Recept voor een excellente onderzoeksgroep

Nieuws | de redactie
19 augustus 2009 | Uit onderzoek van het Rathenau Instituut blijkt dat excellente onderzoeksgroepen beschikken over leiders die een gevarieerder academisch leiderschap bezitten dan onderzoeksleiders van overige groepen. Bovendien besteden zij meer tijd aan onderzoeksactiviteiten. De optimale grootte van een groep bedraagt 10 fte, kleiner dan aanvankelijk gedacht.

De onderzoekers van het Rathenau Instituut onderzochten 188 biomedische onderzoeksgroepen in Nederland, waarvan 22 volgens hen excellent presteerden. Binnen die laatste groep is gekeken hoe deze zich van de anderen onderscheiden op het gebied van management en organisatie. De onderzoekers concluderen in hun rapport dat de kenmerken van leiders van excellente onderzoeksgroepen zijn:
-ze besteden hun tijd evenwichtiger.
-ze hechten meer belang hechten aan interne kwaliteitscontrole.
-ze zijn in staat een grotere diversiteit aan financiers aan te boren.
-ze nemen bredere strategische overwegingen in acht bij het ontwikkelen van hun onderzoeksprogramma.

Tevreden stelt het Rathenau-rapport tevens vast dat in toenemende mate UMC’s en onderzoeksinstellingen verschillende scholingstrajecten aanbieden die kunnen helpen om de vaardigheden van het ‘excellent leiden’ van een groep te ontwikkelen.

Tevens valt op dat de excellente onderzoeksleiders zelf met beide benen in het onderzoek staan en nog relatief veel tijd besteden aan uitvoerende onderzoekstaken. Dit gaat wel koste van hun aandacht voor het onderwijs. De sterkere onderzoeksoriëntatie van de leider als actieve onderzoeker leidt wel tot een sterker gevoel van betrokkenheid met de groep als geheel. Topgroepleiders doen ook meer eigen onderzoek, waarover ze vaker als eerste auteur publiceren in internationale tijdschriften.

Financiering
Een andere opvallende bevinding was dat de manier waarop groepen zijn gefinancierd geen effect heeft op de wetenschappelijke output en impact. Groepen die meer projectfinanciering hebben, zijn daarom nog niet productiever. Heersende opvattingen als ‘competitieve financiering leidt tot betere wetenschappelijke resultaten dan institutionele financiering’ en ‘allerlei nieuwe financieringsvormen gericht op grote consortia vergroten de bureaucratie en remmen het vernieuwende onderzoek’ kunnen dan ook vooralsnog niet worden bevestigd. Aan de andere kant laat het Rathenau-rapport wel doorschemeren dat het werven van verscheidene fondsen in competitief verband verhogend kan werken op de kwaliteit en output van onderzoeksgroepen. Maar, zo concluderen ze, hier moet verder onderzoek naar worden verricht.

10 fte
Door de grote aanwas van nieuwe promovendi waren in de biomedische sector de onderzoeksgroepen in 2007 gemiddeld 17,5 procent groter dan in 2002. Dit is niet per definitie gunstig voor de output van de groepen. Bij groepen die groter zijn dan twintig fte, neemt de productiviteit sterk af. Wordt de groepsomvang groter dan zo’n vijftien fte (wetenschappelijk en ondersteunend personeel), dan blijkt het wenselijk te zijn een tweede onderzoeksleider aan de groep toe te voegen. De maximale ‘span of control’ ligt rond de tien fte, waardoor de optimale groepsgrootte kleiner lijkt dan meestal wordt gedacht.

Overigens bieden relatief kleine onderzoeksgroepen het voordeel dat er veel kansen zijn voor goede onderzoekers om snel door te stromen tot onafhankelijk onderzoeksleider. Ten slotte toont het onderzoek aan dat de kwaliteit van de instelling van grote invloed is op de output van onderzoekers. Het bijeenbrengen van veel goede onderzoekers is dus belangrijk op instellingsniveau, zonder dat het tot (te) grote onderzoeksgroepen leidt.

Maatschappelijke output
Topgroepen blijken niet alleen wetenschappelijk gezien top, maar ze zijn gemiddeld ook actiever en diverser in hun maatschappelijke output. Het rapport suggereert dat als instellingen veel maatschappelijke output willen dat men onderzoekers vroeg moeten stimuleren na te denken over de maatschappelijke impact van onderzoek. De instellingen zullen hier gericht beleid voor moeten ontwikkelen, zo raadt Rathenau aan. Immers tonen de onderzoeksresultaten dat groepen met meer ervaren onderzoeksleiders minder productief zijn in het realiseren van maatschappelijke output.

Bovenstaand is afkomstig uit het rapport Management en prestaties van Onderzoeksgroepen door Inge van der Weijden, Maaike Verbree, Robert Braam & Peter van den Besselaar. Het volledige rapport vindt u hier, de samenvatting hier.

SoFoKleS
Eind maart vond er een conferentie van SoFoKleS plaats over succesvolle onderzoekersgroepen. De tips die onderzoeksleiders elkaar gaven en het nut van ministers Plasterks gossip test leest u hier, in een congresverslag van ScienceGuide.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK