Duurzaamheid, de mode voorbij

Nieuws | de redactie
25 augustus 2010 | Lang voordat men zich om duurzaamheid bekommerde, bestudeerde Niko Roorda (Avans en DHO) het al. Binnenkort promoveert hij aan de Universiteit Maastricht. “Als je duurzaamheid een serieuze plek wilt geven in het hoger onderwijs, dan kun je het beste gebruik maken van veranderingsprocessen die al gaande zijn.” Het belang hiervan is groot, want de sleutel tot verandering ligt in het onderwijs.

In je proefschrift heb je het zowel over duurzaamheid in hetcurriculum als duurzaamheid in de bedrijfsvoering van instellingen.Hoe staat het ervoor met duurzaamheid op hogescholen?

Bij de meeste hogescholen is het besef doorgedrongen datduurzaamheid belangrijk is. Dat is natuurlijk niet overal zo.Doorgaans is het niet voor de hele hogeschool hetzelfde, maarverschilt het per opleiding of afdeling. De verschillen zijn heelgroot. Soms wordt je nog gek aangekeken als je zegt datduurzaamheid deel zou moeten uitmaken van het curriculum, zoals mijlaatst bij een economische opleiding overkwam.

Maar er zijn ook opleidingen die het heel goed doen. Neem nu deopleiding Toegepaste Natuurwetenschappen van Fontys, of de MarnixAcademie, die ver gevorderd is. Er gebeurt ook veel bij Avans, deHogeschool Rotterdam, de Hanzehogeschool en de HAN. Belangrijk is dat op een gegeven moment bestuurders zich erachtergaan scharen. Ron Bormans zet zich er echt voor in dat niet alleende HAN zich voor duurzaamheid inzet, maar dat ook anderehogescholen dat samen met de HAN oppakken.

Hoe staat het ervoor met duurzaamheid opuniversiteiten?

Ik heb hier geen onderzoek naar gedaan, maar heb de indruk dathogescholen gemiddeld verder zijn dan universiteiten. Opuniversiteiten bestaan veel curricula nog uit vakken dieonafhankelijke winkeltjes zijn, die zijn niet erg geschikt omduurzaamheid in te voeren. Daar komt bij dat medewerkers vanuniversiteiten minder geneigd zijn cursussen te volgen. Wat ook eenrol speelt is dat hogescholen beroepsonderwijs zijn. Vanuit hetberoepenveld worden eisen gesteld aan duurzame ontwikkeling. Ookzijn hogescholen meer dan universiteiten gewend aan een behoorlijkuitgewerkt kwaliteitsmanagement. Dankzij de accreditaties wordenuniversiteiten daarin ook meegenomen, maar hogescholen lopen daarinvoor. Dat is ook een reden waarom het AISHE-model [een modelwaarmee je duurzaamheid kunt meten op instellingen, red.] daar meeringang krijgt.

De belangrijkste stelling van je proefschrift is datduurzaamheid het gemakkelijkste door te voeren is als onderdeel vaneen veranderingsproces dat toch al gaande is. Wanneer deed je dieontdekking?

In het begin was ik me daar niet van bewust. Je begint metkansen te pakken die je krijgt. Loop je dan congressen af, dankrijg je verschillende meningen te horen over hoe je duurzaamheidhet beste kunt invoeren. Vaak hoorde ik mensen zeggen datuniversiteiten pas duurzaam zouden worden als je ze zou afbreken enhelemaal opnieuw beginnen. Dan pleit je dus voor een revolutie. Ikdacht bij mijzelf: als dat klopt, dan kunnen we duurzaamheid welvergeten. Want het gaat natuurlijk niet lukken om helemaal opnieuwte beginnen met universiteiten. De enige manier waarop het kan, islangs de weg van de geleidelijkheid. Ik ging reconstrueren watikzelf gedaan had en ontdekte dat ik zelf steeds via geleidelijkeveranderingen te werk was gegaan.

Natuurlijk was er weerstand. Als ik een instelling of opleidingvoorstelde om duurzaam te worden, kreeg ik vaak te horen: ‘Sorry,dat gaat nu niet lukken, want we zitten nu in een traject vanverandering’. Maar andere keren kreeg ik precies het omgekeerde tehoren: ‘Sorry, daar kan nu niet, want we zitten nu niet in eenveranderingstraject’. Ik dacht: wat is het nu? Voor een deel zijndit smoezen. Maar ik begrijp wel dat mensen onder druk staan en dathet vaak helemaal niet makkelijk is om dit onderwerp er ook nog bijte pakken. Dus ik dacht: hoe kan ik datgene waar ik mee bezig benzo formuleren, dat zij het gemakkelijk in kunnen passen? Het bleekmij dat dit toch het beste gaat als er al een veranderingstrajectgaande is, want dan hoef je voor een onderwerp als duurzaamheidniet veel extra te doen.

Ik ben hier ook zelf anders over gaan denken. 15,20 jaar geledendacht ik dat er veel modules nodig zouden zijn met veelstudiepunten om het onderwerp duurzaamheid een serieuze plek tegeven. Ik heb gemerkt dat mensen hun hakken in het zand gaan zettenals je dat probeert. Want die studiepunten moeten ergens vandaangehaald worden. Nu denk ik dat duurzaamheid in de meeste gevallenhet beste in andere vakken geïntegreerd kan worden, juist omdat hetniet iets aparts is.

De enorme veranderingen die zich de afgelopen 20 jaar in hethbo hebben voltrokken,  duid je als een autonoom enonvoorspelbaar proces. Is het in jouw ogen een darwiniaanseevolutie, of hebben er ook nog mensen aan de knoppengezeten?

De typering van een darwiniaanse evolutie vind ik een heelaardige. De veranderingen voltrokken zich deels op basis van wathet ministerie heeft opgelegd, deels op basis van gezamenlijkeafspraken tussen de hogescholen. Maar niet alles was afgesproken.Bij mijn eigen hogeschool hoorde ik wel eens zeggen: ‘We gaan datinvoeren en daarmee zijn we dan koploper in Nederland’. Maar als jedan in gesprek kwam met andere hogescholen, bleken die met precieshetzelfde bezig te zijn. Hogescholen hadden niet in de gaten dat zemet hetzelfde bezig waren. Het was een soort survival of thefittest. Niet alle veranderingen waren verbeteringen. Sommigeinitiatieven stopten na een paar jaar ook weer.

Al met al was het een onvoorspelbaar proces. 15, 20 jaar geledenhad niemand kunnen voorspellen waar het heen zou gaan. Bepaaldethema’s kwamen steeds weer terug, zoals ‘de student centraal’. Ikvind het heel bijzonder dat professor Wijnen een van de opponentenis bij mijn promotie. Hij is ‘de man’ van het Probleem GestuurdOnderwijs. Hij heeft het als eerste ingevoerd in Nederland, in hetmedische onderwijs in Maastricht. Maar ook hij was vast niet vantevoren in staat om de latere stappen te formuleren, zoals die zichin een iteratief proces ontplooiden. Zelfs de visionairen hadden in1990 niet kunnen voorzien hoe ver we in 2010 zouden zijn. Daarom ishet ook zo interessant. Het is echt een ontdekkingsreis.

Iteratieve ontwikkeling hbo

De iteratieve ontwikkeling van het hbo, 1990-2010 (Bron:proefschrift Roorda)

Aan de andere kant, als je eenmaal in de gaten hebt hoe zo’nproces loopt, ga je anders handelen. Als jouw analyses opgepaktworden, gaan veranderingsprocessen dus anders aangepaktworden.

Dat hoop ik wel. Ik heb me werkelijk verbaasd over het gebrekaan historisch besef in het hoger onderwijs. Toen ik mijnproefschrift ging schrijven, dacht ik een boek te kunnen raadplegenover de ontwikkelingen in het hbo in de laatste 20 jaar. Dat bleekniet te bestaan. Bepaalde afzonderlijke ontwikkelingen worden welbeschreven, zoals de geschiedenis van de lectoraten. Maarsystematisch onderzoek is er niet, zeker niet naar de kanteling vande organisatie van het hbo, waarbij de macht verschoof vanvakgroepen naar interdisciplinaire docententeams met een manageraan het hoofd. Toen ik daarachter kwam, ging ik wel aan mezelftwijfelen. Ik dacht: is die kanteling er dan wel geweest, of heb ikdat maar bedacht? Toen ben ik gaan praten met mensen vanverschillende hogescholen die al 20 jaar in dienst waren en dushadden kunnen meemaken waar ik het over had. En als ik daar dannaar vroeg, kreeg ik verhalen: ‘ Ja, inderdaad, dat is heftiggeweest’. Maar in de literatuur werd het niet beschreven. Ik hebeen paar bronnen gevonden waarin het kort wordt aangestipt.

Het was ook moeilijk om documentatie te krijgen. Ik had voor eenbepaald hoofdstuk een visitatierapport nodig uit de jaren negentig.Bij mijn eigen hogeschool was dat niet te krijgen. De afdelingkwaliteitszorg vertelde mij dat na 2 fusies en diverse verhuizingenvan de hogeschool veel verloren was gegaan. Ze suggereerden mij deHBO-raad te benaderen. Ik belde de HBO-raad, maar die zeiden dat zealle visitatierapporten hadden overgedragen aan de NQA. De NQA hadze ook niet en verwees me door naar de NVAO. De NVAO zei: ‘Hoezouden we die moeten hebben? Toen bestonden we nog niet.’ Ik hebdaarna nog andere hogescholen benaderd. Uiteindelijk bleek hetvisitatierapport dat ik nodig had, letterlijk in een kelder teliggen. Gelukkig was iemand bereid voor mij in die dozen tezoeken.

Het historisch besef is dus slecht, er wordt nauwelijks geleerdvan het verleden. Zou je dat wel doen, dan zou je stappen kunnenformuleren voor de toekomst. Ook op een andere manier doet het hbote weinig aan zichzelf. Er zijn lectoraten over allerleionderwerpen, maar er zijn geen lectoren die het onderwijs in hethbo als hun onderwerp hebben. Dat is vreemd, want je praat over eenenorme bedrijfstak van bijna een half miljoen mensen, toch is hetniet of nauwelijks onderwerp van onderzoek in het hoger onderwijs.Daarom beveel ik aan dat er dergelijke lectoraten komen.

Je stelt dat het invoeren van duurzaamheid hetgemakkelijkste gaat als er een wind van verandering waait. Maarstel nu dat er windstilte is, wat dan? Moeten we danwachten?

In het hoger onderwijs is er weinig kans op windstilte. Sinds ikin 1981 bij het onderwijs kwam, is er altijd sprake geweest vanverandering. Er kan natuurlijk wel een verkeerde windrichtingkomen.

Laat ik een voorbeeld geven van die windstilte. In hetlaatste hoofdstuk mopper je dat het ministerie van onderwijsweigert duurzaamheid in het accreditatiekader op te nemen en stelje dat dat niet juist is. Is het wachten niet op een moment dat hetaccreditatiekader toch in verandering is? Trouwens, hetaccreditatiekader is net veranderd. Was dat geen kans?

Het ministerie van onderwijs denkt dat ze het juiste doet. Hetministerie ziet duurzame ontwikkeling niet als kwaliteit, maar alsinhoud van het onderwijs. En op de inhoud van het onderwijs wil zijniet sturen. Ik heb veel gesprekken gevoerd met NVAO-vicevoorzitterOlchert Brouwer en later met voorzitter Karl Dittrich. Dittrich zeiheel duidelijk: “Ik kan niets doen als ik geen richtlijnen van hetministerie krijg.” Aan de andere kant heeft hij er wel voor gezorgddat duurzaamheid het eerste bijzondere kenmerk werd, daar was ikbest trots op.

Ik wil terugkomen op je opmerking dat ik in mijn slothoofdstukzit te mopperen. Want dat is niet wat ik wil overdragen. Ik vinddat het hbo in die twintig jaar een enorme vooruitgang heeftgeboekt. Ik ben heel tevreden en heel optimistisch. Die stellingenover wat anders zou moeten, heb ik in goed overleg met mijnpromotoren in het slothoofdstuk gezet. Zij zeiden dat je in zo’nslothoofdstuk van een wetenschappelijk proefschrift ook best watvan je passie en idealisme mag laten zien.

Duurzaamheid is in de mode, maar een opvallender trend isdat we met zijn allen een steeds grotere ecologische footprintgebruiken. Cynisch gezegd: helpen die paar lesjes duurzaamheid inhet hbo daar wel tegen?

De global footprint is nog steeds sterk groeiend. Vooreen deel is dat noodzakelijk, want in een aantal werelddelen iswelvaart nodig om de bevolkingsgroei af te remmen en uitsolidariteit. Kijk je naar welvaartslanden, dan is het een anderverhaal. Hoe kun je dat veranderen? Met technische middelen kun jeveel bereiken – daar wordt keihard aan gewerkt. Maar je hebt ookstructurele veranderingen in de economie nodig en een anderementaliteit bij mensen die straks op leidinggevende positieszitten, met andere woorden, mensen die nu in het hoger onderwijszitten. De sleutel ligt bij het onderwijs. Dat is voor mij demotivatie geweest om ervoor te blijven knokken.

21 oktober hoopt Niko Roorda tepromoveren aan de Universiteit Maastricht. Voor vragen overduurzaamheid in het hoger onderwijs, of voor een verzoek omuitgenodigd te worden voor de verdediging op 21 oktober, is hij tebereiken op nroorda@planet.nl.

Niko Roorda, Sailing on the Winds of Change. The Odyssey toSustainability of the Universities of Applied Sciences in theNetherlands. Universitaire Pers Maastricht, 2010.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK