HBO-professional: kennis, praktijk, opportuniteit

Nieuws | de redactie
4 september 2009 | De meeste universitaire opleidingen leiden niet op tot professional, het hbo doet niet anders. Paul Schnabel, SCP-directeur en UU-hoogleraar, sprak bij de opening van het HU-jaar over de identiteit van de hbo-professional. Hij zoekt die in de verbinding van kennis, praktijk en opportuniteit.

‘It’s lonely at the top’- maar niet meer aan de top van deonderwijspyramide, die er inmiddels ook meer en meer uitziet alseen mastaba, de afgeknotte pyramide die in Egypte trouwens veelalgemener is dan het Gizeh-model. In 2009 tellen de universiteitenmeer dan 200.000 studenten en de hogescholen meer dan 400.000. Datis bijna de helft van de jongeren tussen 18 en 25 jaar. Inmiddelsheeft van de leeftijdsgroep tussen 25 en 35 jaar al meer dan eenderde een opleiding op hbo/wo-niveau. Zelfs aan wat toch als deabsolute top van de onderwijspyramide gezien wordt, is het dringengeblazen. Dit jaar zullen er meer dan 3000 proefschriften verdedigdworden en dus ook meer dan 3000 nieuwe ‘dr’-titels wordentoegekend.

40 Jaar geleden waren er meer jongeren dan nu, maar het aantaluniversiteitsstudenten lag in 1969 op nog geen 100.000 en over dehogescholen kunnen we eigenlijk niets zeggen, want die waren er noglang niet in hun huidige vorm – niettemin, de schatting is ongeveer120.000 studenten. In 1959 – nog tien jaar eerder en nog ruim voorde komst van de ‘babyboom’ en de bijbehorende onderwijs-expansie -kwamen wo en hbo samen nog niet boven de 100.000 uit.

Grote, gewenste en gewilde veranderingen inonderwijsparticipatie. Verhoging van het onderwijsniveau isessentieel voor het behoud van onze positie in de wereld alswelvarend en exporterend land met een steeds groter accent opdienstverlening, commercieel en niet commercieel. Niet inrelatieve, maar in absolute termen staan wij in BBP (brutobinnenlands product) op plaats 14 in de wereld en qua exportwaardeop nummer 7. Willen we op die plaatsen blijven staan, dan zullen westeeds harder moeten lopen. China levert per jaar meer dan een halfmiljoen ingenieurs af, wij 10.000. Dat is ongeveer de verhoudingRotterdam – Bunnik, het verschil tussen een kans op de Kromme Rijnen een olietanker op de Maasvlakte.

In 2006 hebben de HBO-raad en de Raad voor Werk en Inkomen al denoodklok geluid over een groeiend ‘kennistekort’ in Nederland. Alin 2010 verwachtten zij een tekort van 75.000 hoger opgeleiden.Daar ziet het op dit moment niet naar uit, maar dat er binnen eenpaar jaar in bijvoorbeeld het onderwijs grote tekorten zullenontstaan, is vrijwel zeker. In de herziene Lissabonagenda voor 2020is eveneens sprake van structurele kennistekorten in Nederland, aande kant van het onderzoek en aan de kant van het onderwijs.

Toch niet zo slecht

Om over het begin van dit nieuwe hogeschooljaar niet meteen eenzware schaduw van achterstand, falen en tekort te laten vallen, ishet goed om vast te stellen dat Nederland het helemaal niet zoslecht doet in vergelijking met veel andere landen. Onzearbeidsparticipatie, maar ook ons opleidingsniveau behoort tot dehoogste van Europa. Uit Duitsland trekken nu al tussen de 10- en20.000 studenten naar Nederlandse universiteiten met hun goedgestructureerde bachelor-masterprogramma’s en hun oriëntatie op deinternationale Engelstalige literatuur. Dankzij de oprichting en deontwikkeling van de hogescholen beschikt Nederland over een goedeinfrastructuur voor het beroepsonderwijs. In Zuid-Europa moet menop dat gebied zelfs nog beginnen.

Dat op zichzelf moet ons eraan herinneren dat de hogescholen inNederland in hun huidige vorm nog maar kort bestaan en nog op zoekzijn naar een nadere bepaling van hun relatie tot de universiteit,die in Nederland kan terugkijken op een geschiedenis van meer danvier eeuwen. Natuurlijk heeft de universiteit van nu nauwelijksmeer iets van doen met de instellingen van eeuwen, een eeuw ofzelfs een halve eeuw geleden. Wat gebleven is, is echter dezekerheid de top van de onderwijspyramide te zijn en te kunnenleven en werken vanuit een historisch gewortelde en daarmee ookvoor de toekomst gelegitimeerde identiteit. Let wel, het gaat hierom de identiteit van de instelling, niet van de student of dealumnus. Het laatste woord zegt het al, je bent niet’afgestudeerd’, maar ‘opgevoed’, gevormd door de universiteit totwie je bent meer dan wat je bent. In het begrip alumnus klinkt noghet ideaal van de algemene intellectuele en persoonlijke vormingdoor.

Hbo-professional en uni-professional?

Natuurlijk, dit is een mythe, een mythe bovendien die meergedeeld wordt door het bestuur van de universiteit en misschien dehoogleraren dan door de studenten en de net afgestudeerde masters.En toch, naast – of ook boven? – de ‘hbo-professional’, wiensidentiteit wij vanmiddag gaan onderzoeken – is er niet zoiets alseen ‘uni-professional’. Waarom niet? In de eerste plaats is deuniversiteit geen plaats die ‘professionals’ wil opleiden, maarbehalve voor de algemene vorming ook verantwoordelijk is voor detoekomst van de ‘professies’. Daar zijn er in strikte zin maar eenpaar van: artsen, apothekers, advocaten, notarissen, dominees,architecten. Buiten de universiteiten op basis van eenuniversitaire opleiding ook nog de accountants, depsychotherapeuten en de gezondheidszorg-psychologen. Daarnaastkunnen dan in het hbo nog de verpleegkundigen, de fysiotherapeuten,de priesters en de maatschappelijk werkers als vertegenwoordigersvan professies genoemd worden.

De vertegenwoordigers van de niet-professies moeten het bij deuniversiteiten met hun academische titel doen. Ze maken geen deeluit van een professie, want ze verlenen geen individuele dienstenaan individuele cliënten, ze hebben geen tuchtrecht ofberoepsvereniging, bepalen niet hun eigen opleiding en honorariumen gaan niet over zaken van levensbelang, zoals de dood, ziekte,geld, recht of veiligheid. Dit zijn de typische kenmerken van eenprofessie.
Het hbo draagt verantwoordelijkheid voor de opleiding van heel watprofessies en paraprofessies – ik heb ze al genoemd:verpleegkundigen, fysiotherapeuten, maatschappelijk werkers. In datgezelschap is de positie van de maatschappelijk werkers het zwakst:de minst duidelijke beroepsidentiteit, geen directe verbinding metde universiteit en de wetenschap, geen clientèle die graag enindividueel zelf komt en daar ook geld voor of voor over heeft,geen kennis of ervaring waarop een monopolie rust. Demaatschappelijk werkers vechten dan ook voor wat voor de andereprofessies al gerealiseerd en in hoge mate vanzelfsprekend is:maatschappelijke erkenning en de bevestiging daarvan in wetgeving.De kans daarop is heel gering.

Geen professie, wel een professional. De hbo-instellingenleveren er tienduizenden per jaar af. Hebben zij ietsgemeenschappelijks, is er iets wat hen verbindt of wat hen zo voorhun beroepspraktijk kan worden meegegeven dat ze zich met trots’hbo-professional’ zullen willen noemen in het besef en met hetgevoel dat dit ook verschil maakt. Want daar gaat het natuurlijk omals je over professionele identiteit praat: wat maakt mij anders eneigen, wat maakt mij trots op wat ik kan, wat levert mij respect enerkenning op, wat maakt dat ik er een bijdrage aan de samenlevingdoor kan leveren en tegelijkertijd er voor langere tijd ook eenboterham mee kan verdienen. Hoe weinig er nog van de professioneleidentiteit in traditionele zin overblijft als aan deze criterianiet meer voldaan wordt, kunt u bij wijze van natuurlijk experimentzien aan de daling in de waardering voor het priesterschap. Vijftigjaar geleden zou het hbo in zijn huidige gedaante depriesteropleiding misschien nog wel willen hebben, nu zeker nietmeer.

Drie componenten

De hbo-professional ontleent zijn status en identiteit niet aande verbinding met de wetenschap, maar aan de toepassing vantechnologie en techniek die uit de combinatie van wetenschap,praktijk en opportuniteit voortvloeien. Anders gezegd, het gaat omvakkennis en praktijkvoering in een niet zelf bepaalde context.Vakkennis op een hoog niveau is cruciaal om als professional erkendte worden. Een leraar Engels moet heel goed in Engels zijn – en inhet SCP-onderzoek ‘Gelukkig voor de klas?’ hebben we helaas moetenvaststellen dat de lerarenopleiding op dat punt zowel voor hetbasis- als het voortgezet onderwijs echt versterking behoeft -, eenhbo-verpleegkundige moet voor een arts een echte gesprekspartnerzijn en ook in staat tot kritiek op een behandelplan ofinterventie, een werktuigbouwkundige moet technische tekeningenkunnen lezen en maken.

Juist dit type meetbare kennis bepaalt de waarde van dehbo-professional op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Ietskunnen wat niet vanzelfsprekend, maar wel aansprekend is en waarook behoefte aan is, is ook bepalend voor de waardering van dehbo-professional in de samenleving. Praktijkvoering is het tweedeaspect, maar inderdaad het tweede, na, in vervolg op en in relatietot vakkennis. Opnieuw het leraarsberoep: waar begeleiding vanleerlingen, pedagogiek en didactiek de vakkennis zijn gaanoverheersen, verliest het beroep aan aantrekkelijkheid, status,waardering en relevantie. Een maatschappelijk werker die goed is inhet gesprek, maar niets weet van sociale zekerheid of budgetbeheer,is voor de cliënt van beperkte waarde. Een verpleegkundige zondervakkennis is een gevaar in de praktijk, een ingenieur zondervakkennis presteert in de praktijk niks. Praktijkvoering is heelbelangrijk, maar juist in relatie tot vakkennis. Als de vakkennisniet nummer één staat, vervalt het eigene en het bijzondere van hetberoep, van dat wat een ander niet zomaar kan. Dat moet specifiek,aantoonbaar en relevant zijn.

Tot slot van het drietal vakmanschap, praktijkvoering enopportuniteit aandacht voor de betekenis van de context. Daarinkomt het aspect opportuniteit tot uitdrukking, wat wil zeggen datde hbo-professional zijn kennis en ervaring invoegt in de gegevenorganisatie waar hij voor werkt en in de functie waarin hij werkt.Bij de klassieke professies ligt dat juist eerder andersom, eenziekenhuis is georganiseerd om het artsenberoep en door hunzelfstandige vestiging symboliseren veel artsen ook hunonafhankelijkheid van het ziekenhuis. Een journalist op de Haagseredactie van NRC Handelsblad echter zet zijn kennis en ervaringheel anders in dan de journalist die voor een weekblad werkt ofvoor een lokale omroep. Het vak is hetzelfde, de uitoefeninganders. Meer dan de professies zullen de hbo-professionals ook ineen functie in een organisatie en in loondienst werkzaam zijn. Zijoefenen hun beroep uit in het kader van een functie.
In de huidige tijd zijn de verschillen tussen professies enprofessionals overigens veel minder groot dan ze in het verledenwaren. De belangrijkste verandering treedt op bij de professies,die in veel opzichten aan het functionaliseren zijn. Dat betekentniet dat er een tekort is aan kennis, maar dat er steeds meer inloondienst in organisaties gewerkt wordt. In de meeste gevallenbetekent dat ook dat de professionele verantwoordelijkheid nietmeer ongedeeld of absoluut is. Het is een verantwoordelijkheid diein teamverband en in het kader van de missie van het bedrijf of deorganisatie wordt uitgeoefend. Het mooist is dit juist weer te zienaan de veranderingen die de medische professie doormaakt.

De functionalisering wordt dan zichtbaar in het vaker werken inloondienst en in teams, meer werken op basis van een protocol enevidence based. Er ontstaan steeds meer deelspecialismen en er isminder sprake van een eigen clientèle. Taken die ooit voorbehoudenwaren aan de arts verschuiven naar de nurse practitioner en dephysician-assistent.

Naast functionalisering van de professie zien we ook wel eentendentie tot professionalisering van niet-professies en vanfuncties. Juist op basis van specifieke deskundigheid kan meerautonomie geclaimd worden en wie belangen moet kunnen afwegen ofgevaren moet kunnen inschatten wordt ook vanzelf een ‘reflectivepractitioner’, een beroepsbeoefenaar die nadenkt over de juistheidvan het eigen handelen in het licht van de consequenties die datkan hebben voor anderen. Op het niveau van organisaties enbedrijven is de zorgplicht daar een uitdrukking van.

De positie van professies en beroepen verandert ook snel door de’protoprofessionalisering’ en de ‘informalisering’.Protoprofessionalisering is de overname van professioneel denken enjargon door leken. We zijn allemaal een beetje psycholoog,therapeut en inmiddels ook viroloog geworden. De pc geeft onstoegang tot de medische kennis van en voor artsen. Dokters houdendaar ook steeds meer rekening mee. In het onderwijs en ook in degezondheidszorg is de ‘mondige’ burger zelfs al een schrikbeeld aanhet worden. Hoe hoger de opleiding van de ouders, hoe meer de’ouderavond’ een examen voor de docenten wordt.

Versterking van de identiteit

Hoe kan de identiteit van de hbo-professional versterkt worden?Vakkennis blijft natuurlijk het alfa en het omega – en dat betekentdat de vakkennis ook moet worden bijgehouden: vernieuwd, verdiept,uitgebreid. Pre-master- en masteropleidingen zijn daarvoorbelangrijk, waar mogelijk in samenwerking met de universiteiten.Versterking van het deskundigheidsniveau van de hogeschooldocentenis zowel in de bachelors- als mastersopleidingen heel belangrijk.Hier is de rol van de lectoren heel belangrijk en ook het biedenvan mogelijkheden aan docenten, die dat willen en kunnen, tepromoveren.

Dat vraagt ook van de kant van de universiteiten inzet en zelfseen zekere heroriëntatie op gebieden die om een hoogwaardigeberoepsmatige uitoefening in Nederland vragen – dat is echt ietsanders dan de oriëntatie op publicaties in internationalewetenschappelijke tijdschriften. Hier is voor hogeschool enuniversiteit echt een wereld te winnen: meer onderzoek voor deberoepspraktijk. De steeds sterker wordende oriëntatie van deuniversiteiten op wetenschap in een internationaal kader enerzijdsen de oriëntatie van de hogescholen op beroepsonderwijs anderzijdsvergroot de afstand tussen beide systemen. Dat is echt een risicodat beide partijen in samenwerking zo moeten tegengaan dat geenonoverbrugbare kloof ontstaat. Hoger onderwijs heeft onderzoeknodig en onderzoek kan zonder de relatie met de wereld van deberoepen niet tot de ontwikkeling van technologieën en techniekenkomen. Dat is niet strijdig met het advies van de SER in het kadervan de herziening van de Lissabonagenda om een duidelijkeronderscheid te maken tussen researchuniversities en universities ofapplied sciences.

De echte professies hadden sterke beroepsorganisaties, maar huntijd lijkt voorbij te zijn. Toch blijkt er steeds behoefte te zijnaan bewakers, behoeders en bevorderaars van de beroepsidentiteit.Nu minder om een monopolie te vestigen – dat is ook bij artsen,apothekers, notarissen, architecten en makelaars veel mindergeworden – , maar om intern bij te dragen aan kwaliteit enidentiteit, aan een voortdurende reflectie op het ethos van deberoepsbeoefenaar, aan het scheppen van mogelijkheden voornascholing en internationale uitwisseling.

De hbo-professional heeft natuurlijk niet één identiteit – debenaming is een verzamelterm voor beroepen met een heelverschillende geschiedenis, achtergrond en maatschappelijke status.Belangrijk en ook een taak van het hbo is om in de opleiding deidentiteit van een beroep en de beroepsbeoefenaar te helpenvormgeven en bij de individuele student tot ontwikkeling te latenkomen door identificatiemogelijkheden aan te bieden. De grotenadruk op identiteit brengt toch ook het gevaar met zich mee vaneen al te veel benadrukken van uniformiteit en eenheid. Dat kanleiden tot het uitsluiten van alles wat niet helemaal past en vaniedereen die een beetje anders is of andere keuzes maakt.Identificatie laat meer variatie en individueel verschil toe.

Juist hbo-professionals oefenen hun beroep vaak in zeerverschillende situaties en organisaties uit. Van hen wordt danverwacht dat ze zich functioneel identificeren met dedoelstellingen en de cultuur van de organisatie. Dat betekent nietdat ook de normatieve identificatie met de waarden van het beroep -eerlijkheid, dienstbaarheid, oriëntatie op veiligheid,zorgzaamheid, zorgvuldigheid – opgegeven moet worden. Deberoepswaarden en -normen blijven een toetssteen voor de dagelijksepraktijk waar dan ook. De praktijk moet toch bij voorkeur gezienblijven worden als een ‘praxis’, een goed en juist handelen in decombinatie van enerzijds kennis en ervaring en anderzijds eengegeven situatie. Praxis is dus niet hetzelfde als praktijk, het isde praktijk van de reflective practitioner die de goede dingen goeddoet. Tenslotte is ook een zekere mate van emotionele identificatiemet het beroep, de beroepsgroep en soms ook de clientèle nodig,vooral in de verzorgende en dienstverlenende beroepen.
Een ingenieur hoeft geen empathie te tonen ten opzichte van eenmachine of een auto – al zal dat toch vaak gebeuren als het objecthet karakter van een subject heeft gekregen – , maar voor eenverpleegkundige, een maatschappelijk werker en misschien zelfs dejournalist is dat een deel van het werk en daarmee van deidentiteit van het beroep.

Tot slot

De boodschap is duidelijk. Verkijk u niet op de mogelijkhedenvan het ‘professie-model’ een ontwikkeling in die richting is maarheel beperkt mogelijk gebleken en wordt door de samenleving en depolitiek ook niet met veel sympathie bekeken. Het ‘professional’model biedt veel meer ruimte en mogelijkheden, zowel om verbondente blijven met de praktijk en de organisatie van het werk als vormte geven aan de ontwikkeling van het beroep in kwestie.

Veel meer dan 2000 jaar geleden benadrukte Aristoteles in zijn’Retorica’ al de samenhang tussen logos, ethos en pathos. In dewoorden van nu staat logos dan voor kennis en ervaring en dus voorde uitdaging de beste te willen zijn. Ethos staat voor de intentieom goed te doen wat je kan en pathos voor de empathie in hethandelen en denken. De balans tussen logos, ethos en pathos zal deprofessional in iedere situatie en in iedere organisatie steedsweer moeten vinden en vaststellen. Dat is zijnprofessionaliteit.

Met dank aan Trajectum.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK