Filosoferen met kinderen

Nieuws | de redactie
16 november 2009 | “De motor van het filosofisch gesprek is het toetsen van de eigen denkbeelden over een bepaalde zaak aan die van anderen.” Docent Wouter Pols (Hogeschool Rotterdam) vertelt hoe je met kinderen kunt filosoferen, met de dood als onderwerp.

Wouter Pols filosofeerde met kinderen van de bovenbouw van deBloemhofschool, samen met studenten filosofie van de ErasmusUniversiteit. “Dat filosoferen in de Bloemhofschool was eenleerzame ervaringvoor me”, zo schrijft hij. “Ik heb geleerd dat ommet kinderen te kunnen filosoferen opstelling en afstemmingcruciaal zijn. Zonder een goede opstelling kunnen kinderen niet totafstemming komen. En zonder afstemming kom je in een filosofischgesprek niet verder. De motor van het filosofisch gesprek is hettoetsen van de eigen denkbeelden over een bepaalde zaak aan die vananderen. Daarvoor moet je afstemmen.”

Hieronder volgt een verslag van een filosofisch gesprek. Dekinderen zitten in de kring; ze kunnen elkaar aankijken(opstelling). Het onderwerp is de dood. Daar hebben de kinderen vanhuis uit verschillende opvattingen over, afhankelijk van hungodsdienstige achtergrond. Hun denkbeelden verschillen. Uit hetgesprek zal blijken dat het voor de kinderen niet eenvoudig is hundenkbeelden op elkaar af te stemmen. Dat is met zo’n zwaar beladen(godsdienstig) onderwerp wellicht ook te veel gevraagd. Waar hetechter – allereerst – om gaat is dat de kinderen erkennen dat erverschillen zijn. Jouw denkbeelden over de dood hoeven niet die vande ander te zijn. In het erkennen van het verschil ligt het beginvan denken over… 

Wouter leest een verhaal voor over een jongen waarvan de moederzwanger is. De jongen vindt het leuk dat hij een broertje ofmisschien wel zusje krijgt, maar hij maakt zich ook zorgen. Hijheeft gehoord dat sommige baby’s dood geboren worden. Als dat maarniet met zijn nieuwe broertje of zusje gebeurt. 

Wouter: ‘Wie kan er een filosofische vraag bij het verhaalbedenken?’

A.: ‘Waarom gaan mensen dood?’

(…)

B.: ‘Sommige mensen verdienen het om dood te gaan, want dieleven slecht. Mensen die dood gaan, gaan naar het vuur of naar dehemel.’

Wouter: ‘Hoezo?’

B.: God, kijkt of je goed of slecht geleefd hebt. Heb je goedgeleefd dan leef je lang en ga je naar je naar de hemel, heb jeslecht geleefd dan leef je kort en ga je naar het vuur.’

Wouter: ‘Weet jij wat God over jou denkt?’

De kinderen in koor: ‘Nee.’

Wouter herhaalt wat B. heeft gezegd. ‘Is iedereen het daarmeeeens?’

M.: ‘Nee. God beslist gewoon wanneer mensen dood gaan.’

Wouter laat J. M.’s standpunt herhalen. Daarna geeft ze haarmening: ‘Als je goed leeft, kun je ook gewoon dood gaan en als jeslecht leeft lang leven.’ J. heeft een kindje zien overlijden; datheeft haar aangegrepen. ‘Zo’n kindje heeft toch niet slechtgeleefd?’

Wouter herhaalt de beide standpunten. ‘Hoe zit het nou?’

R. zegt tegen B.: ‘We weten niet waar we naar toe gaan. We wetenook niet of God bestaat en of er een hel is. We weten dus ook nietwaarom iemand sterft en waar iemand als hij dood is naar toegaat.’

B. reageert hier fel op, maar daar wordt niet veel aandacht aanbesteed. Hij praat  voor zijn beurt. Wouter vat R.’s standpuntsamen en geeft Salima de beurt. R.’s standpunt heeft haar geschokt.Dat is duidelijk aan haar te zien. Maar S. wil er niet overpraten.

H.: ‘Als je niet weet of God bestaat, wie laat jou danleven?’

R.: ‘God is toch ook dood gegaan?’

De klas reageert fel en verbijsterd. De idee dat God ooit isdood gegaan, gaat er bij hen niet in.

R.: ‘Jezus is dood gegaan, maar we weten niet of hij heeftbestaan.’

S. durft nu wel: ‘God heeft geen vrouw en geen kinderen, je weetniet hoe hij er uit ziet; dat weet je pas als je dood bent.’

Wouter vat samen en trekt een conclusie: ‘S. en R. denkenverschillend, maar over een ding zijn ze het wel eens: we wetenniet precies hoe het zal zijn als we dood gaan.’

A. legt het verschil uit tussen Jezus en Isa. ‘Isa is ook eenprofeet, maar niet de zoon van God. Ik begrijp R. wel; bij ons ishet gewoon anders.’

H. reageert op R.: ‘Als God dood is, hoe bestaat de werelddan?’

G.: ‘God gaat niet dood, wij kunnen hier geen antwoord opgeven.’

(…)

De tijd is nu bijna om, maar de klas wil heel graag over hetonderwerp verder praten. Wouter geeft de kinderen een opdracht dieze in hun filosofieschrift kunnen maken.’Geef een antwoord op devraag: “Waarom gaan mensen dood?”‘ De klas gaat aan het werk.Ondertussen praten ze met elkaar door over het onderwerp. R. wordtveel aangevallen, vooral door B. Hij kan het zich niet voorstellendat iemand kan zeggen dat God dood is of misschien niet eensbestaat. Het is of hij daar nooit aan gedacht heeft of overgehoord.   

Wouter Pols
Hogeschool Rotterdam

Voor meer informatie: zie Wouter Pols. Filosoferen met kinderen.Samen zoeken naar woorden. In Pedagogiek in Praktijk (50),september 2009, pp. 26-29.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK