UFO-ontvoering al snel ‘herinnerd’

Nieuws | de redactie
20 januari 2009 | Jonge kinderen kunnen makkelijk valse herinneringen ontwikkelen, zelfs aan UFO-ontvoeringen. Meer dan 70% meende dit te hebben meegemaakt nadat zij hier fictieve informatie over hadden gekregen.

De Faculty of Psychology and Neuroscience van de UM is de eerste die onderzoek doet naar de invloed van informatie over de frequentie van gebeurtenissen (prevalentie informatie) op de ontwikkeling van valse herinneringen bij kinderen. Een van de conclusies is dat zij gemakkelijk valse herinneringen aan zeer onwaarschijnlijke gebeurtenissen ontwikkelen, zoals een ontvoering door een UFO. Een artikel over dit onderzoek verscheen deze maand in het tijdschrift Applied Cognitive Psychology. Eerder werd al aangetoond dat hervonden herinneringen aan seksueel misbruik niet altijd betrouwbaar zijn. 

Het onderzoek werd uitgevoerd onder 91 lagere schoolkinderen, onderverdeeld in twee groepen: 44 kinderen van 7-8 jaar en 47 kinderen van 11-12 jaar. Eindconclusie van het onderzoek is dat vooral jonge kinderen gevoelig zijn voor suggestieve informatie; ze ontwikkelen gemakkelijk valse herinneringen aan zeer onwaarschijnlijke gebeurtenissen. Eerste auteur drs. Henry Otgaar: “In het verleden zijn in de Verenigde Staten leraren aangeklaagd voor jarenlang ritueel kindermisbruik op basis van bizarre, hoogst onwaarschijnlijke herinneringen van leerlingen, die achteraf door experts als valse herinneringen werden gezien, uitgelokt door suggestieve ondervragingen. Het is dus bijzonder relevant om onderzoek te doen naar valse herinneringen bij kinderen.”

Tijdens het onderzoek werd de kinderen verteld over een gebeurtenis die ze echt hadden meegemaakt, namelijk hun eerste schooldag en een gebeurtenis die ze helemaal niet mee hadden gemaakt. De ene helft van elke groep kreeg informatie over een niet meegemaakte gebeurtenis die heel plausibel was, namelijk het bijna gestikt zijn in een snoepje, de andere helft kreeg een onwaarschijnlijke gebeurtenis voorgespiegeld namelijk ontvoerd zijn door een UFO. De helft van alle kinderen kreeg, terwijl ze naar het verhaal over de UFO of het snoepje luisterden, extra informatie over de frequentie van de gebeurtenis in de vorm van een fictief krantenartikel (prevalentie informatie). Het krantenartikel impliceerde dat de gebeurtenis (bijv. UFO-ontvoering) veel vaker voorkwam dan men voorheen zou aannemen. Daarna werd de kinderen in twee gesprekken gevraagd alles te vertellen over wat ze zich herinnerden van de gebeurtenissen.

De veronderstelling dat plausibele, niet-gebeurde situaties (het stikken in een snoepje) eerder tot valse herinneringen zou leiden dan niet-plausibele gebeurtenissen (UFO-ontvoering), bleek niet te kloppen. De twee leeftijdsgroepen ontwikkelden bij beide niet-gebeurde situaties evenveel valse herinneringen. Een verschil tussen de leeftijdsgroepen was er wel in de groep die extra informatie had gekregen. De kinderen van 7-8 jaar oud die prevalentie informatie kregen, hadden twee keer zoveel valse herinneringen als de kinderen die die informatie niet hadden gekregen. In de groep van 11-12 jaar was er geen verschil tussen de beide groepen. Het onderzoek laat dus het gemak zien waarmee kinderen herinneringen kunnen ontwikkelen aan zeer bizarre en implausibele gebeurtenissen en dat fictieve informatie dit effect kan versterken. Henry Otgaar benadrukt dat alle kinderen na het onderzoek grondig gedebriefed werden om ze te laten inzien dat hun herinneringen fictief waren.

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK