Raad van State vreest papieren toets

Nieuws | de redactie
27 november 2009 | De Raad van State moet niet veel hebben van het wetsvoorstel om de vaststelling van de kwaliteit van HO-opleidingen te veranderen. Men vindt Plasterks beleid te schielijk en te weinig beargumenteerd. Hij loopt bovendien “daarmee het risico [van] een louter ‘papieren toets’.”

Nut en noodzaak

De Raad wil eigenlijk weten waarom nauwelijks vijf jaar na destart met een nieuw stelsel waarin accreditatie centraal staan enniet visitatie, een nieuw stelsel ingevoerd moet worden. Er is geenreden in het functioneren van accreditaties, de NVAO of desamenwerking op dit terrein met Vlaanderen,. Deze zijn succesvol.”Nut en noodzaak” van deze wetswijziging staan voor de Raad dan ookter discussie en hij wijst daarbij de Kamer en de minister fijntjesop de rapportage van de commissie-Dijsselbloem.

De Raad schrijft hierover: “Uit de toelichting wordt nietduidelijk waarom het in 2003 ingevoerde accreditatiestelsel, datvolgens alle evaluaties redelijk goed functioneert, na afrondingvan de eerste ronde accreditaties moet worden gewijzigd. De Raadwijst in dit verband op één van de conclusies van de Commissieparlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen (CommissieDijsselbloem) dat de vernieuwingen geen tijd kregen zich tebewijzen. Aan dit rapport is een toetsingskader toegevoegd, waarinonder meer staat dat niet wordt overgegaan tot overhaastebijstellingen dan nadat eerst nut en noodzaak zijn onderzocht.

Voorts kan door de invoering op korte termijn onvoldoenderekening worden gehouden met de resultaten van de pilots. Uit detoelichting wordt niet duidelijk waarom die resultaten niet kunnenworden afgewacht, terwijl zij kennelijk wel nog van invloed kunnenzijn op het wetsvoorstel. Evenmin wordt de evaluatie van de eersteronde aan accreditaties in Vlaanderen afgewacht. Dit kan tot gevolghebben dat het accreditatiestelsel na afronding van de eerste rondein Vlaanderen in 2012 opnieuw moet worden gewijzigd. De Raadadviseert dragend te motiveren waarom op korte termijn eenwijziging van het accreditatiestelsel zoals voorgesteld gebodenis.”

Managers beoordelen managers

De introductie van instellingsbrede kwaliteitszorgtoetsingenacht de Raad in eerste instantie geen gekke gedachte. Vooral alsdeze aanpak een verlichting van bureaucratische lasten zouopleveren. Maar de Raad heeft zware argumenten die dezevooronderstelling in twijfel doet trekken. Het zou weleens kunnenuitdraaien op een proces van ‘(oud)onderwijsmanagers beoordelenonderwijsmanagers’ door middel van een papieren exercitie die veraf staat van de concrete uitvoering en aanpak in opleidingen enonderwijsprocessen.

De Raad brengt daarvoor de volgende argumenten naar voren: “Erbestaan vrijwel geen kleine instellingen in het hoger onderwijsmeer. Vrijwel alle hogescholen en universiteiten bieden een grootaantal opleidingen aan op meerdere vestigingen. Zo heeft deHogeschool INHolland tientallen opleidingen op tien vestigingen inNederland (en één in Suriname). Het is niet realistisch dat diecommissie alle opleidingen op alle locaties zal bezoeken. Veeleervalt te verwachten dat de instellingstoets kwaliteitszorg voor eengroot deel gebaseerd zal zijn op gegevens die de commissie van hetcollege van bestuur ontvangt, die deze weer van de verschillendeopleidingen ontvangen heeft.”

Enkele steekproeven

“Het bezoeken van de instelling zal waarschijnlijk beperktblijven tot enkele steekproeven. De instellingstoets kwaliteitszorgloopt daarmee het risico een louter ‘papieren toets’ te wordenwaarbij de commissie vooral advies uitbrengt op basis van de doorde centrale bestuursdienst van de instelling geleverde rapportenvan de verschillende opleidingen.”

“Omdat instellingsaccreditatie het goedkeuren van kwaliteitszorgen personeelsbeleid tot doel heeft, valt te verwachten dat het hiergaat om organisatiedeskundigen of om personen met bestuurservaringin het onderwijs. Omdat de accreditatie op het niveau van deinstelling plaatsvindt, zullen zij in de praktijk het college vanbestuur als gesprekspartner hebben.”

De Raad acht de gekozen opzet daarom weinig toevoegen aanbestaande kwaliteitsbeoordelingen, omdat niet inhouden en hunvalidaties voorop lijken te gaan staan, maar procedures binnen decentrale eenheden van hogeschool en universiteit: “Zoals geschetstzal de instellingstoets voor een groot deel bestaan uit hetdoornemen van rapportages van opleidingen en vestigingen aan decentrale bestuursdienst van de instelling, het bespreken van devisie en plannen van het college van bestuur, afgewisseld met eenenkele excursie naar een onderwijsvestiging.”

“Deze toetsing kan worden geschetst als ‘(oud)onderwijsmanagersbeoordelen onderwijsmanagers’. De Raad ziet niet in hoe hetgeconstateerde probleem dat te veel aandacht aan processen enprocedures wordt besteed, kan worden verminderd door het in hetleven roepen van een toets waarin uitsluitend naar processen enprocedures wordt gekeken.”

Dubbel werk?

Dat levert dan geen echte vermindering van de werkdruk ofpapieren procedurele werkzaamheden op. De Raad wijst er op, dat erzelfs dubbel werk lijkt te dreigen: “Volgens de toelichting moetook in de ‘lichte’ toets worden bezien of het onderwijsprogramma,het personeel en de voorzieningen studenten in staat stellen debeoogde eindkwalificaties te halen.

Naar het oordeel van de Raad vindt aldus geen substantiëlevermindering van de accreditatielast plaats, maar is eerder sprakevan een doublure in de toetsing van de randvoorwaarden: eerst opinstellingsniveau en vervolgens op opleidingsniveau.”

Geen garantie voor kwaliteit ‘ranking’

Daar waar de gekozen opzet tevens zou leiden tot ranking-achtigetransparantie werpt de Raad principiële aspecten op. Want “eendergelijke indeling in kwaliteit” veronderstelt dan wel “dat alleinstellingen in dezelfde periode worden beoordeeld op basis vanvergelijkbare, aangeleverde gegevens.” Alleen dan zouden deuitkomsten immers als publieke beoordeingen voldoende onderbouwdkunnen heten. “Het stelsel biedt die garantie niet,” concludeert deRaad lapidair. Men verwijst daarbij naar stelsels als die in de USAwaar rankings dan ook door verschillende, niet publieke actorenworden ontwikkeld en gepubliceerd.

“De Raad acht het ongewenst dat de toetsing of een opleidingvoldoet aan de (minimum) eisen van deugdelijkheid verweven wordtmet de beoordeling of een opleiding beter is dan andere,vergelijkbare geaccrediteerde opleidingen. De eerste toets heefttot doel na te gaan of een opleiding van voldoende kwaliteit is omhieraan bekostiging en de verlening van academische graden teverbinden. De tweede toets heeft tot doel een rangorde (ranking)aan te brengen binnen de geaccrediteerde opleidingen.

De Raad acht het wenselijk dat de kwaliteitsverschillen tussenopleidingen zichtbaarder worden. Naar zijn oordeel behorendergelijke beoordelingen primair door vakgenoten (peers) plaats tevinden en niet door een zelfstandig bestuursorgaan als onderdeelvan het accreditatiebesluit, omdat hierdoor een te groteconcentratie van bevoegdheden aan deze zbo wordt toegedeeld. Hetvoorstel leidt onvermijdelijk tot een beoordeling van kwaliteit opbasis van formele, procedurele en voornamelijk kwantitatieveindicatoren.”

“Bovendien veronderstelt een dergelijke indeling in kwaliteitdat alle instellingen in dezelfde periode worden beoordeeld opbasis van vergelijkbare, aangeleverde gegevens. Het stelsel biedtdie garantie niet. Gelet hierop acht de Raad het dan ook wenselijkdat het beoordelen van kwaliteitsverschillen zoveel mogelijk buitende overheid plaatsvindt.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK