Het gaat om de vleespotten, maar toch…

Nieuws | de redactie
13 juli 2010 | Joke Snippe, CvB-lid van INHolland, analyseert in gesprek met ScienceGuide de ontwikkeling van lectoraten en het INHolland-profiel voor de komende jaren. De metafoor ‘pauwen in de kippensoep’ van Frits van Oostrom vindt ze een treffend beeld bij de aard en positie van lectoren op de hogeschool. “Het had echter nog scherper gekund. Volgens mij zijn die pauwen niet in de kippensoep verdwenen, ze zijn er overheen gevlogen.”

20% van de docenten in lectoraten

Joke Snippe: “In het begin van de ontwikkeling van hbo-onderzoekdoor lectoraten probeerden veel hogescholen zo veel mogelijkbloemen te laten bloeien, dat gold ook wel voor ons destijds. Somsleidde dit tot succes, soms ook helemaal niet. Wat wij zelf hebbengeleerd uit deze periode is dat we in ons onderzoeksbeleid focus enmassa moeten maken. Dit wordt ook in het Veerman-rapport genoemd,maar dat doen wij al tijden. We hebben bijvoorbeeld snel lectoratengebundeld in Research and Innovation Centers, afhankelijk vanzwaartepunten binnen de hogeschool.

Het is terecht dat Fritsvan Oostrom opmerkt dat een lector niet aan het onderwijs in dehogeschool voorbij moet gaan. Maar wat bij ons juist opviel was datsommige lectoren echt onderdoken in het onderwijs. Die gingenoveral lesgeven en kwamen nog maar nauwelijks toe aan hun overigetaken. Dat moeten we ook niet hebben. Ze hoeven niet per se voor deklas te staan, maar moeten wel betrokken zijn bij de inrichting vanhet curriculum en samenwerken met docenten. Vooral natuurlijk bijpraktijkgericht onderzoek. Ik ben trouwens echt blij dat we daar nueindelijk een goede term voor hebben.

Docenten moeten ook betrokken zijn bij lectoraten. Wij willendat minimaal 20% van de docenten betrokken is bij een kenniskring.Zo ver zijn wij nog niet. Simpel omdat veel docenten hier de tijdniet voor hebben. En het ontbreekt vaak aan voldoendemiddelen.”

Is dat dan een kwestie van meer geld voor lectoraten of ligthet antwoord meer opgesloten in structuurveranderingen? Hoe werkenjullie naar die 20% toe?

“We zijn bezig de interne organisatie te veranderen. Van zestienschools gaan we naar zes domeinen. De lectoren worden per 1september ondergebracht bij de domeinen. Qua organisatiestructuurzetten we de lectoraten op deze manier dichter op het onderwijs.Dit houdt ook in dat een domeindirecteur ook iets over de lectorenen hun onderzoek te zeggen krijgt én moet hebben. Dat schept ookverplichtingen. Hij of zij moet er mede voor zorgen dat hetonderzoek op het onderwijs aansluit.

Het onderzoek heeft in deze visie twee hoofdtaken: zelfstandigekennisproductie en bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs. Deonderzoekscomponent wordt bij ons dan ook stevig ingebouwd in hetonderwijsprogramma, van jaar één tot en met vier. Het is deel vanhet curriculum, niet alleen een extra accent bij afstudeerprojectenof iets dergelijks.

Op het moment voeren we binnen INHolland gesprekken over onsonderzoeksportfolio voor de komende jaren. Waar willen we en kunnenwe ons op richten qua onderzoek? Bij het beantwoorden van die vraagkijk je ook waar je veel massa hebt binnen de hogeschool. Dan valthet bij ons op dat we veel economische opleidingen hebben, maarbetrekkelijk weinig lectoren.

Bij educatie is dit juist anders. Daar loopt het aantallectoraten beter in de pas met het aantal studenten. Een snelletoename van studenten vindt nu plaats bij de opleiding Media enEntertainment Management, vooral in Haarlem. Daar zit één lector enhet is nu tijd om te bedenken of er dan niet een tweede bijmoet.”

Dus jullie koppelen de verdeling en inhoud van lectoratenaan studentenaantallen per richting?

“Ja, je kijkt hierbij ook naar de werkvelden waar je vooropleidt. De lectoraten spelen een belangrijke rol bij de innovatiein de beroepspraktijksamenwerking, maar ook via docenten enstudenten. Daar moet een duidelijk verband tussen bestaan in plaatsvan scheve verdelingen. Dus gaan we hier opnieuw kritisch naarkijken.

Professionele nieuwsgierigheid van docenten

“Minstens zo belangrijk is het begrip ‘professionelenieuwsgierigheid’. Docenten moeten zich blijven ontwikkelen. Onsprimaire proces is te veel gericht op de ontwikkeling van mensendie bij ons binnenkomen, niet op de mensen – docenten, maar ookandere medewerkers – die er al geruime tijd zijn. We moeten nietalleen zo’n professionele nieuwsgierigheid stimuleren bij onzedocenten, maar het moet ook meer een natuurlijke attitude vandocenten zelf worden. En dan gaat het om meer dan een cursusvolgen. Het is bijvoorbeeld ook simpelweg dat artikel in de krantlezen als er iets interessants over jouw vakgebied in staat en datdan bespreken met collega’s.

Dat zijn geen dingen die we in protocollen willen en kunnenvangen, dat moet vanzelf gaan, vanuit die ‘professionelenieuwsgierigheid’. En die wil je ook aan studenten overdragen! Hetgaat niet alleen om studiepunten, studenten moeten ook lichtjes inde ogen krijgen omdat ze de opleiding voor het vak dat ze hebbengekozen zo mooi vinden.

De lectoraten spelen ook een rol bij het bevorderen van deprofessionele nieuwsgierigheid. Ik heb het hen ook voorgelegd engevraagd of ze hier een manier voor wisten en anders voor wildenverzinnen. Ik vind ze daar wel rolmodellen voor. Voor veel mensenbinnen de hogeschool zijn zij de nieuwe vrijgestelden die zich inde luwte in hun kamer bezighouden met mooie onderwerpen naar hunkeuze. Zelfs over docenten in kenniskringen wordt soms nog zogedacht, helaas.”

Denkt zo’n lector dan niet ‘hè, alweer een taakerbij’?

“Nou, het is de vraag of het wel een taak is. Volgens mij is hetmeer een ‘spin off’, iets dat gebeurt als de lector zijn werk goeddoet en anderen daar enthousiast voor kan maken. Dan kan het bijnaniet anders dan dat je professionele nieuwsgierigheid stimuleert.In een taakomschrijving van een directeur of collegelid staat ookniet dat hij moet inspireren, maar ik zou het wel fijn vinden alsdat gebeurt.”

WO en HBO: een continuüm

“Ik kan mij heel goed voorstellen dat het werk van docenten envan lectoren in de toekomst meer in elkaar zullen overlopen. Datstraks een docent ook meer met nieuwe kennis binnen zijn of haarvak bezig is, dat hij met studenten bezig is met onderzoek, dat zijdaar over schrijft en dat daar dan later weer nieuweonderwijsmodulen uit voortvloeien.

Ik hoop ook dat het onderzoek van universiteiten en hogescholeneen betere verbinding met elkaar krijgen. Het beeld dat ik hierbijvoor ogen heb is dat van een continuüm. Met aan de ene kantfundamenteel of laboratorium onderzoek en aan de andere kantpraktijkgericht onderzoek.

Een subsidiegever van een onderzoek bij ons vertelde mij eensdat hij zijn opdracht het liefst bij meerdere partij wildewegzetten. Hij wilde het verdelen binnen zo’n soort continuüm.Sommige onderdelen van zijn onderzoek wilde hij laten uitvoerendoor organisaties als RIVM of TNO, het praktijkgericht onderzoekdoor een lector, en meer over de daadwerkelijke implementatie wildehij laten bestuderen door een consultancykantoor. Als je zo vanuiteen continuüm denkt, doe je meer recht aan de praktijk.

Ondanks al het gepraat en geschrijf over hbo en wo blijven we nutoch in een dichotomie hangen. Maar goed, het gaat daarbij dan ookom de vleespotten, dat weet ik wel. Maar toch…”

Jullie samenwerking met de VU lijkt steeds inniger teworden. Is het continuüm wat u noemt ook iets waar jullie met de VUmee bezig zijn?

“We hebben een aantal lectoren die ook hoogleraar zijn en wepraten met de VU over meer dubbelbenoemingen. Sommige vakgebiedenlenen zich hier uitstekend voor. Kijk bijvoorbeeld naar eenopleiding als Medisch Beeldvormende & RadiotechnischeTechnieken. Dat is heel duidelijk een specialistischeberoepsopleiding, maar wel één met een wetenschappelijkeonderzoekscomponent. Deze raken elkaar en kun je goed met elkaarverbinden. In de vakgebieden zorg en onderwijs zijn er wel meer vandit soort voorbeelden en hier zoeken we naar samenwerking. Dat moetwel, want ook in de beroepspraktijk is er steeds meer vraag naaracademische vaardigheden en kennis.

Hoort diversiteit ook bij de professionele nieuwsgierigheidvan docenten?

“Ja, we maken namelijk onderscheid tussen vier gebieden waar eendocent zich continu op moet professionaliseren: de docent moet deontwikkelingen binnen het eigen vak bijhouden; zijn meesterschapbijhouden; op de hoogte blijven van haar werkveld; en de docentmoet crossculturele competenties ontwikkelen. Daar bieden wij zelfook trainingen voor aan.

Een andere ontwikkeling die we willen oppakken is het didactischréveil. We moeten meer investeren in didactiek en de manier waaropwe ons hoger onderwijs vorm geven. We hebben dit een beetjeverwaarloosd. We noemen het allemaal competentiegericht onderwijs,maar vervolgens hebben we dit eigenlijk weggezet. Veerman heeft hetwel over differentiatie, iets waar we eigenlijk al lang mee bezigzijn, maar gebruikt het woord didactiek daar niet bij. Dat snap ikniet. Je moet ook differentiëren in didactiek. Onze aanpak bijINHolland Rotterdam werkt daar, maar dat zouden we niet in Haarlemmoeten proberen hoor.”

Profiel: LLL en de grote stad

Is het gebruik van één format binnen het hbo ook niet dereden waarom LevenLangLeren niet van de grond komt in hethbo?

“Jazeker, LevenLangLeren vereist een andere didactiek voor eenandere doelgroep. Dit is prominent aanwezig in een nieuwstrategisch plan voor INHolland waar we momenteel aan schrijven.Ook op het gebied van ICT, dat schittert door afwezigheid inVeerman, en projectonderwijs moeten we stappen zetten. Daar kunnenwe nog veel meer uithalen. Zo ook als het gaat omintake-procedures. We hebben al een diverse instroom, maar deze zalalleen maar gevarieerder worden als LLL een vlucht neemt.

Ik zou graag een veel uitgebreidere ‘intake-foto’ willen maken,zeker bij mensen die al werkervaring hebben. Op grond daarvanzullen we met iemand moeten bepalen wat diegene kan doen bij ons enhoe deze het best gecertificeerd kan raken. Bij deintake-assessments moeten we verder kijken dan reken- entaalvaardigheid, maar ook kijken naar wat iemand voor ervaring,werk en scholing heeft gehad en hoe we dit moeten valoriseren.”

Naast LLL zal INHolland zich toch ook richten opdiversiteit. Jullie hebben immers het grootste aantal niet-westerseallochtonen van de Nederlandse hogeronderwijsinstellingen.

Klopt. In het Randstedelijke palet vervullen we een belangrijkefunctie. Daar gaan we niet aan voorbij. Diversiteit is dan ook eenzeer belangrijk aandachtspunt in de praktijk en in ons beleid.Daarom organiseerden we ook Mix-In, een grote conferentie overdiversiteit en alles wat daarbij komt kijken. De VU was daarbij ookonze partner. Dat is niet gek, want de VU trekt ook veel allochtonestudenten. Dus ook daar hebben we overeenkomsten en zoeken weverbindingen.

Veel mensen waren enthousiast over jullie Mix-Inconferentie. Welke les heeft u het meest aangesproken?

Het belangrijkste was de les die Dennis Holtschneider, devoorzitter van DePaul University  in Chicago, de aanwezigenvoorhield: verlaag nooit je standaarden. Maintain high standards.Je doet je eigen onderwijs er geen dienst mee als je dat niet doet,maar de studenten ook niet. Je neemt ze dan niet serieus.”

Holtschneider pleitte daarnaast voor een actiefdiversiteitsbeleid. Kunt u hier ook een voorbeeld van geven uitjullie onderwijspraktijk?

“Een mooi voorbeeld is te vinden in Rotterdam. Veel allochtonestudenten studeren daar bij ons ‘finance’. Ze kiezen veelal slechts’op status’, met als gevolg dat de uitval heel hoog is. We hebbenbij die opleiding jaren gehad van 75% uitval in het eerste jaar!Toen zijn we een experiment gestart dat meer binding en tijd voorde opleiding moest bewerkstelligen bij de studenten. Zo moeten zelanger op de hogeschool aanwezig zijn terwijl ze huiswerk onderbegeleiding van de docent (Hbo-practicum)verrichten met de heleklas.

Ze doen dat vier dagen per week in de eerste periode. Allochtonemeisjes komen zo bijvoorbeeld meer aan hun schoolwerk toe. Veel vanhen gaven aan dat als ze direct na de les naar huis gingen, zemeteen taken in het huishouden moeten verrichten . Nu kunnen zeaantonen dat ze langer verplicht op de hogeschool moeten zijnwaardoor ze meer tijd aan hun studie kunnen besteden.

Ook de binding binnen de klas werd door dit experiment veelbeter. Op een gegeven moment zag een docent dat een leerling vanzo’n klas een oproep had gedaan op Hyves om voor het tentamen metzijn allen bij elkaar te komen om de stof nog een keer tebespreken. Dat wilde iedereen wel. Iemand van een andere klas zagdat ook, en deed eenzelfde oproep. Toen hebben docenten gezegd, noudan komen wij ook wel.

Uit onderzoek blijkt dat de eerste honderd dagen cruciaal zijnvoor studiesucces. Via dit experiment in Rotterdam hebben we dekersverse studenten beter kunnen betrekken bij de opleiding. Zonderstandaarden te verlagen hebben we gezorgd voor optimalestudiecondities. En, misschien wel het belangrijkst, we zien ze. Weweten wie die studenten zijn. De docenten van dit experiment hebbenhen echt persoonlijk leren kennen.”

Veerman heeft de universiteiten en hogescholen uitgedaagdzich meer te profileren. De Hogeschool Emmeloord zou bijvoorbeeldde instelling voor zorg en IT moeten worden en studenten die daarverder mee willen moeten daarheen. Hoe staat INHollandhierin?

“Heeft Veerman de profilering bedoeld op inhoudelijke gebiedenof op de classificatie van Van Vught die hij voor Europa uitwerkt?Volgens mij is dat laatste het geval. Dat juich ik ook alleen maartoe. En onze strategische keus zou dan zijn dat wij ons profilerenals de hogeschool van continue ontwikkeling. Hierbij moeten we dansterk rekening houden met LevenLangLeren en onze diverse,Randstedelijke doelgroep. We hebben al een zeer grote groepdeeltijders, zo’n 20%, en daar bouwen we op voort. Daar ligt onzetoekomst en hier zullen we dan ook de nieuwe domeinontwikkeling enons onderzoeksportfolio op vaststellen.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK