Jasper Tuytel: ‘Stop de paniek. Denk na.’

Nieuws | de redactie
4 november 2009 | “Crisisbestrijding is mooi, maar de echte vragen die komen nog.” Jasper Tuytel trekt met zijn Hogeschool Rotterdam aan de dreigende jeugdwerkloosheid, het studiesucces en de nieuwe visie op excellentie van de hbo’er. Dat kost energie, geduld. En ook geld. “Dat convenant van OCW met de 5 Randstad-hogescholen is er nu."

“En het is veilig gesteld voor de komende jaren. Daarvoor heb ikwaardering, ook na mijn kritiek dat dit natuurlijk niet genoeg isvoor een echt studiesuccesbeleid.”

Het Akkoord van Rotterdam brengt alle partijen bij elkaar omde crisis tegen te gaan. Forse nadruk krijgt het voorkomen vanjeugdwerkloosheid in deze crisis door vmbo-mbo-hbo trajecten eninput van bedrijven. Wanneer zijn jullie hiermee begonnen?

Gelukkig hadden we in Rotterdam al een samenwerking metdiverse partijen die hiermee aan de slag konden gaan. In maart vandit jaar kwam het ter sprake in de werkgroep ‘economische visie’voor de stad. Iedereen was het ermee eens dat dit niet kon blijvenliggen, maar dat we meteen moesten handelen Zo was er al snel eengroep mensen die ermee aan de slag kon en die draait nuvoluit.

De crisis lijkt intussen wat te veranderen van gestalte. We haddengeweldige ellende verwacht, ook hier in de regio. In de bouw zienwe bijvoorbeeld dat er klappen vallen, maar ook portefeuilles nietopdrogen. Dat betekent dat we wel moeten opletten dat de urgentievan ‘red het land nu met z’n allen’ minder aanwezig raakt.

De bezinning die we nu moeten durven, noem ik daarom: ‘Stop depaniek en denk na over wat er na de crisis komt.’ Het gaat er nu omde overleving na het dieptepunt te organiseren, zeker voor een stadals deze.

Nieuwe kennisvragen aan nieuw human capital

Maar ook zonder paniek zul je toch wel met grote zorg kijkennaar hoe de arbeidsmarkt zich nu gaat ontwikkelen? Er komt heelveel op ons land en dus ook op Rotterdam af!

Ja, maar wat mij dan opvalt, is dat er bij de relatieonderwijs-arbeidsmarkt eigenlijk een infrastructuur ontbreekt voorzulk nadenken. Voor meer dan de korte termijn vooral, wel voor hetop peil houden van stageplaatsen en zo. Hoe nodig ik dat ookvind!

We moeten nu juist kijken hoe we dit structureel op peil houden endat peil verder kunnen opkrikken. Hoe kom je aan echte opdrachten:voor hoogwaardig afstuderen, voor multidisciplinaire projecten,voor grensverleggende lectoren en hun kenniskringen. We willenbijvoorbeeld de Economic Development Board daar gericht op gaanclusteren, rond thema’s die verschillende branches raken.

Kijk naar de zorg. Die verandert met de vergrijzing en de medischetechnologie. Er ontstaan zorghotels rond ziekenhuizen waar men zichhelemaal specialiseert op complexe ingrepen. Dan heb je in diebeide vormen van dienstenaanbod andere soorten mensen nodig dangebruikelijk was in de zorgsector. Die nieuwe vragen moet jevertalen in kennisvragen aan zowel nieuw human capital als nieuweR&D en toepassingen daarvan.

Crisisbestrijding is dus mooi, maar dit zijn de echte vragen endie komen nog. Daarom willen we hier omheen partijen tot afsprakenbrengen. Zo kunnen we krachten bundelen en onze studenten in depraktijk daarbij inzetten. Dan zijn we er ook op tijd mee voor defase na de crisis. Zo mobiliseren en verbinden we de stakeholdersrond het hbo en de arbeidsmarkt.

In Amsterdam onderzocht Erik Gerritsen, deoud-gemeentesecretaris, hoe zulke dingen liepen. Er gebeurde vanalles, zo stelde hij vast, men was vol goede moed en ijver, maarhet was hapsnap en gekoppeld aan ‘toevallige mensen’. Dreigt dathier ook?

Wij willen met onze aanpak focus aanbrengen hierin,strategische keuzen maken. De OESO-review van de kennissectoren inAmsterdam en in Rotterdam kijkt daar ook naar. Die gaat beidesteden weer inspiratiebronnen opleveren en nieuwe routes latenzien, denk ik.

Wat je niet moet onderschatten is de trend in deze stad en heteffect daarvan op de langere termijn. Er wonen nu 70.000 jongeHO-deelnemers die hier hun opleiding volgen. Dat aantal is in 10jaar verdubbeld, terwijl het inwonertal van de stad rond de 600.000is gebleven. We kunnen er dus heel veel aan hebben als we hen wetente binden, weten vast te houden en te mobiliseren door ze veel meerkansen te bieden in de stad en zijn omgeving.

9000 gesprekken, 500 peercoaches

Daarvoor kan ook het convenant voor het allochtoonstudiesucces met OCW dienstig worden gemaakt.

Dat klopt, dat vind ik ook. Het is nu rond en het winstpuntis dat het budget door OCW is veilig gesteld. Daar heb ikwaardering voor, ook al zou het nog meer moeten zijn. Daarom gaanwe zelf ook door met erin investeren, in totaal  zo’n €5miljoen.

In jullie aanpak spelen de studenten zelf een grote rol, zohoren we steeds. Hoe loopt dat, lukt dat eigenlijk wel en kunnen zedat wel?

Ik ben geweldig trots op wat zij presteren, vooral depeercoaches onder hen. Het begint ermee dat elke student bij intakeeen startgesprek krijgt. Elke student, dus alle eerstejaars, he?Dat waren dit jaar dus 9000 gesprekken.

Die studenten krijgen direct uitslag van de keuzetest die wedaarin met hen doen en een gesprek daarover, als een extrareflectie op hun keus of richting nodig lijkt. Ook de Summercoursedie we zijn begonnen zetten we in, als dat in zo’n gesprek zinnigblijkt te zijn voor hen. Dit blijkt aan te slaan, de studentenbeoordeelden die aanpak met een 8 bij de evaluaties.

Daarna krijgen ze een coach en extra’s in ondersteunend onderwijs,zoals bij taal of bij rekenvaardigheid. De peercoaches zijn daaringewoon nodig gebleken. We zetten ze zowel ‘voor de poort’ als ‘nade poort’ in. Zelfs voordat er sprake is van een poort kun je bijnazeggen. Zo’n 200 van hen gaan bijvoorbeeld naar ROC’s en Havo’s omtoekomstige studenten oriëntatie te geven.

Hoe zorg je dat zulke studenten wel het goede vertellen ofweten wat ze adviseren? Coachen is een vak, lijkt me.

Ze krijgen daarom ook training in een cursus daarvoor. Datkan ze een certificaat opleveren, prima voor je CV natuurlijk. Depeercoach heeft bij ons een belangrijke professionele rolen krijgt daarvoor ook een salaris. Ze weten dat we het serieusnemen en dat hun inzet een grote doorwerking heeft. Dat past ookbij het toegroeien naar de rol van hbo-professional. Voor de fase’na de poort’ zijn er zo’n 300 van hen actief bij ons, van allerleiherkomst. Dit jaar gaat de peercoaching door alle opleidingenheen.

Heel het pakket dat ons voor ogen stond, is nu in werking op dezemanier. Plannen maken is mooi. Ik hoor bijvoorbeeld van anderehogescholen die zich breed maken in de pers als ze een pilot doenvoor 150 studenten, als try out.

Heel goed van ze om dat te proberen. Maar waar het om gaat, is hetdoen en je hele organisatie er enthousiast voor krijgen.Want het is wel weer een nieuwe klus voor je mensen en een die veelenergie vraagt van docenten, medewerkers en de peercoaches. Datgaat goed, we zetten wel stappen hier.

Onvermoede gaven voor leraarschap

Maar werkt het ook? Is het meer dan goede bedoelingen endweilen met de uitvalkraan open?

We hebben er een hele monitor op gezet, de cijfers en dekwalitatieve analyses pakken we er bij. Het effect is merkbaar inde waardering van de studenten zelf, om te beginnen. Ook is deuitval bij ons minder hoog, relatief gezien natuurlijk, dan eldersbij grote hogescholen in de steden.

Wat ik zelf een waardevol effect daar bovenop vind, is hoe sterkdit die honderden peercoaches weer inspireert in hun eigen studieen hun loopbaan. Ze voelen zich zeer verantwoordelijk, trekken ervaak zelf extra aan. Want je wilt als peercoach toch niet dat jezelf in je studie tot de wel erg late afstudeerders gerekendwordt?

En we merken dat verschillende van hen door deze ervaring alscoach ontdekken dat ze onvermoede gaven hebben. Ze zien ineens hetleraarschap als een perspectief en een beroep dat ze nooit zohadden overwogen of van huis uit hadden mee gekregen.

De excellentiediscussie in het hoger onderwijs – datbruggetje is vanuit die peercoaches en hun impact niet zo onlogischdacht ik – gaat intussen volop door. Jullie kregen als Hs Rotterdamin de tweede ronde toch nog geld uit het Sirius-project. Waaromlukte het nu wel?

Het was leuk dat het nu dus wel lukte, ook al was dat nogniet eens om het geld. Het ging om het antwoord op de vraag: ‘Watis een excellente hbo’er in een stad als deze?’ Ons antwoord was nugewoon scherper, was overtuigend geworden.

Die vraag leidde bij ons tot de opzet van de Innovatielabs. Daarindefiniëren we grote vraagstukken in de vorm van vertaling naarinterdisciplinaire opdrachten. Dan heb je meer partijen nodig enmeer typen talent en dus meer typen studenten dan gebruikelijk is.Daarmee kun je duidelijk maken dat zoiets niet voor iedereen isweggelegd!

Het maakt meteen nodig dat je aan gerichte talentspotting doet,met een specifiek accent op talent onder allochtone studenten. Destart zal met zo’n 200 studenten van verschillende achtergrondenzijn, we hebben 12 van die Innovatielabs gedefinieerd om tebeginnen.

Het interdisciplinair karakter van de vraagstukken en de daarmeeverbonden opdrachten maakt dat je extra scherp moet letten op dediversiteit van het team van talenten daarin. Er moet danbijvoorbeeld een techniekstudent, een Pabo-student en een van deWillem de Kooning Academie bij, als je iets zou willen doen aan hetontwerpen van nieuwe interactieve leermiddelen.

Vertaling van hbo-excellentie naar decurricula

Bij het excellentiebeleid is steeds weer de bottleneck datde rest van het curriculum en opleidingen er ook van moet kunnen’profiteren’. Vertalen jullie die labs naar de andere opleidingenen hoe dan?

Al in het eerste jaar willen we er een aantal minoren aanverbinden. De Innovatielabs zie ik als de thuisbasis, de producentvan nieuwe minoren, die de interdisciplinaire onderwerpen envaardigheden kunnen profileren. Zo breng je studenten vanverschillende opleidingen bijeen rond een complex en concreetvraagstuk.

Dat moet ook concrete resultaten opleveren, bijvoorbeeld voor debedrijven die erin participeren. En de lectoraten moeten die weerkunnen oppakken voor vervolgactiviteiten in praktijkonderzoek, inpublicaties.

In de Rotterdam University Press dus.

Zo is het! Want zulke vervolgacties, publicaties, nieuweafstudeeropdrachten die trekken meer studenten die ‘meer kunnen’.Het is wel echt een Rotterdamse aanpak. De winst vind ik dat het nugezien wordt als een eigen vorm van excellentie. Die wordt zo ookdiverser, veelkleuriger.

Geen ‘loseropleiding’

Ook de andere strategische HO-thema’s staan ter discussie opdit moment. De minister start een stelseldiscussie middenin eensituatie waarin 20 commissies aan de gang moeten over hetfinanciële perspectief voor de toekomst. ‘Never a dull moment’ inhet hoger onderwijs.

De stelseldiscussie lijkt mij op zichzelf best zinvol. Erzijn goede elementen voor op tafel gelegd. Maar de kern van dediscussie over onze toekomst lijkt mij niettemin de verbinding tezijn tussen kennisontwikkeling en onze economische perspectievenvoor de komende decennia.

Kijk je er zo naar, dan zeg ik over die 20 commissies: als hethoger onderwijs 20% moet bezuinigen, blijf dan af van debachelorfase. Die studenten zijn kwetsbaar voor het risico vanlenen en voor hoog collegegeld. De keuze zou dan zijn, dat demasters naar meer marktconforme tarieven zouden moeten en eensociaal leenstelsel dit zou afdekken. 

Maar moeten we dan het HO-stelsel verder laten voor wat hetis? Is dat jouw boodschap aan Cees Veerman en Ron Bormans?

Het gaat om waar de focus ligt. Gaan wij eenstructuurdiscussie starten of geven wij de mogelijkheid via pilotsen experimenten tot een meer gedifferentieerd stelsel te komen? Jekunt best grofweg een koers aangeven waarbinnen die pilots moetenvallen. Maak het echter niet te structuralistisch.

Neem nou het California-verhaal. Als je in deze discussie dedoorlopende route vanaf de community colleges aldaar serieus neemtvoor ons land, dan zie ik voor de Associate Degree wel een boeiendeontwikkeling, een ‘markt’. Dat moet vooral geen ‘losersopleiding’worden. Dat wordt dan niks. Maak het een serieuze opleiding metreëel beroepsperspectief.

Zo gaan we de “Rotterdam Academy” oprichten voor jongeren die een2 jarig HBO traject gaan volgen als kop op het MBO. We doen dat50-50 met Albeda College en Zadkine . En dat zijn soms verrassende,ondernemende trajecten die dan ontstaan. Denk maar eens aanprojecten rond ‘Urban Culture’. De Willem de Kooning Academie helptdaarin jonge ondernemers van verschillende culturen. Ze doenstyling en van alles rond mode in de opleiding en ze leren wat zeals ondernemer toch echt moeten meekrijgen.

Tegen zo’n Commissie-Veerman zeg ik daarom: ‘Geef ons alsjeblieftde mogelijkheid om in zo’n stad zoiets te doen met al die diversetalenten. Daarna gaan we natuurlijk ook evalueren en concluderenwat in die variëteit lukt, wat aanslaat, wat veel oplevert en watniet.’ Dat is toch veel vruchtbaarder dan theoretischediscussies.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK