Het hbo, de hogeschool, ze bestaan niet meer

Nieuws | de redactie
20 januari 2009 | De toekomst van het hbo hangt af van veel groter studiesucces, een doorbraak bij het nu wegzakkende LevenLangLeren en het 'Europees verdampen' van het verschil tussen hbo en wo. Doekle Terpstra zet in gesprek met ScienceGuide uiteen hoe hij de grote lijnen schetsen wil voor de marathon van de hogescholen naar kwaliteit en erkenning. “Geweldig is dat! Buffelen. Het snot voor de ogen”. Het gesprek begint met enige vertraging omdat zijn laptop live de eindsprint van de NK 100 kilometer Marathon You Tube’t.

“Morgen heb ik voor het eerst in vier jaar bij de HBO-raad een snipperdag genomen. Ik moet nu schaatsen. Er is maar één echte sport! Ja, sorry hoor, ik ben vandaag helemaal euforisch ervan. Ik heb twee Elfstedenkruisjes, die van 1986 en 1997. Toen kwam ik met de laatste startgroep om 7 voor 12 in de nacht aan”.

De euforie is iets minder als het gaat om de langere termijnstrategie van de HBO-raad en de hogescholen. Er is het nodige te doen: aan de ‘kleine kwaliteit’ van het onderwijs, de vergrijzing van de docenten en het steeds verder wegzakken van het Levenlangleren aanbod door het hbo. Met een Green Paper wil HBO-raad voorzitter DoekleTerpstra de hogescholen de komende jaren laten buffelen. In hun marathon op weg naar internationale kwaliteit en erkenning.

Europa en soorten HO

In het Green Paper onderstreep je het belang van een Europese typologie en classificatie van hoger onderwijsaanbod en instellingen. Dit zou in Leuven op de agenda voor het post-Bologna tijdperk moeten worden gezet. Waarin is dit nu juist voor het hbo zo wezenlijk?

Dit vloeit voort uit het feit dat de regeringen hebben gekozen voor de ontwikkeling van één Hoger Onderwijs Ruimte in Europa. Tegelijk is het onderwijsbestel nog steeds vooral een nationale zaak, van wetgeving en traditie. Bovendien zoomt die hoger onderwijsruimte zich vooral in op de ontwikkelingen rond de research universities en niet op de grote aantallen studenten die in Europa in professioneel gerichte hoger onderwijsinstellingen studeren.

Toch is die focus in Europa erg nodig. De hogescholen in ons land hebben bijvoorbeeld nu al te maken met de dynamiek én met de competitie van het hoger onderwijs in Europa. Ook de studenten van nu heeft feitelijk te maken met een arbeidsmarkt waar zij en hij voor opgeleid wordt, die Europees en global is geworden of daar de invloed nu direct van ondergaat.

Waarom moet je daarbij tot Europese typologie van hoger onderwijsinstellingen gaan komen?

Omdat dat de manier is om tot een heldere, duurzame positionering te komen van instellingen in die internationale context van het aanbod van hoger onderwijsopleidingen. Het voldoet echt niet meer om te zeggen, ‘we hebben in Europa, in de wereld van kennis, universiteiten en non-universiteiten’. Dat speelde vroeger nog wel, maar zo’n naar binnen gekeerde benadering vanuit het hoger onderwijsbestel van de voorbije decennia heeft niets meer van doen met de wereldwijde en Europese werkelijkheid van het aanbod van hoger onderwijsopleidingen, hun diversiteit en kwaliteit.

Onze nationale context is even goed van belang. Hét hbo, dé hogeschool, die bestaan niet meer. Wel als een duiding van een soort onderwijs, maar binnen die soort ‘hbo’ zijn de profielen van de instellingen veel meer gevarieerd geworden. En dus werken ze nu al veel meer met de waarde van hun missie, met een soort reputatiemanagement, dan vroeger het geval kon zijn binnen een veel eenvormiger hbo naast de universitaire instellingen en hun grote traditie.

Het Koninklijk Conservatorium is net als INHolland of de Katholieke PABO een hogeschool met een eigen kleur en kwaliteit, maar als HBO-aanbod kennen zij nu nadrukkelijk een eigen profiel, missie en internationale context. Wat een binair stelsel was van wetenschappelijk onderwijs en hbo verdampt als het ware in veel meer variëteit?

Zo is het en dat speelt in al veel meer kennisrelaties van die instellingen dan alleen in een Nederlandse context. Het was een belangrijk signaal dat de hogescholen zich internationaal als Universities of Applied Sciences konden gaan aanduiden en profileren, bijvoorbeeld.

Het is daarom in het belang van het Nederlandse hoger onderwijs dat we schijngevechten uit het nationale bestel niet voortzetten in de Europese context. Die naar binnen gekeerdheid op situaties uit het verleden schaadt een heldere, overtuigende rol van ons hoger onderwijsaanbod in die internationale omgeving.

Meer diversiteit, betere rankings

Als in Leuven een nieuwe aanpak van typologie en classificatie van hoger onderwijsinstellingen in gang gezet kan worden, helpt dat dan ontsnappen aan oude schijngevechten?

Leuven kan helpen daar veel zinvoller naar te gaan kijken en de profielen van hoger onderwijsinstellingen in de 21e eeuw zichtbaar te maken op manieren die  relevant zijn en duidelijkheid geven over wat de specifieke kenmerken zijn die er bij hun hoger onderwijsaanbod toe doen.

Aan die visie op zinvolle classificatie van typen hoger onderwijsaanbod zit vast dat deze ook een hoogwaardiger vorm van ranking van instellingen en opleidingen mogelijk maakt. Daar zijn sommigen wel wat schichtig over.

Laat dat dan maar gebeuren zeg ik, maar dan wel op een manier die de variëteit van de profielen van het hoger onderwijs duidelijk zichtbaar maakt. Dus dat houdt in dat rankings meerdere dimensies moeten omvatten en de nuances van de verschillen in hoger onderwijstypologieën daarin helder verwerkt zijn.

Dat maakt dan een einde aan rankings à la Studiekeuze 123 die lijstjes produceren waarin de Design Academy, de Hanzehogeschool en hogeschool Edith Stein of de UvA, Wageningen en OU gelijkelijk worden ‘gemeten’ en gerangschikt. En dat terwijl dat niets zegt voor aspirant-studenten of stakeholders en partners, zeker in Europa.

Nieuwe, Europese rankings op basis van die veelzijdige typologie kunnen de kwaliteit binnen de Europese hoger onderwijsruimte wel zinvol en inzichtelijk maken. Daaraan is de behoefte groot, ook nationaal gezien omdat de hogescholen nu al steeds diverser zijn.

In het Green Paper staat nog een opvallende conclusie. Als hét hbo niet meer bestaat, moet ook de HBO-raad als hbo-verenigingsvorm zijn eigen rol en ‘bestaansreden’ durven herijken.

Ik vind inderdaad dat wij ook naar onszelf moeten willen kijken. Met veel meer diverse typen hbo-aanbod moeten we de dienstverlening van de HBO-raad daarvoor zonodig gaan heruitvinden. Je moet je rol en aanpak doordenken als je leden in nieuwe kennisomgevingen gaan functioneren, die zowel nationaal als Europees en soms al wereldwijd van aard zijn.

Bestaat de HBO-raad over 5 jaar nog?

De behoefte aan een vorm om de diversiteit van het hbo én de cohesie van het hbo te vertolken zal zeker nog bestaan, de HBO-raad zal dus nog bestaan maar zal zich wel doorontwikkelen. Dat wil niet zeggen dat we nu ineens zouden gaan overstappen naar de EUA. Dat is een klassieke, in zichzelf gekeerde club geworden die vooral kijkt naar de oude universitaire verhoudingen. De manier waarop daar Sijbolt Noorda bij de verkiezing tot president is behandeld…. dat is toch een bloody shame. De vertrekkende voorzitter geeft vlak voor de stemmingen een arrogant stemadvies aan de aanwezigen en dat volgden ze ook nog. Dat hou je toch niet voor mogelijk, zoiets kan alleen in ouderwetse, autoritair bestuurde organen. Zoiets is voor een eigentijds hoger onderwijs in Europa zeer slecht.

De HBO-raad is actief in de opbouw van UAS-net, waarin de professioneel gerichte HO-instellingen Europees bijeen moeten komen.

Dat biedt in elk geval een opener, eigentijds alternatief! We werken graag mee met de anderen in het HO. Voor de UAS is het wezenlijk het eigen profiel te verduidelijken en te versterken, ook omdat het 8e kaderprogramma van Europa in aantocht is, waarin ook zij actief kunnen zijn voor onderzoeksgelden.

Fatima haalt Jan in

Er is vaak te horen dat het hbo matig presteert als het gaat om studiesucces en rendement. Het Green Paper geeft cijfers die deze klacht nogal nuanceren. Het rendement gaat in de breedte omhoog, gestaag, ondanks problemen en voortdurende veranderingen. Waarom komt dat niet veel puntiger naar voren?

Ik vind dit ook een majeure prestatie van de hogescholen én van de studenten die bij ons binnen zijn gekomen en jaar op jaar beter scoren bij het behalen van hun diploma’s. Het gaat stap voor stap omhoog, maar wat we hier moeten doen is een doorbraak krijgen.

Het probleem zit primair in het eerste jaar. Bij de aanvang van de studie zijn de snelle uitval en de demotivatie veel te hoog en dat belemmert die doorbraak naar écht betere rendementen over de hele linie. Daarom moeten we de coaching en de onderwijsintensieve aanpak veel steviger maken. We hebben de emancipatieopdracht alle studenten toe te laten die kunnen en willen, maar als ze binnen zijn moeten we ze veel duidelijker aanspreken. En ook sneller kunnen aanspreken als duidelijk wordt dat ze niet de goede studierichting zijn ingestapt.

In de rendementscijfers zit één signaal dat volgens mij wel een doorbraak moet heten. Met de huidige trend zou over 2 jaar het studiesucces en rendement van de allochtone studentes hoger zijn geworden dan dat van de autochtone mannen in het hbo. De Fatima’s halen de Jannen in. Dat is toch een prestatie van allure.

Ik ben daar ongelooflijk trots op, zowel op die hogescholen, met name in de Randstand waar deze studenten massaal naar toe komen, als op die meiden zelf. Als je nagaat waar ze vandaan komen, hoe de traditie van het leren en het ontplooien van meisjes is, dan kun je deze studieprestaties en die drive van studenten alleen maar bewonderen. En wat die hogescholen met hen weten te ontplooien, daar kun je niet licht over denken. Dat is een maatschappelijke en culturele emancipatiedoorbraak om U tegen te zeggen.

Even de koude douche erover. Bij de allochtone jongens zijn de studiesucces-cijfers veel slechter. Het rendement stijgt wel, maar traag en lang niet zo ‘emancipatoir’ inhalend. Moet de HBO-raad, de branche van de hogescholen, hier veel sterker gezamenlijk een oplossing voor gaan zoeken? Dit is een vraagstuk waar heel het HO nog zeker 10-15 jaar mee zal worstelen.

Dat raakt ons als brancheorganisatie minder, vind ik. Dat rendementsprobleem ontken ik niet, maar het is erg specifiek, regionaal bepaald. In Utrecht spelen andere dingen dan in Rotterdam.

Maar op het studiesucces-punt voeren jullie wel een generiek beleid, met steun van OCW. Dit kun je dan toch niet tot probleem van de individuele hogeschool reduceren. Je zou daar als koepel toch een groep lectoren specifiek voor kunnen benoemen, of stimuleren dat die instellingen met elkaars ervaringen aan de slag kunnen?

Dat is wel een goed punt. We zouden meer kunnen doen om hen de ervaringen op dit terrein te laten delen. Best practices en onderzoekservaringen bijeen brengen kan hier al een impuls zijn. Oké, dat heb ik genoteerd.

Sleutel tot oplossing mbo-hbo

Bij de doorstroom en het studiesucces is het hbo in de samenwerking met het mbo steeds belangrijker aan het worden. Het Green Paper noteert wel dat de mbo-instroom is veranderd, in zekere zin van minder kwaliteit is geworden. Zou het niet ook zo kunnen zijn dat het hbo het mbo te veel aan zijn lot heeft overgelaten en nu relatief weinig ‘greep’ meer heeft op de instroom uit de ROC’s?

Onze lijn is dat we aan de ingang van de hogeschool de deuren volledig open zetten voor de mbo’ers met ambitie. Wel moeten we er beide naar streven dat we gedurende het eerste studiejaar in het hbo zo beperkt mogelijk moeten bijspijkeren en remediëren. Ook dat weer om het studiesucces en rendement fors te verhogen.

Nu is het nog zo dat elke mbo’er in heel het hbo kan instappen zonder dat de opleidingen op elkaar aansluiten. Dat is bij de doorstroom uit het havo niet het geval, onze ‘koninklijke route’! Daar hebben we afspraken over de profielen van de diploma’s en de instroom naar de hogescholen. Zouden we dat voor het mbo-hbo traject niet ook moeten ontwikkelen in het belang van het succes van de studenten? Dat is een punt dat we met OCW en de MBO-raad moeten uitwerken.

Het is waar overigens dat we als hbo meer betrokkenheid met de mbo-bovenkant  zouden moeten ontwikkelen: regionale afstemming, elkaars aanpak en mentaliteit snappen, het aandurven om samen een soort mbo-plus academie op de agenda te zetten. Ook de associate degree hoort daarbij, want juist daar zouden we nieuwe mogelijkheden samen met de ROC’s kunnen ontplooien. Die discussie is in onze eigen kring nog bepaald niet rond hoor!

Maar ik ben ervan overtuigd dat op deze punten een belangrijke sleutel gevonden gaat worden voor die aansluitingsproblemen tussen mbo en hbo en dus voor de verdere bloei van onze emancipatoire rol voor het hoger onderwijs.

Bildung moet

Voor die rol is een fundamentele overeenstemming over de kwaliteit van de hbo-bachelor wel nodig. De bijspijkernoodzaak op verschillende gebieden laat dat wel zien. Maar ook de discussie met de studentenbonden over de actieve participatie van de studenten in de inhoud, organisatie en kwaliteitsdiscussies van hun eigen opleidingen en hogescholen. Het hbo is daar weinig gewend en ook vaak weinig actief.

Daarom is het dat we als hogescholen de discussie moeten blijven voeren over ‘de gulden standaard’ van het hbo. Dus over wat de gezamenlijke kwaliteit van de hbo-bacheloropleidingen moet uitmaken. In die discussie nadrukkelijk naar voren gekomen dat een fors accent op ‘Bildung’ en ‘burgerschap’ hoort te liggen. Ik ben eigenlijk verrast hoe snel dit nu al in heel het hbo is gaan beklijven.

Kijk je naar de omschrijvingen van die standaard door de Commissie Franssen, die het Green Paper beaamt, dan komen juist die twee dimensies daar niet in voor. Ook het hernieuwde accent op ‘vakkennis’ of op een onderzoekende houding en aanpak –vanuit lectoraten en kenniskringen aangewakkerd – ontbreken er in. Moet dit niet eens opgefrist worden?

Nou, die nieuwe accenten als ‘Bildung’ moeten we wel expliciet in ‘de gulden standaard’ een plaats gaan geven. De formule-uitingen van de Commissie Franssen zijn ook van alweer een tijd geleden.

Dat geldt trouwens ook voor de rollen van studenten in hun studie, voor het aanmoedigen van hun participatie in een bredere zin bij het hbo. Er komt een specifieke studentenconferentie over het Green Paper voor dit soort onderwerpen. Het hbo heeft hier anders dan het wo weinig traditie en cultuur en dat maakt het thema soms lastig.

Je zou ook kunnen stellen dat juist het hbo het meest belang heeft bij studenten die leren organiseren, leiding geven, discussiëren en meedenken in de hogeschool als complexe kennisorganisatie. Hun beroepsperspectief is immers gericht op dit soort kwaliteiten en competenties op een HO-niveau. Het wo doet dat uit traditie en vanuit de sociale achtergrond van veel vwo-ers min of meer zelf. De hogeschool zou dit veel meer expliciet en bewust moeten insteken en aanmoedigen bij haar studenten. Je hoort echter vaak precies het omgekeerde. Hoezo ‘Bildung’?

De academische traditie maakt dit voor de universiteiten een eenvoudiger en misschien ook wel natuurlijker proces. Dat de ontplooiing op dit vlak echt past in het hbo daar ben ik zelf van overtuigd. De hogescholen zijn zich op dit punt aan het ontwikkelen. Bij hogescholen in de regio merk ik echter ook weleens dat men een sfeer kent van collegeroosters tot 5 uur en dan gaan de studenten naar huis. Ze vertrekken naar alle mogelijke plaatsen in de hele streek rond de instelling, zodat er weinig actief studentenleven of activiteiten tot bredere vorming en discussie ontstaan.

Rond universiteiten is die sfeer toch vaak een andere. Het is daarom zaak voor het hbo de attitude van studenten te ontwikkelen. Ze moeten zich als partner van in hoger onderwijs moeten leren definiëren. Je ziet dat hogescholen daar initiatieven als lezingen door lectoren en dergelijke meer en meer voor inzetten.

LevenLangLeuteren of doorbraak?

Het Green Paper bevat op één cruciaal thema voor de toekomst tamelijk treurige cijfers. Terwijl men de mond vol heeft over LLL smelt het aantal 30+ studenten steeds verder weg in het hbo. En in de toelichting krijgt de Commissie Schutte min of meer de schuld toegeschoven, omdat het hbo ‘creatieve leerroutes’ niet goed gefinancierd zou krijgen. Dat is toch een beetje beschamend…

Bij LLL hebben we geen goede ontwikkeling, dat klopt. We hebben hier in Nederland een diep cultureel probleem, want in allerlei hoogontwikkelde landen doet men dit zó veel beter, op alle niveau’s van onderwijs en scholing.

Wij hebben veel papier. Papieren afspraken, overlegnotities, convenanten, werkgroepen, een scholingstop, een nieuwe club met Roger van Boxtel, allemaal papieren tijgers. Verbaal is het erg belangrijk gemaakt, maar de consequenties daaruit weten we gewoon niet te trekken.

SER-kroonlid en OU-voorzitter Theo Bovens schreef bij ons: “We zijn in Nederland vooral sterk in LevenLangLeuteren.”

Bovens heeft helemaal gelijk.

Maar kijk naar je eigen Green Paper en de hbo-prestatiecijfers, dat levert ook niet veel meer op dan dat, toch?

Dat komt omdat bij dit culturele probleem het mes aan alle kanten snijdt. De onderwijssector, ook het hbo, zegt wel dat we veel er aan gaan doen, maar we blijven erg gericht op massa-aanbod en weten onvoldoende maatwerk in opleidingstrajecten in gang te zetten. Maar weinig hogescholen weten echt werk te maken van EVC-trajecten bijvoorbeeld. Werknemers hebben de houding ‘scholing is vast nuttig, maar het zal mijn tijd wel duren voorlopig’. Werkgevers redeneren ‘scholing is nodig, maar als ik dat financier gaan die opgeleide mensen vast naar een nieuwe baan en betaal ik dus het succes van een ander’.

Opmaat voor een volgend kabinet

De onderwijssector heeft op dit terrein zelf ook een pijnpunt: de zeer lage graad van scholing, bijblijven en opfrissen van de eigen mensen. Dat verhoogt de geloofwaardigheid van het betoog ook niet.

Ik weet het, ik weet het. Hier moet écht een doorbraak komen, we komen nergens als we zo doorgaan! En ik zeg dat we met twee heel concrete stappen zo’n doorbraak kunnen maken. Ten eerste zal tussen het ontslagrecht en de scholingsaanpak een directe verbinding gelegd moeten worden. Ten tweede zal er een revival moeten komen van de individuele arbeidsovereenkomst.

In een kenniseconomie zul je toch individuele overeenkomsten moeten hebben –ingekaderd in de CAO natuurlijk- waarin je afspreekt hoe je samen investeert in de knowhow en de ontwikkeling van individuele medewerkers. Bij hogeschool Windesheim is het idee van zo’n ‘individuele investeringsovereenkomst’ met elke nieuwe medewerker in gang gezet.

Als zo’n doorbraak mogelijk zou worden, dan maakt dat ook duidelijker waarom de hbo-master meer kansen moet krijgen: als LLL-variant voor mensen uit vmbo-mbo-hbo-trajecten.

De master hoort hier bij, natuurlijk. LLL-trajecten moeten we alle ruimte geven vanwege dat cultureel probleem in ons land en de doorbraak die nodig blijkt. We zullen deelname aan zulke trajecten niet meer als vrijblijvend mogen zien, maar arbeidsorganisaties, sociale partners en individuele medewerkers meer moeten ‘dwingen’ dit als een normaal, regelmatig deel in hun loopbaan en ontwikkeling te integreren.

Dit lijkt mij een boodschap voor het volgende regeerakkoord.

Zie dit Green Paper en de discussie daarover dit voorjaar vooral als een opmaat. Wat we daar samen uit halen en formuleren als hogescholen zullen we zeker voorleggen aan de makers van de verkiezingsprogramma’s die volgend jaar toch klaar moeten zijn. Het moet de opmaat worden voor 2011, als een volgend kabinet aantreedt.

Nog een marathon met het snot voor de ogen…

Maak het nou niet mooier dan het al is.






«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK