Oermensen waren slimme strategen

Nieuws | de redactie
30 maart 2009 | Neanderthalers waren uitstekende jagers. In voedselschaarse gebieden gingen zo op jacht naar groot en potentieel gevaarlijk wild, als neushoorns, bruine beren, bizons en oerossen. Omdat deze dieren relatief zeldzaam waren, moet  de Neanderthaler gedegen kennis hebben gehad van zijn landschap en ook van het gedrag van de prooien.

In het wetenschappelijke debat is de laatste decennia veel aandacht besteed aan foerageergedrag van de Neanderthaler. Ze zijn door een aantal onderzoekers beschreven als opportunistische aaseters, die slechts succesvol op kleine dieren zoals konijnen konden jagen en verder van karkassen moesten profiteren. Gedurende de jaren ‘90 is een steeds sterkere consensus gegroeid dat het idee dat Neanderthalers jagers waren het correcte is. Er is echter weinig bekend over hoe geraffineerd hun jachtmethoden waren.

In zijn proefschrift A view to a kill presenteert de Leidse archeoloog Gerrit Dusseldorp zijn onderzoek naar de kennisintensiteit van de foerageermethoden van Neanderthalers vanuit een evolutionair perspectief. Door analyse van botassemblages van Neanderthalers en deze te vergelijken met botassemblages van vindplaatsen van de holenhyena probeert hij inzicht te verwerven in de plaats van de Neanderthaler in de ecologie van de mammoetsteppe.

Uit de analyse blijkt dat Neanderthalers actief grote en zeldzame dieren opzochten. Andere voor de hand liggende prooidieren die iets kleiner zijn, zoals edelhert en paard, lieten ze links liggen. Dat deden ze ook met de allergrootste dieren die voorkwamen: olifanten.

Door de bevolkingsdichtheid van de beschikbare prooi te reconstrueren, gecombineerd met het inschatten op basis van een aantal factoren van het anti-roofdier gedrag van de beschikbare prooi wordt duidelijk dat Neanderthalers een zeer gespecialiseerde jachtstrategie hanteerden. De prooi die ze bejaagden was zeer zeldzaam in het landschap (minder dan 1 neushoorn per 100 km2 en minder dan 20 beren per 100 km2).

Hieruit blijkt dat de Neanderthalers veel kennis van het gedrag van de prooi hadden waardoor ze goed konden voorspellen waar die zich op zou houden. In voedselarmere ecologische situaties hadden ze moeite om effectief op kuddedieren te jagen. Echter, in de voedselrijke omgeving van de mammoetsteppe werd ook deze horde met gemak overwonnen.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK