We leggen de lat erg hoog voor onszelf

Nieuws | de redactie
14 juli 2010 | “Ik heb nu nog meer respect voor het kunstonderwijs gekregen.” Karl Dittrich, voorzitter van de NVAO, liet de kwaliteitsanalyses van het KUO uitdiepen voor de Commissie Dijkgraaf en trekt lessen daaruit voor ‘Veerman’ en heel het hoger onderwijs.

Licht niet onder korenmaat

De eerste reflectie op het rapport Dijkgraaf maakte KarlDittrich wat vreesachtig. “Is de uitdaging bij Dijkgraaf niet bijnate hoog?” Want er is een verschil tussen het zeggen dat iedereinstelling van HO een eigen profiel moet formuleren zoals Veermandoet, en het daadwerkelijk expliciteren daarvan en uitwerken naarde concrete vraag ‘en wie dan wat moet doen?’, zoals Dijkgraafdoet. En dat roept meteen vragen op.

Zo vraagt Dittrich zich af: “Hoeveel kunnen we aan, aanprofilering en differentiatie? Kijken we daarbij alleen ofallereerst naar hoeveel ‘top’ er is?” Zelfs bij de kunstopleidingenaanzelt hij op dit punt toch even. Want “die moeten hetlicht  zeker niet onder de korenmaat zetten. Een hogeambitie is daar terecht, dat zegt Dijkgraaf ook duidelijk. Maar erzijn ook andere typen kunstopleidingen, die voor docenten endergelijke moeten zorgen. Gaan die bij zo’n profiel er niet onderdoor?”

Het antwoord op die vraag is ‘nee’, dat erkent hij direct,overigens. Dijkgraaf benadrukt de verscheidenheid van profielen enoriëntaties van opleidingen, juist vanwege de wereldwijdeveranderingen in de kunst- en cultuur sector. Cultuureducatie,docentschap, creatieve industries en ‘topkunst’ zijn elk even sterkals profiel, mits de hogeschool maar bewust kiest en het concreetweet waar te maken. “Dat klopt ook. Maar mijn eerste reactie wastoch wel ‘is die uitdaging niet bijna te hoog?’ Bij hetkunstonderwijs is het terecht, dat die lat bewust zo hoog gelegdwordt. Maar elders in het hoger onderwijs?”

Zorgen voor degelijke opleiding

Dittrich vertelt dat hij zorg heeft over een interpretatie van’profiel’ en ‘differentiatie’ die eenzijdigheid bevordert. Als elkprofiel alleen maar kan tellen als het ‘top’ pretendeert, dan is eriets mis, vindt hij. Een passage in Dijkgraaf doet hem daaromgrijnzen en krachtig ‘ja’ knikken: ‘Als iedereen alles pretendeertte kunnen doen, zal niemand iets werkelijk realiseren.’ “Zo is hethelemaal. Instellingen en opleidingen zullen ook moeten stellen,dat hun profiel er een is van ‘het stevig fundament’. Niks meer enniks minder. Bij profilering hoort ook de vraag ‘wie wil gewoonzorgen voor een degelijke opleiding?’ Die is erg nodig! Voor debrede middengroep van talent in ons land moeten er hogescholen enuniversiteiten zijn die een goed pakket bieden aan jongemensen met een redelijk verstand. Mensen die weten dat ze wat inhun mars hebben, zonder dat zij geweldige hoogvliegerszijn.”

Die explicitering van profielen is in het advies van decommissie Veerman achterwege gebleven. Wat een overtuigend profielis voor een universiteit of hogeschool is daar niet in aangegeven.Dat moeten de instellingen en de sector ook zeker vooral zelf doen,stelt Dittrich. “Voor de kunstsector geeft Dijkgraaf wel aan hoeelke opleiding en hogeschool hiertoe moet komen. Bovendien maakthet duidelijk dat niet alleen individuele hogescholen iets moetenformuleren en ze dan klaar zijn. Ze zullen als sector ookgezamenlijke conclusies moeten trekken over ‘wie doet wat waarom’.Dat zal de sector in zijn geheel moeten oppakken. Veerman geeftdaar wel de opening naar. Maar ze zullen dat wel zelf, toch samenmoeten doen.”

Ook TU’s, ook lero’s

Dittrich is ervan overtuigd, dat dit voor andere domeinen nietanders zal kunnen gaan. “Ook de TU’s, de lerarenopleidingen. Datzou zelfs heel goed zijn. Nu gaat het erom dat we allemaal echtgaan operationaliseren. Je zult je profiel moeten formuleren,waarin je onderscheidend zult zijn. Dus je zult je eigen beleid alsinstelling daarop moeten inrichten en niet alles tegelijk moetenwillen blijven doen. Daarom zul je daarvoor je benchmarks – ookinternationaal – moeten vastleggen: “waar pas ik bij en laat ik meaan meten?’ Dat zul je dan concreet moeten vastleggen en jeprofilering daarmee operationaliseren in heel je organisatie en jeaanbod. Wat je gaat accrediteren in de toekomst zijn die keuzen enoperationaliseringen.”

Die stap heeft ook gevolgen voor de NVAO zelf en voor het hoe enwat van accrediteren, daarvan is Dittrich overtuigd. “Ja, ook voorons gaat dat gelden, zeker. Dat zal helemaal nog niet gemakkelijkzijn. Als ik kijk naar de lijn die Dijkgraaf c.s. uitzetten, danzie ik daar duidelijk ruimte in voor de ontwikkeling die met hetnieuwe accreditatiestelsel in gang is gezet. Zo zal deinstellingsaudit primair gaan over de manier waarop een instellinghaar eigen kwaliteitsbegrip en -zorg inricht en oppakt, hoe men deeigen benchmarks van kwaliteit formuleert en realiseert. Dat is danmeteen ook de kern van je profiel als instelling, als opleidingdaarbinnen ook. Dat komt in het rapport-Dijkgraaf sterk naar voren.Ik pleit er daarom ook voor, dat we ten aanzien van de keuze enuitwerking van zulke benchmarks steviger gaan inzetten. Die moetenvoor een universiteit, een grote hogeschool en ook een kleinere’niche-instelling’ primair internationaal zijn.”

Contente Duitsers

De vragen die bij zowel de profilering als de accreditatie danaan de orde komen acht Dittrich bijna identiek: “Heeft onze keusals instelling voor onze benchmarks impact op ons onderwijs, onsonderzoek? Leidt het tot betere kwaliteit en waar dan?” Wat datbetreft ziet hij in WO en HBO een goede ontwikkeling. “De aandachtvoor kwaliteitszorg als meer dan een vorm van meten van data isecht versterkt. We hebben de neiging de lat voor onszelf hoog teleggen. Veel van de kritiek op het onderwijs in ons land komt ookvanuit de manier waarop wij zelf het perspectief kiezen waarmee wenaar de prestaties van scholen en het onderwijsbestel kijken.”

De feedback van studenten uit andere landen -ook in het KUO-vindt Dittrich in dat opzicht veelzeggend. “Duitse studenten komenmassaal naar Nederland, juist de vaak erg gedreven studenten vandaar. Als je hoort hoe content die zijn over de kwaliteit van defaciliteiten, colleges, interactie met de staf en dat terwijl ze ineigen land niet of nauwelijks collegegeld hoeven te betalen…..Ookstudenten met een Erasmusbeurs hoor je nog wel eens achterafzeggen: ‘qua kennis en inhoud ben ik blij weer in eigen land tezijn.’ De ervaring van het studeren in een ander land willen zeterecht niet missen, maar vanwege de kwaliteit is men vaak blij inons land weer verder te kunnen. Die positieve feedback is tochinteressant. Die zou er dan of ondanks, of dankzij hetonderwijsbeleid en de aanpak van het HO zelf voor de kwaliteit zijngekomen. Dat het goed zit ondanks het beleid, lijkt mij sterk.”

‘Oeioeioei’

De NVAO heeft mede voor het rapport-Dijkgraaf  voor heteerst een ‘sectoranalyse’ opgesteld, een studie over het geheel vande kunstsector in het hbo aan de hand van de verschillendeaccreditatierapportages van de voorbije tijd. “Ja, daar gaan we meedoor, ook voor andere sectoren. Dat staat ook in de nieuwe opzetvan de wet, dat we dit met de inspectie samen gaan uitvoeren.”

“Of dat elke keer zo’n rijk pakket zal kunnen worden als voorhet KUO, weet ik nog niet. Het was opvallend hoeveel we uit derapportages voor juist deze toch behoorlijk ingewikkelde sectorkonden halen aan input en analyses. Ze zijn veel rijker dan ik zelfhad gedacht, eerlijk gezegd. Eerst dacht ik ‘oeioeioei’, toen weeraan begonnen, ‘wat halen we  ons op de hals’. Maar nadeze ervaring met het KUO kun je zien, dat dit een erg boeiendeaanvulling kan worden op de kwaliteitsdiscussies in het hogeronderwijs.”

[U kunt mee doen aan de discussie over de kwaliteitsanalyses vande NVAO over het KUO. Op 16 september is er een seminar hierover,voorgezeten door AHK-voorzitter en oud-NVAO-vice-voorzitter OlchertBrouwer. Meer info vindt u hier]


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK