te moeten uitstromen.

Wat mij betreft moet het Innovatieplatform dus meer aandacht geven aan kleine innovatie, en aan de positie van startende bedrijven. Initiatieven als het 20-20-project  van New Venture juich ik dan ook van harte toe.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK