Leven lang leren stagneert

Nieuws | de redactie
3 maart 2009 | Nederland voldoet wel aan de in Lissabon gestelde norm aan levenlangleren, maar het doel dat ons land zelf heeft gesteld, is nog niet bereikt. Na een bloeiperiode na 1995 zijn de LLL- deelnamecijfers sinds 2003 wisselvallig. De Open Universiteit heeft zelfs al langer te maken met teruglopende aanmeldingen.

CBS-cijfers geven aan dat Nederland al jaren voldoet aan de ‘Lissabonnorm” voor levenlangleren (LLL). Volgens deze norm dient in 2010 12,5 procent van de Europese bevolking tussen de 25 en 65 jaar deel te nemen aan een vorm van opleiding of cursussen, zowel werkgerelateerde- als vrijetijdscursussen. De Nederlandse regering stelde in 2000 echter zelf een ambitieuzere norm op en besloot een LLL-deelname van 20% in 2010 na te streven. Of dit gaat lukken, is nog maar de vraag. In 2007 volgde 16,6% van de Nederlandse bevolking van 25 tot 65 jaar een opleiding of cursus, iets hoger dan het percentage van het jaar ervoor.

Deze 16,6% bevat tevens de wat tragere ho- en wo-studenten en een enkele mbo-leerling die 25 jaar of ouder zijn, maar nog met hun initiële schoolloopbaan bezig zijn. Dit terwijl, bijvoorbeeld, een 24- jarige die een bedrijfsopleiding volgt niet wordt meegenomen. De indicator postinitieel onderwijs is zodoende door het CBS ontworpen om een eerlijker beeld te krijgen op het Nederlandse LLL-percentage. De cijfers van de postinitiële onderwijsdeelname liggen iets lager dan bij de eerder vermelde ruwe maat.

Volgens het CBS volgden in 2006 1,3 miljoen deelnemers een opleiding of cursus in het postinitieel onderwijs. Dit is een stijging ten opzichte van de 1,1 miljoen deelnemers in 1995, maar een daling vergeleken de 1,5 miljoen deelnemers in 2003. De afname tussen 2003 en 2006 geldt over de hele linie, ongeacht de soort opleiding of specifieke kenmerken van de deelnemers. Alleen de werkloze beroepsbevolking volgde in 2006 relatief iets vaker een postinitiële opleiding dan in 2003.

Grote verschillen bij deelnemers

Bij LLL geldt over het algemeen: hoe ouder de Nederlander, hoe lager de deelname aan opleidingen en cursussen. Zo volgde in 2006 ruim 20 procent van de 15- tot 30-jarigen een postinitiële opleiding, maar lag de deelname van de 30- tot 35-jarigen rond 17 procent en van de 35- tot 45-jarigen rond de 15 procent. Bij de 60- tot 65-jarigen neemt het percentage verder af tot 4,6. Allochtonen volgden in de hele periode van onderzoek vaker een postinitiële opleiding dan autochtone Nederlanders. Dit was voornamelijk het geval bij de niet- westerse allochtonen. Dit komt doordat zij veel opleidingen doen die te maken hebben met de inburgering en het leren van Nederlands.

Daarnaast blijkt dat mensen die een hoger opleidingsniveau hebben, vaker deelnemen aan postinitieel onderwijs dan mensen met een laag opleidingsniveau. De LLL-deelname van mensen met een wo-opleiding is sinds 1995 behoorlijk toegenomen, van 15,7%  in 1995 tot 19,1%  in 2006. De overige groepen groeiden veel minder hard. Tevens geldt sinds een paar jaar dat relatief meer vrouwen deelnemen aan postinitieel onderwijs dan mannen.

Deeltijd en duaal


Naast korte cursussen kunnen ook volledige bachelor- en masteropleidingen onder postinitieel onderwijs vallen. De twee opleidingsvormen die het meest geschikt zijn om werken en leren te combineren zijn deeltijd en duaal onderwijs. Kennis in Kaart 2008 laat een sterke stijging zien van het aantal deeltijdstudenten in het bekostigde hoger onderwijs van 1995 tot 2003 sterk steeg, maar toont tevens aan dat sinds 2003 een lichte daling zichtbaar. Stonden er in  2003 bijna 67.000 deeltijdstudenten ingeschreven in het hbo en 14.300 in het wo, in 2007 waren deze aantallen teruggelopen naar 61.300 deeltijdstudenten in het hbo en 12.000 in het wo.

Ook wanneer slechts naar het voor de ‘Lissabonnorm’ relevante aantal ingeschrevenen in de leeftijdscategorie 25-65 jaar wordt gekeken, blijkt er sprake van daling in het aantal deeltijdstudenten sinds 2003. In dat jaar waren er in deze leeftijdscategorie nog 56.800 deeltijdstudenten in het hbo en 13.100 in het wo. In 2007 waren dat er 51.000 respectievelijk 11.200. Het aantal deelnemers aan duaal onderwijs in het hbo neemt voor deze leeftijdsgroep wel toe. Het hbo kende in 2007 4.700 duale studenten. Het aantal duale studenten in het wo is zo gering gebleven dat deze in Kennis in Kaart niet eens is weergegeven.

Particulier onderwijs

Het particuliere, onbekostigde onderwijs speelt een zeer belangrijke rol in het levenlangleren. Meestal gaat het hierbij om mondelinge deeltijdopleidingen aan een particulier instituut, afstandsonderwijs of bedrijfsopleidingen. In totaal volgden in 2006 iets meer dan 200.000 mensen particulier onderwijs. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2005, maar nog steeds minder dan in 2004. 142.000 van de deelnemers in 2006 volgde een opleiding op hbo-niveau, 37.000 op wo-niveau en 22.000 een opleiding op postdoctoraal niveau. Gemiddeld driekwart van deelnemers aan particulier hoger onderwijs doet een opleiding of cursus die gerelateerd is aan hun werk.

De Open Universiteit is een bekend voorbeeld van een instelling waar velen een postinitiële opleiding volgen. Toch is de groei vanaf 1995 van het aantal mensen dat in Nederland een LLL-opleiding volgt, volledig langs de OU heengegaan. Des te opvallender is dat als we kijken naar het aantal aanmeldingen van de OU de laatste jaren. In 2008 stonden hier ongeveer 14.000 studenten ingeschreven. Dat is ongeveer de helft van het aantal studenten dat de OU in 1995 had.

Bijna 70% van de studenten aan de Open Universiteit gaf afgelopen jaar aan een diploma te willen halen in het hoger onderwijs. De overige deelnemers deden één of meerdere cursussen of wisten nog niet of ze door zouden gaan voor een volledig hbo- of wo-diploma. Van alle deelnemers aan de Open Universiteit had meer dan de helft minimaal hbo als vooropleiding en zes op tien deelnemers had een betaalde baan.

Levenlangleuteren?

De 16,6% LLL-deelname plaatst Nederland in de Europese subtop. De landen die hoger dan Nederland scoren op deze indicator zijn de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk en de niet-EU-landen Zwitserland en IJsland. Landen in onze regio, zoals Duitsland, België en Frankrijk doen het een stuk slechter. Zij hadden voor 2007 een deelnamepercentage van rond de 7,5. Net als in Nederland geldt dat in de meeste Europese landen relatief meer vrouwen dan mannen een LLL-opleiding of cursus volgen.

Ondanks dat 2008 hoopgevend begon voor LLL, nadat in de Participatietop was afgesproken dat er Nationaal Actieplan Leven Lang Leren moest komen, verklaarde OU-voorzitter Theo Bovens in juni woest te zijn over de laksheid waarmee scholing en levenlangleren door kabinet en sociale partners werden behandeld. Bovens waarschuwde voor een ‘leven lang leuteren over leven lang leren’. “Terwijl de behoefte aan kennisvermeerdering en scholing in tijden van crisis eerder toe dan afneemt, blijft massieve actie uit. Ik roep dringend de bewindslieden van OCW en SZW op om het initiatief terug te pakken.”

Een poging hiertoe vanuit de overheid is wellicht de onlangs aangekondigde stimuleringsregeling die de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt extra moet verstevigen. OCW en SZW stellen hier 24 miljoen euro voor beschikbaar. Het geld kan worden ingezet voor scholing van werkende jongeren zonder diploma, maar ook voor werknemers die met ontslag worden bedreigd. Alleen samenwerkingsverbanden die een intentieverklaring Leren en Werken hebben ondertekend, kunnen subsidie aanvragen. Het OCW- en SZW-project Leren en Werken ondersteunt en stimuleert Leven Lang Leren. De nieuwe regeling Leren en Werken ging 7 februari in en is geldig tot 1 januari 2011.




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK