‘Als het maar punten oplevert’

Nieuws | de redactie
24 november 2009 | De meeste wetenschappelijke publicaties zijn ‘milimeterwerk’ en "het academisch loonslavenleger leidt nog steeds een relatief relaxed en beschermd bestaan." Dany Jacobs, lector bij HAN en ArtEZ, hoogleraar aan de UvA en 7 op de ScienceGuide Top 10, gooide op een conferentie van OCW de knuppel in het hoenderhok. “In zekere zin verbaast het me niet dat zoveel promovendi halverwege hun proefschrift er de brui aan geven.”

Volgzaamheid

In de meeste wetenschappen is de sterk gestegen productiviteitals gevolg van het beter monitoren van publicaties en citaties voorhet allergrootste deel dus binnenparadigmatisch millimeterwerk. Hetis dan ook niet verbazingwekkend dat de meeste van die dureproducties nauwelijks gelezen worden. Binnen de universiteitenheeft de publicatiemeting ook tot een soort bureaucratischevolgzaamheid geleid. Het doet er minder toe waar je inhoudelijk meebezig bent, als het maar ‘punten’ oplevert, want daar verdien je jevrije onderzoekstijd mee.

Ik heb geen ervaring in bèta-techniek-faculteiten, waar mogelijkmeer sprake is van grote onderzoeksprogramma’s waar een teamcollectief aan werkt. Mijn ervaring is dat je op de universiteitslechts heel af en toe nog eens een echt interessante inhoudelijkediscussie meemaakt over een proefschrift of artikel. Heel af en toeervaar je dan de vonk van echte nieuwsgierigheid en intrinsiekemotivatie. Maar meestal krijg je meer het gevoel van een grijswetenschappelijk loonslavenleger dat produceert wat van haar wordtverwacht en op details opmerkingen maakt over elkaarsstukken.

In zekere zin verbaast het me dan ook niet dat zoveel promovendihalverwege hun proefschrift er de brui aan geven. Ook verder in huncarrière zie ik geregeld ‘veelbelovende’ wetenschappers opeens heelandere carrièrepaden inslaan, met alle kapitaalvernietiging vandien.

Lost at the frontier

Overigens leidt het academisch loonslavenleger nog steeds eenrelatief relaxed en beschermd bestaan, zeker als je dat vergelijktmet de productiviteitsnormen die in de rest van het onderwijs(inclusief het HBO) moeten gehaald worden. Daar komt  nog hetstatusgenot bij, het gezonde superioriteitsgevoel dat gekoesterdwordt ten opzichte van eenieder die zich met praktisch bruikbaar,meer toegepast onderzoek encannailleert. Meestal wordt dan ookafwijzend gereageerd op ieder verzoek tot deelname aancontractonderzoek, hoe interessant en relevant dat ook mogezijn.

In de jaren tachtig verscheen in Amerika het boek Lost at theFrontier. Dat ging ondermeer over R&D-afdelingen van groteondernemingen zoals IBM en AT&T waar men er trots op was zichmet onderzoek bezig te houden dat gegarandeerd tot niets praktischbruikbaars zou leiden. In de grote ondernemingen heeft men datsyndroom intussen met kracht weten te verdelgen, waarbij ook meeronschuldige slachtoffers getroffen werden. Op de meesteuniversiteiten wordt het syndroom daarentegen nog met krachtgekoesterd. Onderzoekers met meer toegepaste gedrevenheid moetenmet de minachting voor hun werk leren leven, dan wel de wijk nemennaar instellingen waar wat ze doen wel gewaardeerd wordt.

Het zonet beschreven Lost at the Frontier-syndroom leidter ook toe dat mobiliteit vanuit de toegepaste wetenschap naar deuniversiteit nog nauwelijks mogelijk is – daarvoor publiceren detoegepaste wetenschappers in de regel te weinig in de academische’toptijdschriften’. De beste of slimst opererende van dergelijkewetenschappers kunnen in het beste geval nog wel buitengewoonhoogleraar  worden, maar ook daar wordt natuurlijk met hetgepaste dédain op neergekeken. Want zitten zij niet meestal op’gekochte’ leerstoelen?

Een en ander betekent overigens niet dat de maatschappij helemaaltevreden is met de wijze waarop het universitair onderzoek op ditmoment plaatsvindt. Enerzijds feliciteert men de universiteiten methun toegenomen wetenschappelijke productiviteit, anderzijds beknotmen wel de middelen voor traditioneel vrij onderzoek. Geleidelijkis hierdoor een herverdeling tot stand gekomen van middelen uit deeerste geldstroom naar de tweede (grote programma’s van de NWO,waarbinnen maatschappelijke relevantie ook een groter gewicht heeftgekregen) en de derde geldstroom (bijv. FES-middelen die aangevuldmoeten worden met geld uit de private sector, inclusief anderekennisinstellingen).

Scheve verhouding

Naast traditioneel op toegepast onderzoek gerichte instituten alsTNO en de GTI’s is in voorbije decennia zodoende een waaierontstaan van Technologische Topinstituten en FES-consortia waar opmeer gefocuste en gecoördineerde wijze gewerkt wordt aangrotendeels multidisciplinaire onderzoeksprojecten op het grensvlakvan fundamenteel en toegepast. Men zou dat eens precies kunnennarekenen, maar mijn ruwe schatting is dat de verdelingalfa-bèta-gamma daarbij ongeveer in de orde 0-90-10 moet liggen. Inzekere mate is dat te begrijpen en te legitimeren, maar niet in eendergelijk scheve verhouding.

De ontwikkelingen in de bèta-techniek richtingen (inclusieflife sciences) gaan duidelijk het snelst. Een boek overhersenonderzoek van tien jaar geleden mag als voorbijgestreefdbeschouwd worden en dat geldt ook voor de nanotechnologie en delenvan de biotechnologie. Bij de alfa’s en gamma’s is dewetenschappelijke dynamiek duidelijk lager. Ik verdedig datbepaalde kennis van duizenden jaren geleden nog bruikbaar is enmisschien niet eens genoeg wordt toegepast. Het is daarom wellichtniet helemaal verbazingwekkend dat zowel bij de gamma’s als dealfa’s in de afgelopen tijd relatief weinig is vernomen van nieuweparadigma’s.

Als die er al zijn (bijv. de complexiteitstheorie) dan zijn er indie wetenschappen nauwelijks mensen mee bezig (als ze er al weetvan hebben) of vindt men ze alleen maar lastig (bijv. het allesrelativerende postmodernisme in de filosofie). In de economie staathet heersende neo-klassieke paradigma al decennia ter discussie,maar dat mag de pret niet bederven. Negeren van alternatieven isgemakkelijker dan de wetenschappelijke confrontatie ermee aan tegaan.

Onvoorbereid HBO

Wellicht als gevolg van het Lost at the frontier bij deuniversiteiten is het voorbije decennium ook sterk geïnvesteerd inhet totstandbrengen van een toegepaste-onderzoeksfunctie bij hetHBO. Dat was daar nauwelijks op voorbereid. Tot dan toe stond daarimmers het onderwijs 100% centraal. Bovendien was er ook geenpool beschikbaar van erkende toegepaste onderzoekers, wantzoals gezegd  bestaan daar niet echt opleidingen voor. Halsover kop werden zodoende bij het HBO tientallen lectorateningesteld en ingevuld, zonder dat men precies wist wat die lectorenmoesten gaan doen.

Stilaan begint het stof neer te dalen en wordt helder hoe menonderzoek bij het HBO vorm wil geven. SIA-RAAK, waar men nu alrondes voor vier soorten vraaggestuurde RAAK-programma’sorganiseert (resp. RAAK-MKB, -Publiek, -PRO en -Internationaal),wijst daarbij met behulp van de nodige subsidiegelden de weg. RAAKstaat voor Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie engeeft dus aan dat men voor het HBO vooral een regionale functie inde kennisinfrastructuur ziet.

Dat is in zekere mate begrijpelijk, omdat HBO-instellingenlaagdrempeliger zijn voor het MKB en meer nog dan universiteiteneen regionale functie hebben. Opvallend is daarbij dat voor hetonderzoek bij de HBO’s nu ook een heel systeem voorkwaliteitsborging wordt opgetuigd, waar dat voor anderekennisinstellingen nooit noodzakelijk is gevonden. Er bestaat dusblijkbaar twijfel over de kwaliteit van het HBO-onderzoek.

Het essay van Dany Jacobs leest u in uitvoerigevorm  hier.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK