Dirk van Damme (OECD): ‘Meer van hetzelfde kan het hoger onderwijs zich niet veroorloven’

Nieuws | de redactie
13 januari 2010 | Tot 40% meer HO-deelname in ons land verwacht prof. Dirk Van Damme, de chef van OECD-denktank CERI. Ook de vergrijzing zal daar weinig aan veranderen. Massaliteit, technologie en rigiditeit maken noodzakelijk dat het HO-bestel fundamenteel op de schop gaat, want “hele reservoirs aan talent blijven onontwikkeld, onaangeroerd. Economisch is dat een ramp.” Bologna en Leuven noemt hij daarom eerder “slotfase dan nieuwe start” van een tijdperk van vernieuwing van het HO.

Collateral damage

De crisis en de omslag in de wereldeconomie maken dat landenals Nederland nog meer moeten inzetten op hun kansen alskenniseconomie, zo bepleitte u bij het 25-jarigOU-jubileum in Brussel. Daarbij gispte u de feitelijke aanvaardingvan de hoge uitval en slechte doorstroompatronen in het hogeronderwijs. ‘Hoe erg is dat nu werkelijk’, denken velen dan.

Die berusting in middelmatige effectiviteit vind ik schokkend,een onaanvaardbare complacency bij de eigen prestaties. Deblijvend hoge uitval is een soort nevenschade, een collateraldamage van het bestel, zo lijken velen te denken. Dat kan tochniet!

Alleen al economisch geredeneerd is dit niet aanvaardbaar. Hethoger onderwijs is hiermee gewoon niet efficiënt. En het legt zichdaar gewillig bij neer, zo lijkt het. Alles wordt verklaard doorhet individuele falen van de student of het gebrek aan geschiktheidvoor hogere studies, maar men stelt zich nooit de vraag of hetonderwijs wel zo effectief mogelijk wordt georganiseerd. Ik benervan overtuigd dat de toegevoegde waarde van deopleidingsinspanningen ongelooflijk veel hoger kan zijn.

Die uitval doet zich aanwijsbaar sterk voor onder jongeren uit’niet-traditionele’ milieus . Het studiesucces is twee maal zo laagals de moeder van de student alleen basisonderwijs heeft gevolgd.Wat leidt u hier uit af?

Ten eerste dat het hoger onderwijs niet alleen moet blijvenletten op de toegankelijkheid voor de instroom, maar dat er binnenhet hoger onderwijs zelf ook nog een’toegankelijkheidsprobleem’ in de doorstroom blijft. Dat dringendaangepakt moet worden. Een cijfer voor heel de populatie kan datillustreren: studenten uit blauwe-boorden-gezinnen hebben zo’n50 à 60% van de kansen op hoger onderwijs en daarbinnen opstudiesucces van de jongeren uit witte-boorden-milieus. Zo groot isdit gat nog steeds, dat zijn tamelijk schokkende data. Sociaalgezien, maar ook economisch beredeneerd is dit ergondoelmatig.

Vervolgens zien we dat dit patroon ook weer speelt bij deambitieuze, allochtone talenten die naar het hoger onderwijs komen.Het is daarom allereerst in het eigen belang van de hogescholen enuniversiteiten dat zij dit vraagstuk van equity optimaalweten aan te pakken. Bij passiviteit hierbij dreigen zware kostenin sociaaleconomisch opzicht voor de ontwikkeling van dekenniseconomie. Hele reservoirs aan talent en ambitie blijven danonontwikkeld, onaangeroerd zelfs. Economisch is dat een ramp.

U had hierover een cijfermatige analyse uit de USA die zo’nramp over enkele decennia doorrekende.

Die zit in een analyse van McKinsey over het potentieel dat deUSA als kennisnatie aan untapped talents reservoironontgonnen laat. Had men sinds de jaren ’80 de zwarte en de latinojongeren zo geschoold dat zij nu naar het gemiddelde van de blankejeugd waren gestegen qua studiesucces, dan had dit 2 tot 4% meergroei van het BBP opgeleverd.

Het gat dat hiermee is ontstaan is groter dan elke grote recessiein de Amerikaanse economie heeft geslagen. Om u een idee te gevenvan de absolute getallen: per punt BBP gaat dat om $160 miljard perjaar. Zo’n gat in de toegankelijkheid en doorstroom naar hogeronderwijs vormen is dan ook economisch rampzalig.

Trendbreuk naar flexibele routes

Het verlagen van de uitval zal dit niet echt verhelpen. Meervan hetzelfde brengt weinig progressie daarin. Moet doorstroom nietgezien worden als iets van veel meer dan een aanbod vanjeugdonderwijs?

Een toename van het bestaande beleid is niet adequaat meer; ikdenk echt dat er een trendbreuk moet komen. Zowel binnen het hogeronderwijs als in arrangementen voor levenslang leren moeten veelmeer flexibele routes komen. Het hoger onderwijs zal hiertoe zelfmeer moeten ondernemen: EVC-arrangementen voor jongeren en ouderen- ook voor werkenden – en nieuwe vormen van assessment die minderde voorafgaande ‘schoolhistorie’ en onderwijsloopbanen als hoogsteargumenten kennen.

Al deze dingen zijn overigens al onderdeel van het Bologna-stelsel,juist de variëteit van flexibele routes. Ook is in hetbekostigingssysteem in Vlaanderen, dat minister Vandenbroucke heeftdoorgevoerd, de impuls daarvoor al gegeven. Het komt er op neer datde betrokkenen en de meest verantwoordelijken daarmee gaan doen watnodig is.

Heel het hoger onderwijs moet kritisch durven herdefiniëren wat hetdoet en wat zijn publieke opdracht is. De voorbije halve eeuw heeftmen een prestatie van formaat neergezet door van sociaal selectiefen klein naar massaliteit over teschakelen. Met expansie en standaardisatie van het aanbod en deorganisatie van de onderwijsprocessen is dat gelukt. In Europa is’Bologna’ eigenlijk meer de afronding dan het begin van zo’ngrootscheepse hervorming. Meer slotfase dan nieuwe start.

Die visie is voor velen een nieuwe. Men kijkt naar Leuven alsvervolg, minder als conclusie van de slotfase.

Ik dacht ook lange tijd in deze richting. Maar ik kijk er nuanders tegenaan: Bologna/Leuven sluit in Europa een cyclus vanexpansie, standaardisatie en convergentie af. Numoeten ook onderwijskundig heel andere stappen gezet gaan worden,want anders blijft het bij meer van hetzelfde en dat kunnen we onsniet veroorloven, zoals ik hiervoor al aangaf. Stappen in derichting van radicale diversificatie in institutionele organisatieen vormgeving van onderwijsprocessen.

Leuven bereidde dat voor, doordat reputatiemanagement en wedijverop inhoud en profiel nu als vervolgantwoord op de uitdaging vanmeer flexibiliteit in het hoger onderwijs op de agenda zijngekomen. Dit vereist echt meer dan enkele hervormingstapjes.

Niet echt leidend in de wereld

Het hoger onderwijs zou hierbij meer moeten willen doen metbehulp van nieuwe technologieën. Daar is nog een enorme winst tehalen, zoals elke student weet. In scholen is de inzet van ICT tot40% minder intensief dan bij de student of scholier thuis, zomeldde u lachend in uw verhaal in Brussel.

Maar zo is het toch ook? De leerling en de scholier zijn veelbedrevener in hun leren met behulp van ICT dan de opleidingen en decurriculumontwerpers. Europa leidt hier de wereld niet echt.Terwijl bijvoorbeeld de Open Universiteit laat zien dat dit welgoed kan.

De aanpak van het hoger onderwijs zou dan ook een pedagogiek vanhet succes moeten zijn, in plaats van een pedagogiek van hetuitselecteren en mislukken. Studiesucces als kern van zijnidentiteit voorop stellen is dan de missie.

Die technologische sprong vooruit wordt overal gemaakt, duswaarom hier niet?

Die sprong moet je ‘toelaten’ in je werk en je organisatie. Devoorbije 50 jaar ging het kleine, zeg maar ambachtelijke hogeronderwijs van toen naar een bijna ‘industriële’ aanpak met eenmassale deelname. Nu moet dat geëxpandeerde hoger onderwijs naareen post-industriële opzet transformeren. Die overstap is aan deorde.

Mijn eigen alma mater heeft bijvoorbeeld recent een nieuwe aulagebouwd. Weet u voor hoeveel studenten? Nee, niet voor 500. Voor1000. Dat is dus investeren vanuit industrieel denken. Het hogeronderwijs zou hier veel kunnen leren van de gezondheidszorg. Daarinnoveert men met behulp van kennis en technologie in een hoogtempo. Men doet er operaties op grote afstand, IT-gestuurd, diedoor één expert terzake in de wereld kunnen worden verricht. Deopvattingen over doelmatigheid zijn in de gezondheidszorg veelsterker geëvolueerd dan in het onderwijs.

Nederland heeft nog wat in te halen

Voor het hoger onderwijs in Nederland zijn zulke sprongenvooruit te meer nodig, omdat het nog aanzienlijk zal groeien. Velenverwachten een demografische omslag naar krimp, maar u wijst opnogal andere cijfers.

De universiteiten en hogescholen in Nederland gaan de komendedecennia nog fors uitbreiden. Tot 40% meer HO-deelname kunt uverwachten tegen 2025, zo blijkt uit onze berekeningen. Ook deaanstaande vergrijzing zal daar weinig aan veranderen, omdatbevolkingsgroei, participatietrends en welvaartseffectenhet hoger onderwijs erg aantrekkelijk blijven maken.Bovendien loopt Nederland nog steeds achter waar het de deelnameuit verschillende bevolkingsgroepen betreft. U heeft dus zelfs nogwat in te halen.

De langdurige werkloosheid en de impact van de huidige crisisvormen daarbij een extra impuls. De toestroom naar universiteit enhogeschool in de actuele studiejaren laat dat duidelijk zien. Datjongeren deze keuze maken is dan ook helemaal niet merkwaardig. Demassaliteit van het hoger onderwijs van de voorbije jaren en dieverdere expansie zijn geen toeval. Het is een trend die economischdoordacht is en jonge mensen veel sociale mobiliteit biedt in deglobale kenniseconomie. De return on investmentvan HO-deelname is en blijft fors, zeker in eencrisisperiode.

Bij de uitval en de gebrekkige doorstroom wordt vaak als eerstegekeken naar de allochtone jongeren, maar een veel grotere groepstudenten laat een hardnekkig rendementsprobleem zien: jongens. Diediscussie is internationaal her en der aan het opkomen. Ook bij deOECD?

Dat ‘jongensprobleem’ is een feit, zeker. En het wordt echtdramatisch, als we daar geen trendbreuk in weten tebewerkstelligen. Het gaat immers om bijna de helft van dedeelnemers aan het hoger onderwijs en de voorafgaandeopleidingen.

Dat hier een vraagstuk van grote omvang dreigt, kon je de voorbije10 jaar als gestaag zien aankomen. Wel is het noodzakelijk, dat wehier meer onderzoek naar doen, want de aard en omvang ervan zijnnog onvoldoende doorgrond. Zo wordt dit nu meegenomen bij hetPISA-onderzoek. Ik verwacht daarover binnenkort een publicatie enverwacht dat dit thema voluit op de agenda komt.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK