Rinnooy Kan: “Hoger onderwijs voortvarend tegen de crisis”

Nieuws | de redactie
19 mei 2009 | “De kenniseconomie wordt door de recessie bedreigd, in het bijzonder door de daling van private investeringen in R&D activiteiten. Daar is vanuit de kennisinstellingen actief en alert op ingespeeld.” Alexander Rinnooy Kan kijkt in gesprek met ScienceGuide - op de helft van de kabinetsperiode - terug en vooruit naar het kennisbeleid. De SER-voorzitter, en onder meer oud-rector van de Erasmus Universiteit, is niet zonder zorgen, maar noteert op enkele kernpunten voor de lange termijn ‘goed nieuws’.


Een jaar geleden kwam u met een opvallend hard advies – zowel qua toon als inhoud – bij de strategische HO-agenda van minister Plasterk. Hoe ziet u de ontwikkeling sinds dat ‘gewraakte’ stuk?

“Ik heb ‘ons gewraakte advies’ er nog eens bijgehaald en het weer gelezen. Je weet nooit zeker of zo’n stuk een jaar later met heel andere ogen gelezen kan worden. Maar ik vind het nog steeds goed wat we toen opschreven. Inderdaad hebben we daarin gewezen op een gebrek aan coherentie in het beleid op sommige punten. Er stonden goede onderwerpen op de agenda, maar hoe die verbonden waren met de actiepunten in het beleid riep wel eens vragen op. Ik vind het daarom goed dat we konden vaststellen dat de Kamer het advies duidelijk oppakte en het merkbaar doorwerkte in het debat met het kabinet.”

LevenLangLeren stagneert

De raad en sommige kroonleden waren – en zijn – op het punt van aandacht voor LevenLangLeren bepaald fel.
 
Jazeker, we vonden al een hele tijd dat het daar niet goed ging. Er was sprake van dat er een adviesaanvraag zou komen voor ons daarover, maar dat ging niet door. De sociale partners wilden liever snel aan de slag dan toch nog een half jaar studeren aan zo’n advies. Dat is toen in het najaarsoverleg van 2008 zo afgesproken. Maar wat is er sindsdien nou echt gedaan? Kroonleden die grote betrokkenheid voelen bij dit onderwerp, denk aan Theo Bovens, worden zowat desperaat op dit punt. ‘Levenlang leuteren’ schreef hij al. Dat signaal is terecht, want het gaat niet goed hier.

Ook hier speelt blijkbaar dat gebrek aan coherentie een rol. Nederland zegt wel de goede dingen, maar de actiepunten in het beleid lijken daar verder niet duidelijk aan mee te werken. Hoe kan dat?

Bij LevenLangLeren zie je een interessante ontwikkeling. De feitelijke situatie bijvoorbeeld, die roept bij mij al enige vragen op. Het CPB presenteerde onlangs bij Netspar cijfers die laten zien dat ons land het bij scholing voor de 50+-groep op de arbeidsmarkt slecht doet. Europees zitten we niet eens op het gemiddelde, maar daar zelfs nog onder. Minder dan middelmatig dus. En zelfs als je kijkt naar de onderwijsinspanningen voor de 25+-generaties op de arbeidsmarkt doen we het slecht.

Tegelijkertijd zien we dat Nederland het bij het realiseren van de Lissabon-doelstellingen voor de arbeidsmarkt en scholing veel beter lijkt te doen. We zouden in het vrij kleine groepje landen zitten dat de beleidsdoelen weet te halen. Hoe we die beide signalen moeten analyseren, daar studeren we nu op, want dit roept wel een paar vragen op.

Dat brengt ons meteen bij de vraag: ‘hoe kan dat?’ Ik denk dat we in elk geval kunnen vaststellen dat de arbeidsmarkt voor oudere werknemers slecht functioneert. Van daaruit komen er dus geen echte impulsen om LevenLangLeren tot een vast onderdeel van de loopbaan van mensen te maken. Daardoor gaat het niet beter en blijven de inspanningen op dat terrein min of meer stabiel, terwijl de afspraak was dat dit aanzienlijk omhoog moest.

In het HO zie je het aanbod van deeltijdopleidingen en de deelname daaraan zelfs krimpen. Zeker in het hbo, waar dit een behoorlijke omvang had enkele jaren geleden.

Dat is dus erg slecht, dat zou de ontwikkeling omlaag alleen maar versterken. Ik denk dat er bij dit probleem van LevenLangLeren drie partijen zijn die we moeten aanspreken. Ten eerste de werkgevers. Wat verwijtbaar is, is dat niet alleen de budgetten voor scholing tijdens de loopbaan laag zijn, maar ook dat hiervoor de verdeling over de leeftijdsgroepen scheef is. Voor de oudere werknemers worden veel minder middelen ingezet dan voor de jongere groep, en dat terwijl het geheel al te weinig is.

Ten tweede moeten we de werknemers zelf aanspreken. De kansen op LevenLangLeren die wel worden aangeboden, worden vervolgens relatief weinig benut. De urgentie van dit onderwerp is bij hen ook niet zo duidelijk merkbaar.

De derde groep zijn de aanbieders van LevenLangLeren. Want wat er gedaan wordt, is wel heel erg aanbodgedreven. De vraagoriëntatie op ontwikkelingen in de arbeidsmarkt is gering. Dat roept meteen nog een zorgpunt op bij mij. Hoe kijken we naar ‘de behoefte’ aan LevenLangLeren? Is dat niet te veel vanuit de korte termijn van actuele behoeften binnen de huidige rol of baan van mensen? We moeten vooral ook kijken vanuit de employability en kwaliteit voor de langere termijn. Het is van belang dat mensen zich in hun huidige loopbaan ontwikkelen, ook met het oog op wat daarna mogelijk is of nodig wordt. Werkgevers zijn hier vaak meer op de korte termijn gericht.

Dit zou in de huidige crisis helemaal bovenaan de agenda moeten komen om de arbeidsmarktklappen op te vangen.

Ja, want de kern is toch dat we werknemers niet ‘baanzekerheid’, maar wel ‘werkzekerheid’ willen kunnen bieden. Dit speelt nu heel sterk. Juist nu is het essentieel dat we de overstap van ‘werk’ naar ‘ander werk’ centraal stellen. We hadden hier meer kunnen bereiken, denk ik, als we eerder al met inspanningen voor LevenLangLeren op deze ontwikkeling hadden kunnen vooruit lopen.

Leuven: goed nieuws

In het advies van vorig jaar was de SER ook kritisch over een ander hoofdpunt van het HO- en kennisbeleid: internationalisering. U miste concrete daden.

Bij internationalisering kun je veel en meer doen met weinig geld. Dat is in deze periode zeker iets dat de moeite waard zou zijn, hè? Kijk maar naar onze aanbeveling over de ontwikkeling van joint degrees. Daar blijkt vooral de bureaucratie te complex om flink vooruitgang te boeken. Daar heeft de minister dus een grote kans voor zijn beleid, daar kan hij met zijn buitenlandse collega’s iets aan doen.

We zien dat het wel loopt met het aantrekken van buitenlandse studenten naar ons land. Maar andersom, daar moet veel meer voor gebeuren. De cijfers over de deelname aan Europese programma’s vanuit Nederland hebben mij verbaasd. Zó laag. Ik vind eigenlijk dat we pas tevreden mogen zijn als 50 % van de universitaire studenten een deel van de studie elders heeft gedaan. Van mij hadden we dat – achteraf gezien – best als doelstelling voor de KIA mogen opnemen.

Zo’n buitenlandse studiefase is voor de studenten alleen maar gunstig. De mogelijkheden zijn uistekend, men kan zijn beurs zelfs meenemen tegenwoordig. Bij ING zetten wij destijds al een plusje achter de naam van sollicitanten die in hun studie buitenlandervaring hadden opgedaan. Het geeft de studie een extra aan kwaliteit en effect.

De conferentie in Leuven heeft hier stappen weten te zetten. Door meer transparantie wordt het duidelijker in Europa wat in het hoger onderwijs  waar en met welke profielen aangeboden wordt. Ook is men bezig de accreditaties onderling te erkennen.

Die ontwikkeling naar grotere transparantie, ook over de kwaliteit, vind ik zeer positief. Juist nu we in deze periode de internationalisering extra moeten versterken is dat goed nieuws.

Wat betreft de helderheid van het HO-stelsel wil ik nog wel een opmerking maken. Wij vinden de discussies die regelmatig opduiken over de positie van de wo-master en –bachelor verwarring stichten. Niet doen dus. Wij hechten aan duidelijkheid over het feit dat de master het uitstroomniveau vanuit de universiteit is. Bij het hbo is dat helder, daar wordt de bachelor ook gewaardeerd op de arbeidsmarkt. Ook voor het wo moet die helderheid in stand gehouden worden, mede met oog op de arbeidsmarkt.

Ten aanzien van een duidelijke Europese agenda, ook voor het hoger onderwijs en de kennissector,  komen wij binnenkort met een advies over de Lissabondoelstellingen. We proberen dat nog voor de Europese verkiezingen uit te brengen, want die doelstellingen spelen nu eenmaal ook op dat beleidsniveau en in de discussie daar.

We zullen daarin ook aspecten van hoger onderwijs beleid aandacht geven. Zo kijken we naar de impulsen die nu gegeven moeten worden om de arbeidsmarktparticipatie blijvend sterk te houden. Ook bij de productiviteitsverhoging van onze economie zal het hoger onderwijs een duidelijk accent krijgen in ons betoog.

Niet snijden in bèta-succes

In het verband van hogere productiviteit speelt een rol dat ons land te weinig bèta-techniek studenten kent. Nu zou het zo zijn dat het succes van de groei van de deelname aan zulke studies er toe gaat leiden dat het kabinet overweegt geld weg te halen bij de impulsen daarvoor, zo heet het in den Haag. Vanuit het bedrijfsleven noteren wij al verblufte reacties.

Die zorg daarover deel ik. Dit is een van de beste actiepunten, ook uit de KIA, waar we zien dat de investeringen succes hebben. Als je dan gaat snijden daarin, dan lijkt dat iets à la ‘declare victory and pull back.’

Ik zou liever zien dat we kijken naar de versnippering die er bij impulsen op dit terrein zichtbaar is. De doelmatigheid daarvan kan misschien beter verhoogd worden, dan te gaan snijden in een succesvol begin.

De productiviteitsverhoging in de economie kan ook versterkt aandacht krijgen door meer kennis- en onderzoeksvaardigheden in de programma’s van hbo en wo op te nemen. De lectoraten zijn daar in de hogescholen nu meer mee bezig, bijvoorbeeld. Wordt dat aspect in het advies ook meegenomen?   

Die verbinding tussen onderwijs en onderzoek is een belangrijk element bij productiviteitsverhoging. Daar is op dit moment een goede ontwikkeling bij gaande, middenin de crisis. Ik vind dat hogescholen en universiteiten voortvarend hebben gereageerd richting de onderzoekssector. De kenniseconomie wordt door de recessie bedreigd, in het bijzonder door de daling van private investeringen in R&D activiteiten. Daar is vanuit de kennisinstellingen actief en alert op ingespeeld, ook bij TNO bijvoorbeeld.

Het goede is dat zij bedreigde onderzoekers mogelijkheden bieden hun werk – tijdelijk – voort te zetten, met de hogeschool of universiteit als nieuwe ‘thuisbasis’. Dat kan helpen verhinderen dat die mensen en hun onderzoek verloren gaan. De initiatieven op dit terrein zijn echt uitstekend. Als het lukt deze veilig te stellen, biedt dat goede hoop voor het vervolg.

Dit kan meteen helpen de kloof tussen het HO en ‘de praktijk’ van het onderzoek nog meer te overbruggen. Het HO kan profiteren van de inzet van de researchers die – hopelijk niet te lang-  daar hun thuisbasis kunnen krijgen. Die onderzoeksteams hebben bovendien baat bij de contacten met het HO, met de instellingen.

En ook dat geldt vice versa natuurlijk. Als we door de recessie heen komen kunnen deze nieuwe verbindingen een aanzienlijke impuls vormen voor zowel het HO als de onderzoekers. Dit is echt een voorbeeld van het adagium ‘never waste a good crisis.’






«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK