Meer dan genoeg betatalent

Nieuws | de redactie
8 februari 2011 | Weinig jongeren kiezen voor bètavakken, ook in het hoger onderwijs. Dit heeft niets te maken met gebrek aan talent voor deze vakken, ontdekte RUG-promovenda Hanke Korpershoek. "Een aanzienlijk deel van de leerlingen had prima voor een bètastudie kunnen kiezen."

In haar onderzoek richtte Korpershoek zich daarom op deverschillen tussen bètaleerlingen enniet-bètaleerlingen.  De eerste schifting tussenleerlingen/studenten vindt al vroeg plaats: in het derde jaar vanhet voortgezet onderwijs kiezen leerlingen een studieprofiel.

Korpershoek: ‘Dat is de eerste in een reeks van keuzemomenten,waarbij leerlingen bètavakken achter zich laten. Natuur enGezondheid is nog redelijk populair, maar het profiel Natuur enTechniek helemaal niet.’ Vooral meisjes laten dit bètaprofiel linksliggen. Slecht drie procent van hen kiest voor een Natuur enTechniekprofiel (NT).

Meer dan genoeg talent

Voor het onderzoek van Kurpershoek maaktenleerlingen, ongeacht hun profielkeuze, drie tests waarin hunbètatalent werd gemeten. Hieruit bleek dat minstens twintig procentvan de vwo leerlingen en 23 procent van de havo leerlingen hunbètatalent onderbenut laat. Deze leerlingen scoorden even hoog ofzelfs hoger op bètatalent dan de gemiddelde NT leerling.

Welk type leerling kiest dan wel voor bèta, vroegKorpershoek zich af. Bestaat er zoiets als een typischebètaleerling? Nauwelijks, zo bleek. ‘Over het algemeen zijn NTleerlingen iets introverter dan andere leerlingen. Op overigekenmerken als sociale contacten en vrijetijdsbesteding zijn ernauwelijks verschillen. In wezen is het NT profiel dus vooriedereen toegankelijk. Het ontbreekt leerlingen over het algemeenniet aan talent en je hoeft ook nog eens bepaalde persoonlijkheidvoor te hebben.’

Te eenzijdig?

Om succesvol te zijn in bètavakken als wiskunde B,scheikunde of natuurkunde, blijkt motivatie net zo’n grote rol tespelen als talent. Bij het vaststellen van het bètatalent gebruikteKorpershoek geen rapportcijfers, maar een combinatie van drieonafhankelijke wiskundegerelateerde toetsen. ‘Ook leerlingen metminder bètatalent dan de gemiddelde bètaleerlingen, hebben hunexamen gehaald. Naast bètatalent blijkt ook hun prestatiemotivatiebelangrijk bij het voorspellen van examencijfers op debètavakken.’

Dit geldt ook voor studenten in het hoger onderwijs.’We hebben de attitudes gemeten van leerlingen die wel eenbètastudie hebben gekozen en van studenten die dat niet hebbengedaan. Exacte studies worden door niet-kiezers vaak gezien als teeenzijdig. Wat betreft hun attitudes, bleek echter dat één op detien niet-bètastudenten met een NT of NG profiel vermoedelijk beterbij een bètastudie zou passen dan bij de uiteindelijk gekozenniet-bèta studie. Dit geldt met name voor NT-meisjes. Ook hier isdus sprake van onbenut bètatalent.’

Onafhankelijke toets, minder gekleurdadvies

Om meer bètatalent te benutten, pleit Korpershoekvoor een onafhankelijke toets waarin het bètatalent nog voor deprofielkeuze in het voortgezet onderwijs wordt gemeten. ‘Meisjesdie kiezen voor een NT profiel, scoren gemiddeld hoger dan degemiddelde NT leerling. Zij krijgen vaak echter pas een NT adviesals ze gemiddeld een zeven staan voor bètavakken. Jongens krijgeneen dergelijk advies al bij een gemiddelde van een zes. Met eenonafhankelijke toets zorg je voor een minder gekleurdadvies.’

De Groningse promovenda beveelt tevens aan deprofielstructuren in het VO aan te passen. ‘Er zijn maar weiniglanden waar je de keuze zo vroeg moet maken. Naarmate je beterwordt in iets, neemt de motivatie voor zo’n vak ook toe. In die zinis het zeker te beargumenteren dat leerlingen een vak als wiskundeB langer moeten volhouden. Bijvoorbeeld in een breder bètaprofiel.Nu maken leerlingen al op hun 15e een definitieve keuze om eendergelijk vak te laten vallen.’


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK