HBO-student deel van lector-onderzoek

Nieuws | de redactie
26 maart 2010 | Veel lectoren mopperen dat hbo-docenten en studenten onvoldoende onderzoeksvaardigheden hebben. Stenden-lector Social Work and Arts Therapies Marinus Spreen jammert niet mee. Hij heeft een onderzoeksmethode ontwikkeld die voor iedere student in de sociale sector bruikbaar is.

De methode van Spreen, die ook als methodoloog geschoold is,wordt de n=1 methode genoemd. Het uitgangspunt is eenvraagstuk waarmee veel hulpverleners worstelen: hoe kan ik  nuaantonen wat het effect is van de  interventie die ik bij dezepatiënt heb toegepast? Spreen meent dat je ook met eenonderzoekspopulatie van 1 betrouwbare onderzoeksresultaten kuntverkrijgen, vandaar n=1.

Gevraagd naar een voorbeeld schetst Spreen het beeldvan een hulpverlener die Ritalin voorschrijft aan eentienermeisje met ADHD. Hoe weet je nu of deRitalin werkt?

“Je kunt het wel vragen aan dat meisje, maar zo vaak zie je haarniet en dan nog alleen in de spreekkamer. Ik raad dan aan omsignificante anderen uit de omgeving van het meisje te selecterendie zowel formele als informele invloed op haar hebben. Legdie dan vervolgens maandelijks een gestructureerde vragenlijst voorom na te gaan hoe het staat het medicijngebruik van het meisje. Zokrijg je niet alleen meer informatie, maar je stimuleert mensen ookop een subtiele manier om het medicijngebruik van dit meisje te controleren.”

Hoe hebt u deze methode ontwikkeld?

“Ik werk 3 dagen per week in de Mesdagkliniek, een tbs-kliniekin Groningen en 2 dagen als lector op Stenden. In de Mesdagkliniekmerkte ik al snel dat je onderzoek toepasbaar moet zijn, andersisoleer je jezelf. Behandelaars zijn voornamelijk geïnteresseerd inonderzoek die meteen een positieve invloed heeft op hun dagelijksewerkzaamheden. Ik wende me zelf er dus aan het personeel tebetrekken bij de onderwerpkeuze en opzet  van mijnonderzoeken.”

Hoe weet u of deze methode werkt?

“Als onderzoeksleider bij de Mesdagkliniek heb ik deze methodetoegepast op 15 tbs-patiënten die naar buiten gingen zonderbegeleiding. Nadat ze daartoe toestemming hadden gegeven, hebben webij 8 van hen twee maal telefonische interviews gehouden met mensenuit hun netwerk. Deze interviews zijn gedaan door SPH studenten vanStenden. Bij de andere 7 hebben we dat niet gedaan.

Vervolgens hebben we gekeken naar incidenten, zoals te laatterugkomen van verlof. We hebben statistisch aangetoond dat dezeinterventie leidde tot beter gedrag en dus hielp. De verklaringdaarvoor? Als je mensen erbij betrekt, vergroot dat niet alleen jecontrole op het proces, maar het geeft betrokkenen ook een warmgevoel, want je toont aandacht.

U moet weten dat tbs-patiënten vaak moeizaam communiceren met hunfamilieleden. Maar op deze manier zetten we dus ook familieleden opeen ander spoor.”

Is dit ook in andere contexten toepasbaar?

“Zeker. De methode is in veel contexten toepasbaar. Een voorbeeld:Hier in de regio loopt het project Rebound, voor kinderen op demiddelbare school met gedragsproblemen. Zij worden een half jaar ineen andere klas geplaatst. Studenten SPH en creatieve therapiebedenken interventies om motivatie en gedrag van de kinderen teverbeteren. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het maken van raps met dekinderen. Met de n=1 methode kijken ze wat werkt.

Het werkveld heeft veel baat bij deze methode omdat er nu perindividuele casus een formele methode beschikbaar is welke deinterventie toetst. Daarnaast is het betrekken van netwerkleden bijde behandeling vaak moeizaam omdat de hulpverleners een erg hogewerkdruk hebben. Studenten kunnen dit doen.

Voor ons HBO-onderzoek betekent deze methode dat alle docenten eenonderzoeksgebied hebben om zich verder in te bekwamen; dezeclusters van docenten onderhouden contact met het werkveld enzorgen ervoor dat de n=1  studies per onderzoeksgebiedgestapeld kunnen worden zodat groepsanalyses op den duur mogelijkworden. We zijn nog maar een jaar bezig, dus voor geaggregeerdegegevens is het te vroeg. In ieder geval heb je door middel vandeze methodiek een natuurlijke samensmelting van  onderzoek-onderwijs-werkveld.”

Waarom moet een hbo-student dit kunnen?

“Ik kom uit de hulpverleningsdiscipline. Ik weet zodoende dat ergrote behoefte aan is dat hbo-professionals de kwaliteit van huneigen interventies kunnen beoordelen en ook kunnen nagaan hoe zeinterventies desnoods kunnen aanpassen.

In principe is de methode bedoeld en ontwikkeld voor deprofessionele hulpverlener; deze methode is zo bruikbaar voor het HBO-onderwijs omdat deze methode een  praktijk interventieonderzoek is welke door de student wordt gedaan bij een echtecliënt  of patiënt in opdracht van het werkveld. 

De student dient al zijn onderzoeksvaardigheden uit de kast tehalen: literatuur bestuderen over de diagnose, met de patiëntspreken, een interventie bedenken of uit de literatuur halen,netwerkleden van de patiënt erbij betrekken. Want deze wordenminstens twee keer benaderd om op een gestandaardiseerde wijze terapporteren over de voortgang van de patiënt.,Ook het overlegmet de betrokken  professionals, het doen van de interventieen de analyse van de gegevens en het rapporteren van de resultatenaan de patiënt, de netwerkleden en de professionals, behorenalllemaal tot de benodigde vaardigheden ophbo-niveau.”  

Hoe zijn de reacties in de hogeschool?

Tot nu toe alleen maar enthousiast. Docenten heb ik geschooldin zulke onderzoeksvaardigheden en gaan studenten inzettenvoor onderzoekslijnen. Instellingen hebben daar weer baat bij.Niet alle docenten hoeven zelf onderzoek te doen, maar ze moetenzich er wel van bewust zijn dat een stage in een bepaaldonderzoeksprogramma valt.”

MarinusSpreen is sinds 2009 lector Social Work and Arts Therapiesaan Stenden Hogeschool.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK