E-mobility: vervoer van de toekomst

Nieuws | de redactie
22 april 2010 | Om succesvolle ervaringen van lectoraten te delen brengt de Hogeschool Rotterdam een bundel uit. “Een inspiratiebron om je eigen steentje bij te dragen aan de kenniscreatie en kenniscirculatie tussen hogeschool en samenleving,” zegt collegevoorzitter Jasper Tuytel.

ScienceGuide brengt hier de eerste van een reeks van dezegesprekken ter uitdieping van het debat over de kwaliteit eneffectiviteit van de lectoraten in het hbo. Klik hier en bestel de complete bundel.

E-mobility: vervoer van de toekomst. Jittie Brandsma gaat ingesprek met lector New Technologies for Product Innovation, FrankRieck

Je hebt met succes een RAAK-PRO-aanvraag ingediend.Wat zijn de belangrijksteingrediënten om tot zoiets te komen? Welkefactoren spelen een rol om zo’n aanvraagtot een succes temaken?

Eigenlijk zou je moeten beginnen te vertellen over de badpractices om dit goed uit te kunnen leggen. De meestelectoren die binnen de hogeschool starten beginnen toch eenbeetje als Fremdkörper binnen de organisatie. Zekennen het onderwijs en de onderwijsorganisatie onvoldoende.Ze hebben de neiging om ‘op hun eieren’ te blijven zitten, terwijlmijn ervaring is dat je je succes moet verdienen.

Je moet beginnen met goed te luisteren naar waar de organisatiemee bezig is en wat het beleid van de organisatie is. Van daaruitmoet je proberen je eerste opvallende succes te creëren. Datis niet altijd eenvoudig omdat je verschillende niveaus binnende organisatie moet bedienen, variërend van het CvB tot docenten enstudenten.

Dat betekent dat je soms iets moet doen wat niet helemaalstrookt met je eigen kennislijn. Een voorbeeld: toen ik alslector van start ging was mobility nog niet echt een themabinnen de organisatie. Wat wel speelde was de zorgsector, enin het bijzonder het project Technology for Care. Voor mij wasdat geheel nieuw; ik kom zelf uit de industrie. Maar ik heb tochaangehaakt. Het was iets nieuws en uitdagends.

Op die manier ben ik, onder andere via een lezing bijVerpleegkunde, in aanraking gekomen met het fenomeen van dedefibrillatoren, waarbij op strategische plaatsen in de staddeze apparatuur wordt opgehangen om zo levens te kunnen reddenbij hartstilstand. Een concrete vraag was toen hoe je dat het bestekon vormgeven, implementeren.

Daar is toen het project Kloppend Hart van Rotterdam omheengebouwd om het idee goed neer te zetten. Studenten waren ondermeer betrokken bij het ontwerpen van de kastjes om dedefibrillatoren in op te bergen en bij de training vanvrijwilligers die de apparaten moesten gaan gebruiken. Al met al isdat goed gelukt. Maar als je me nu vraagt of dit onderzoek is,dan zeg ik nee! Tegelijkertijd moet je wel constateren dat dit eenproject is geweest waarmee we het lectoraat goed hebben kunnenneerzetten.

Hoe kwam de overstap van de voor jou toch minderbekende zorgsector naar de mobiliteitssectortot stand?

De zorgsector was, zoals gezegd, voor mij helemaal nieuw. Hetwas erg interessant, maar ik ben ook wel geschrokken van decomplexiteit van die sector. Op een gegeven moment hebben webinnen het kenniscentrum een taakverdeling gemaakt tussen delectoren, waarbij lector Anneloes Cordia zich juist op diezorgsector ging richten en ik me op de mobiliteitssectorkon gaan richten.

Inmiddels begon dat toch wel op te komen als thema. Maar ookhier heeft vanaf het begin gegolden dat je moet kijken wat erspeelt binnen de organisatie en het werkveld, wat scoort. Ikhad op dat moment contacten met een jong bedrijf, Formula Zero, datbezig was met het ontwikkelen van een racekart, aangedreven opwaterstof. Je kon op dat moment constateren dat binnen deopleidingen ook de omslag werd gemaaktvan traditionele moilibiteitsconcepten naar meerinnovatieve en duurzame mobiliteitsconcepten.

De insteek van Formula Zero was succesvol. In de zomer van 2008hebben de eerste emissieloze races plaatsgevonden op de Coolsingel.We hebben dit kleine, innovatieve bedrijf ook betrokken bij RDM,waar het nu een plek heeft. Tegelijkertijd zijn we ook met anderepartners het overleg aangegaan, waaronder de firma e-Traction,de gemeente Rotterdam en de RET, met het idee te komen totmilieuvriendelijker openbaar vervoer, en dan met name gericht opbussen. Dit heeft geresulteerd in de stichting NEMS (NieuweEnergiezuinige en Milieuvriendelijke Stadsbussen), van waaruitis onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor het inzetten vanhybride en uiteindelijk elektrische bussen in Rotterdam.

Dat is een geslaagd project geweest, want begin volgend jaarrijden de eerste elektrische bussen, als pilot. Met ditsoort initiatieven en projecten heb ik onderhand een positieopgebouwd binnen en buiten de Hogeschool Rotterdam opgrond waarvan ik nu kan zeggen: we moeten praktijkgerichtonderzoek gaan doen.

Als ik je zo beluister, dan bestaan volgens jou desuccesfactoren in kennisontwikkeling enkenniscirculatie uit: beginnen met goed luisteren naar wat erspeelt binnen de organisatie en de directeomgeving, niet bang zijn om dingen op tepakken die niet direct binnen je eigenkennislijn liggen, maar waar wel vraag naar is enje richten op projecten en thema’s waarmeeje kunt ‘scoren’, je je een plek binnen deorganisatie kunt veroveren. Daar ben je in geslaagd. Hoe zie je nude verdere ontwikkeling van het onderzoekbinnen je lectoraat en binnen hetkenniscentrum?

Vooropgesteld: ik ben zelf geen echte onderzoeker, maar een manvan de praktijk. Dat neemt niet weg dat ik het belang vanpraktijkgericht onderzoek wel degelijk inzie. Je hoortbijvoorbeeld van klanten van de hogeschool dat ze projectenvan studenten op zich wel leuk vinden, maar dat ze deuitkomsten van dergelijke projecten vaak als boterzacht beschouwen.De wetenschappelijke onderbouwing van dergelijke rapportagesis vaak zwak. Daarom is praktijkgericht onderzoek van groot belang:’meten is weten’.

Om een duidelijke positie te bereiken binnen de hogeschool, maarook in het werkveld waar je mee te maken hebt, moet er sprakezijn van een consequente schakeling van acties die je uitzet.Alleen op die manier vind je de binding met het onderwijs én methet beleid van de hogeschool. Met veel wetenschappelijkepublicaties alleen, kom je er niet.

Als start moet je iets kleins kiezen; iets wat te behappen is,maar tegelijkertijd wel opvalt. Dat heeft wel consequenties. Deeerste vier jaar heb ik nauwelijks iets geschreven in de vorm vanartikelen of boeken. Daar heb je het gewoon veel te druk voor; veeltaken in relatief weinig tijd. Dan kom je aan boeken schrijven nietzo toe. Maar ik heb wel voldoende mogelijkheden gecreëerd om depers te halen, en dat draagt ook bij aan je positie,geloofwaardigheid en bekendheid.

Wat is volgens jou een belangrijke bijdrage van hetlectoraat aan het onderwijs, hetafstuderen van studenten?

Die bijdrage ligt, waar het de studenten betreft, vooral in deprojecten waarin ze participeren en de afstudeeropdrachten dieze uitvoeren. Als het gaat om het verhogen van het niveauvan de afstudeerprojecten, ben ik eerlijk gezegd erg blij methet honoursprogramma. Dat biedt grote mogelijkheden.

Tegelijkertijd zul je rond de honours degrees wel selectiefmoeten zijn ten aanzien van welke studenten je toelaat. Ikmoet zeggen dat je als lector wat dat betreft in eenluxepositie verkeert; je zit in de positie dat je kuntselecteren.

Terug naar het e-mobility projectwaarvoor je met succes subsidie hebtweten te verwerven. Hoe gaat de (nabije)toekomst er wat jou betreft uitzien nu je -in principe – de komende vier jaar aan ditproject kuntwerken?

We zijn er als kenniskring nu klaar voor om praktijkgerichtonderzoek te gaan doen. Wat je je daarbij wel moet bedenken isdat iedereen denkt dat je succesvol bent als je de subsidiehebt binnengehaald, maar dan begint het pas! Je moet zorgendat je het project ‘bemenst’.

Het merendeel van de docenten dat is verbonden aan dekenniskring heb ik er inmiddels wel voor vrijgemaakt; het gaatnu per slot van rekening om serieus onderzoek en niet langer omleuke studentenprojecten. De praktijk leert echter dat je vaaktoch meer menskracht nodig hebt dan het kleine clubje waaroverje op dit moment kunt beschikken. Dat betekent dus dat jemeer onderzoekers, maar vooral ook goede studenten nodighebt.

De ontwikkeling van Innovation Labs is wat mij betreft daaromeen goed punt. Op die manier kun je goede en gemotiveerde studentenselecteren, die bewust kiezen voor een bepaald thema. Van belang isdaarbij dat je je onderzoeksprogramma aan het Innovation Lab weette koppelen. Die Innovation Labs, en kennismanagement meer in hetalgemeen, zijn van belang voor de kenniscirculatie zowel richtinghet bedrijfsleven als binnen de hogeschool.

Dat laatste is ook nodig; er is nog geen echte onderzoekscultuurbinnen de organisatie. Wat betreft het bedrijfsleven: als bedrijvende garantie krijgen dat ze goede studenten binnenhalen, dan zijn zeook bereid erin te investeren. Bij Innovation Labs gaat het om deresultaten en niet meer om het proces. Het gaat om het tevredenstellen van klanten en om het scoren van achten in plaats vanzesjes.

Je hebt dus hoge verwachtingen van de InnovationLabs, zowel voor het uitvoeren van jouwonderzoeksagenda als voor het versterken van dekenniscirculatie?

Met de Innovation Labs krijgen studenten meer vrijheid omminoren te kiezen. Dat kan dan best een verdiepende minorbinnen de eigen opleiding zijn. Maar de Innovation Labsbieden meer mogelijkheden om studenten uit verschillendedisciplines bij elkaar te zetten in één team en gezamenlijkaan één project te laten werken. Daarmee kun je barrières tussenopleidingen en disciplines slechten.

Je rol als lector in het Innovation Lab is er vooral een van hetaandragen van goede thema’s, onder meer vanuit het werkveld enhet tijd steken in de begeleiding van excellente studenten.Een kritische succesfactor daarbij is toch wel de organisatie.Lukt het je om het goed georganiseerd te krijgen en welzodanig dat je grote aantallen studenten met verschillendeachtergronden kunt samensmeden tot een goedlopend geheel, eengoedlopend bedrijf als het ware? En zijn docenten enroostermakers flexibel genoeg?

Hoe zie je de toekomst van het kenniscentrum als hetgaat om kenniscirculatie?

Als kenniscentrum heb je een rol in zowel kenniscreatie alskenniscirculatie. Als kenniscentrum moet je duidelijk makendat kennis ertoe doet. Je moet in staat zijn dit over te dragenen dat is best een klus. Kenniscreatie kan plaatsvinden in deInnovation Labs, maar kenniscirculatie moet de heleorganisatie bestrijken en natuurlijk de wereld daarbuiten, hetbedrijfsleven.

Mijn ideaalbeeld is dat de omgeving zegt: ‘Met die vraag overdat onderwerp, moet je bij de Hogeschool Rotterdam zijn.’ Alsde omgeving dat zegt, dan ben je er, dan heb je je positiegoed bepaald.

Jittie Brandsma is senior adviseur voor Kwaliteitszorg vanOnderzoek bij de Dienst Concernstrategie en betrokken bij hetonderzoek en de uitvoering van het strategisch programmaStudiesucces.

Frank Rieck is sinds juni 2004 verbonden aan de HogeschoolRotterdam, als lector New Technologies for Product Innovation bijhet kenniscentrum Innovatie, Energie & Productrealisatie, datdeel uitmaakt van het Instituut voor Engineering and AppliedSciences (EAS).

Wilt u de inspiratiebundel bestellen? Klik hier.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK