HBO moet techniek fors herzien

Nieuws | de redactie
14 december 2011 | Twee op de drie Nederlandse ingenieurs worden opgeleid door hogescholen. Daarom noemt de commissie- Van Pernis dit HBO “een kritische succesfactor voor de bestendiging en vergroting van onze welvaart.” De opleidingen moeten dan wel fors op de schop: 4 in plaats 84 soorten bijvoorbeeld.

De meer dan 80 opleidingen in het HTNO moeten tot 4 bredekennisgebieden worden samengevoegd. Zo moet de ingenieur eenduidelijk profiel krijgen, zodat de verdubbeling van detechniek-uitstroom en samenwerking met bedrijven kan lukken, zegtde commissie Van Pernis tegen het HBO. Deze verkenningscommissieheeft de opdracht de HTNO-sector tegen het licht te houden en voorde toekomst wezenlijke impulsen aan kwaliteit, volume enstudiesucces te bieden.

Aanwakkeren tot meer elan

Technologische, economische en demografische omwentelingenzetten de bestaande praktijk in opleiding en praktijk op zijn kop.Ook moet zwaartepuntvorming de innovatie vergroten enversplintering van het aanbod tegengaan. Bovendien moet de groeivan de technieksector verder aangewakkerd worden, gelet op deachterblijvende toename van studenten. “Als gevolg van devergrijzing gaan veel van de huidige ingenieurs binnenkort metpensioen. Zij zullen moeten worden vervangen door nieuweingenieurs, maar daarvan zijn er te weinig. Zelfs bij 0%economische groei ontstaan er al tekorten.”

De interactie met het bedrijfsleven moet door de hogescholenbovendien met nog veel meer elan ter hand genomen worden, zowelvanwege het topsectorenbeleid, als in veel breder verband. Het rapport heet niet voor niets ‘HBO Techniek inBedrijf’.

De ingenieur van de toekomst moet steeds vaker expertise enmensen van verschillende gebieden bij elkaar brengen, zo analyserenKIVI-Niria voorzitter Van Pernis en de zijnen. DezeHBO-professional moet zich bewust zijn van de interdisciplinaire enmaatschappelijke context van het technische vak. Dat verondersteltniet alleen gedegen vakkennis maar ook een grote nieuwsgierigheid,een open blik, de mind set van een onderzoeker. Dit is éénvan de redenen waarom de commissie voor bredere opleidingen pleit,waarbij het generieke opleidingsdeel meer aandacht krijgt.

Leren van Schumpeter en Obama

Omwille van de economische bloei en kansen op werk beveelt VanPernis aan de instroom en zeker ook de uitstroom uit de nieuwe,bredere opleidingen aanzienlijk te vergroten. Herijking enherprofilering daarvan zou moeten leiden tot meer studenten dietechniek gaan studeren.

“Kiezen voor techniek, zo weten we sinds Schumpeter en zo lerenwe nu ook weer van Obama, is de sleutel tot (hernieuwde)economische groei.  Zonder voldoende goed opgeleide ingenieurszal ons bedrijfsleven zijn internationale concurrentiepositie nietkunnen behouden,” zegt hij met nadruk in de opening van hetverkenningsrapport.  De commissie wil derhalve dat het aantalstudenten, dat een opleiding met een technisch profiel volgt,stijgt van 16% nu naar 40% in 2025.

In de commissie zaten onder meer Hogeschool Leiden voorzitterPaul van Maanen, die lange tijd de portefeuillehouder ‘techniek’ inhet bestuur van de HBO-raad was en de directeur van het PlatformBèta Techniek, Hans Corstjens. Vanuit het bedrijfsleven kwam ookEdwin Berends van DSM in de commissie. Hij was tijdens zijn studiein Singapore onder meer columnist voor ScienceGuide.

U leest de samenvatting van het rapport en deaanbevelingen hieronder.

Kiezen voor techniek, zo weten we sinds Schumpeter en zo lerenwe nu ook weer van Obama, is de sleutel tot (hernieuwde)economische groei.  Zonder voldoende goed opgeleide ingenieurszal ons bedrijfsleven zijn internationale concurrentiepositie nietkunnen behouden. Twee op de drie Nederlandse ingenieurs wordenopgeleid door hogescholen. Het technisch hoger beroepsonderwijs isdaarom een kritische succesfactor voor de bestendiging envergroting van onze welvaart.

Het technisch hbo is ook nog om twee andere redenen steedsbelangrijker aan het worden voor onze economie. Ten eerste zijnhogescholen onderwijsinstellingen die ook onderzoek doen. Datonderzoek is sterk gericht op de praktijk. Het geschiedt bovendienin nauwe samenwerking met het bedrijfsleven.  Daardoor dichtende hogescholen een kloof die onze economie sterk parten speelt: dekloof tussen kennis en innovatie. De kennisvalorisatie die dehogescholen genereren heeft uiteraard een directe pay-off.

De derde reden waarom het technisch hbo sterk aan belang wint,houdt verband met een tweetal ontwikkelingen op de arbeidsmarkt,namelijk de ontgroening en de vergrijzing. Doordat die beideontwikkelingen simultaan optreden en de financiële mogelijkhedenniet onbeperkt zijn, zullen arbeidsintensieve sectoren als de zorg,het onderwijs en de publieke sector steeds vaker metarbeidsbesparende technieken gaan werken. Verpleegsters zullendeels worden vervangen door zorgtechnologische ingenieurs, docentendoor onderwijstechnologen, en ambtenaren door e-government. Ervindt kortom een substitutie plaats van traditionelearbeidsintensieve functies naar ingenieurs.

De uitdaging

Vanwege het grote belang dat een goed geoutilleerde technischesector heeft voor onze economie en samenleving, rust er een grotemaatschappelijke verantwoordelijkheid op de technischehbo-opleidingen. Zij nemen die verantwoordelijkheid graag op zich.Bij het waarmaken van die verantwoordelijkheid staan ze echter vooreen vierledige uitdaging.

Ten eerste staat de kwaliteit van hethoger beroepsonderwijs onder druk. Het hbo heeft de afgelopen jareneen proces van schaalvergroting doorlopen en is een steedsgevarieerdere studentenpopulatie gaan bedienen. Bovendien is diestudentenpopulatie sterk gegroeid, maar is de bekostiging nettoniet evenredig toegenomen.

Ten tweede zal het aantal ingenieursdat het hbo opleidt, sterk moeten groeien. Als gevolg van devergrijzing gaan veel van de huidige ingenieurs binnenkort metpensioen. Zij zullen moeten worden vervangen door nieuweingenieurs, maar daarvan zijn er te weinig. Zelfs bij 0%economische groei ontstaan er al tekorten. Bij de vervangingsvraagvoegt zich een uitbreidingsvraag als gevolg van hettopsectorenbeleid. Daarbovenop komt dan nog eens desubstitutievraag die ontstaat als gevolg van de hierbovengeschetste verschuiving van arbeidsintensieve functies naaringenieurs.  De noodzaak tot groei van het aantal ingenieursmaakt, samen met de demografische krimp van het aantal jongeren,dat de macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod aan belang wint. 

Ten derde is het de vraag of de overheid,ondanks de noodzaak tot groei en ondanks de toenemende druk op dekwaliteit, de komende jaren veel extra geld voor het hogeronderwijs beschikbaar stelt. Zou dat inderdaad het geval zijn, danvindt de commissie dat een zeer ongewenste ontwikkeling. Mocht hetonverhoopt toch gebeuren, dan zal het hbo de beoogdekwaliteitsverbetering en de voor onze economie vereiste groei vanhet aantal ingenieurs moeten realiseren door met de bestaandemiddelen doelmatiger om te gaan, door ze anders in te zetten endoor (andere) samenwerkingsallianties met het bedrijfsleven aan tegaan, zodat andere financieringsbronnen kunnen worden aangeboord.Het is dan aan de overheid de daarvoor benodigde stimulerendecondities te scheppen en om de belemmeringen weg te nemen die hetin de weg staan.

Ten vierde neemt de dynamiek in demarkt sterk toe. Technologie, de arbeidsmarkt en de behoefte vanhet bedrijfsleven aan kennis (praktijkgericht onderzoek) veranderenin een steeds hoger tempo. Het technisch hbo moet hier snel enadekwaat op anticiperen en inspelen. Dat vraagt om een grotere matevan wendbaarheid, slagvaardigheid en responsiviteit. 

Wat te doen?

Gelet op deze vier uitdagingen en op de klemmende economischenoodzaak om te kiezen voor techniek constateert de commissie dat ervier  zaken moeten gebeuren.

1. Een nieuw beroepsprofiel

Het beroepsprofiel van de ingenieur in den brede is aan eenherijking toe. Technologische ontwikkelingen gaan steeds sneller.Ingenieurs krijgen hierdoor steeds vaker met veranderingen temaken, bijvoorbeeld met veranderingen van functie, sector of land.De toekomst vraagt om ingenieurs die zich hier comfortabel bijvoelen en er hun uitdaging uit halen. Om ingenieurs met eenondernemende houding, die behalve lokaal ook nationaal enwereldwijd kunnen opereren.

De maatschappelijke vraagstukken die ingenieurs oplossen vergensteeds vaker een integrale benadering. De ingenieur van de toekomstbrengt expertises vanuit verschillende disciplines met elkaar insamenhang. Hij legt verbindingen met andere sectoren en brengtmensen met verschillende belangen bij elkaar om samen een evidentgemeenschappelijk doel te stellen. De sleutel voor de nieuweintegrale benadering is een gerichtheid op menselijke interactie enop de maatschappelijke context. Dat veronderstelt een grotenieuwsgierigheid, een open blik, de mind set van eeninterdisciplinair onderzoeker die door dwarsverbanden meerwaardecreëert.

Dit zijn de voornaamste ingrediënten van het nieuweberoepsprofiel van ingenieurs.  Voor de hogescholen dient datnieuwe profiel als leidraad bij het inhoudelijk inrichten van hunonderwijs en onderzoek. Het is aan de hogescholen om dat profielsamen verder uit te werken. Dat moet in nauwe samenspraak met hetbedrijfsleven gebeuren. Het is overigens zaak dat techniek hierbijniet te eng wordt gedefinieerd. Techniek raakt namelijk (gelukkig)steeds meer embedded in andere sectoren, zoals de zorg, logistieken de creatieve industrie (‘techniek is overal’).

2. Naar vier op de tien

Nederland ligt onder het OESO gemiddelde als het gaat om hetaantal afgestudeerde ingenieurs . Dit tekort aan kenniswerkersbedreigt onze internationale concurrentiepositie en ondermijnt onzeeconomische groei. Economische groei is immers een afgeleide vaninnovatievermogen. En ons innovatievermogen staat of valt bij debeschikbaarheid van voldoende technisch opgeleid human capital.

Te vrezen valt, zoals gezegd, dat het tekort in de toekomstalleen maar groter zal worden. De vergrijzing creëert namelijk eenvervangingsvraag. De demografische krimp doet vermoeden dat in dievervangingsvraag niet zal kunnen worden voorzien, ceteris paribus.Bovendien gaat er in de topsectoren een uitbreidingsvraag ontstaan,zeker als straks de conjunctuur weer aantrekt.

In het tekort kan deels worden voorzien door studenten enafgestudeerde ingenieurs uit het buitenland te werven, maarNederland zou ook de grote technische potentie van haar eigenbevolking moeten benutten.

Juist binnen de Nederlandse bevolking zouden er meer ingenieursmoeten worden opgeleid. We stellen daarom een streefdoel voor 2025,dat ambitieus maar ook haalbaar is: vier op de tien hbo-studentenstuderen dan af met een technisch profiel . Nu is dat nog 1,7 op detien.

Alleen door naar vier op de tien te gaan kunnen we onsverzekeren van een bestendige economische groei. Realisatie van de’vier op de tien’ ambitie vergt dat hogescholen haar vertalen ineigen instellingsambities en beleid. Meer concreet vergt het datzij verder investeren in hun techniekonderwijs aantrekkelijker enzichtbaarder maken, hun voorlichting over technische opleidingenverbeteren, ook op specifieke doelgroepen (met name vrouwen enallochtonen) gaan focussen, beter samenwerken met het voortgezetonderwijs en het mbo, en dat ze hun relatie met het bedrijfslevenverstevigen. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de beproefdereceptuur die hiervoor samen met hogescholen is ontwikkeld in hetkader van het Deltaplan Bèta/Techniek.

Om de ‘vier op de tien’ ambitie te kunnen realiseren zullen dehogescholen ook meer moeten inzetten op het terugdringen van destudie-uitval bij technische opleidingen,  dat nu ongeveer 16%van de eerstejaarsstudenten betreft. Ook zullen ze intern detechnieksector sterker moeten profileren. Techniek moet weer eenstevig herkenbaar beeldmerk met een eigen branding worden, zodathet weer helemaal hip wordt om techniek te studeren. 

Tenslotte valt nog veel winst te boeken door meer te investerenin leven lang leren: als er één sector is waarin het opleidingspeildat van zittende werknemers gevraagd wordt, omhoog gaat, en waarin(bij)scholing voortdurend nodig is, dan is het de techniek.Daarvoor zijn sterke allianties met het (regionale) bedrijfslevennodig.

3. Sterkere verbinding van de hogeschool met het regionalebedrijfsleven

De halfwaardetijd van kennis is nergens zo kort als in detechniek. In de kennisdomeinen waarbinnen het technisch hbo actiefis, neemt de dynamiek hierdoor sterk toe. Om zelf nieuwe,praktijkgerichte kennis te ontwikkelen en verspreiden heeft hettechnisch hbo meer structurele samenwerkingsrelaties met hetbedrijfsleven en kennisinstellingen nodig, ook internationaal. Aanhet smeden van zulke samenwerkingsrelaties met kennisinstellingenen bedrijfsleven kunnen lectoraten een zeer nuttige bijdrageleveren, mits zij hiervoor (van de hogeschool en van de overheid)meer middelen en ruimte krijgen.   

Behalve het kennisdomein wordt ook de arbeidsmarkt waarvoor hettechnisch hbo opleidt, steeds dynamischer. De continue versnellingvan de dynamiek in zowel het kennisdomein als de arbeidsmarktvraagt  om een responsief en innovatief technisch hbo, datsnel en flexibel inspeelt op de veranderende wensen van hetregionale bedrijfsleven.

Tot op zekere hoogte voldoen de hogescholen aan dit beeld, maarde mogelijkheden worden niet ten volle benut. Dat komt deels doorfinanciële en juridische beperkingen, bijvoorbeeld op het gebiedvan publiek-private samenwerking, die de overheid (uiteraard onderde voorwaarden van kwaliteitsborging en van een transparanteverantwoording van de besteding van publieke middelen) zou kunnenwegnemen. De responsiviteit van het technisch hbo wordt momenteelook beperkt doordat er binnen deze sector landelijk gezien 84 innaam verschillende opleidingen zijn waarbij één opleiding vaak dooreen aantal hogescholen wordt aangeboden. Dit resulteert ininhoudelijk betrekkelijk ‘smalle’  opleidingen met vaakrelatief weinig studenten.

Het huidige systeem, waarbij nieuwe opleidingen worden getoetstop doelmatigheid door de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs(CDHO),  heeft voor de techniek in de praktijk niet hetgewenste effect gehad. De commissie stelt daarom voor om de 84opleidingen te vervangen door een beperkt aantal brede licentiesvoor bacheloropleidingen.

Zou er voor vier van die brede licenties worden gekozen, dan zoudat getal wonderwel corresponderen met de vier bestaande domeinenbinnen de technieksector, die internationaal en voor hetbedrijfsleven goed herkenbaar zijn: Applied Science, BuiltEnvironment, Engineering en ICT. Voor elk van die vier domeinenkomt er dan één bacheloropleiding met één diploma en éénbachelorgraad. Daarnaast komt er maximaal één brede licentie perdomein voor één associate degree opleiding en één brede licentieper domein voor één professionele masteropleiding.

Vier licenties voor een bachelor betekent nietnoodzakelijkerwijs dat er ook vier verschillende bachelortitelsmoeten zijn. In heel het wetenschappelijk onderwijs zijn er opbachelor-niveau slechts twee titels, namelijk de Bachelor ofScience en de Bachelor of Arts. In het hbo daarentegen zijn er nualleen al binnen de technieksector vier bachelorgraden (BEng, BICT,BAS, BBE). Dit zorgt voor verwarring bij het afnemend werkveld enop de internationale arbeidsmarkt. Daarom moeten de vier huidigebachelorgraden worden vervangen door één gemeenschappelijke titel,bij voorkeur die van BEng.

Binnen de brede licenties kunnen hogescholen opleidingsroutes(majoren en minoren) ontwikkelen. Hogescholen kunnen daarbij kiezenvoor eerst ‘breed’ opleiden en later in de studie ‘smal’, maar ookvoor eerst ‘smal’ opleiden en daarna ‘breed’. Elk van beidemodellen draagt ertoe bij dat de toekomstige ingenieurs een bredeblik krijgen: ze maken zich een interdisciplinaire benadering eigenwaarin menselijke interactie centraal staat. De verschillendeopleidingsroutes binnen de brede licentie van de associate degreemoeten altijd worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met hetbedrijfsleven.

Per licentie komt er een landelijke afspraak over dekennisbasis: een normering voor wat een ingenieur binnen datlicentiedomein tenminste moet kennen en kunnen. Op dit momentbestaan er voor elk domein al domeincompetenties. Deze moetenverder uitgebreid en gedynamiseerd worden door het bedrijfsleven(en het  mbo en wetenschappelijk onderwijs) er structureel bijte betrekken. Daartoe moeten de werkveldcommissies, die de brugtussen de hogeschoolopleiding en het bedrijfsleven vormen,vraaggerichter gaan opereren.

Uiteraard moeten de licenties doelmatig over de hogescholenworden toegedeeld. Om te voorkomen dat de hogescholen in een regioin elkaars vaarwater gaan opereren is het dus nodig dat zegezamenlijk een taakverdeling maken. Ook is het nodig dat erafstemming plaatsvindt over het aanbod binnen de licenties, vooralin het derde en vierde jaar van de opleiding. Hogescholen zoudenjuist ook daarin moeten differentiëren.

Een (in omvang beperkt) programmamanagement faciliteert dehogescholen bij het maken van afspraken over de taakverdeling enover de afstemming binnen licenties. Daarbij is de regionalecontext en het eigen profiel van een hogeschool leidend. Eenhogeschool in bijvoorbeeld een krimpregio heeft te maken met eenandere problematiek dan een hogeschool in de Randstad. Denkbaar isdat een hogeschool van een bepaalde licentie uitsluitend de eerstetwee studiejaren (‘onderbouw’) aanbiedt en van een andere licentiealle vier de studiejaren (‘onderbouw’ + ‘bovenbouw’).

Elke hogeschool maakt dus binnen zijn eigen techniekportfoliokeuzes; keuzes ook door een of meerdere zwaartepunten te creëren.Een zwaartepunt is een deelgebied van de techniek waarop eenhogeschool extra inzet door te investeren in praktijkgerichtonderzoek, professionele masters, bachelor onderwijs en inexcellentieprogramma’s die de ontwikkeling van de meestgetalenteerde studenten stimuleren. Door een zwaartepunt te vormenontstaan focus en massa. Bij het kiezen van zwaartepunten latenhogescholen zich leiden door de (toekomstige) economische structuuren ontwikkelingspotentie van hun regio. Daarover moeten zij ingezamenlijkheid met het bedrijfsleven afspraken maken. Het isessentieel dat het bedrijfsleven de keuze van de hogeschool steunten daarin mede investeert.

Actieve steun van het bedrijfsleven is des te belangrijker omdatzwaartepunten zijn gebaseerd op publiek-private samenwerking. Zijkunnen zich vormen rond arrangementen van publiek-privatesamenwerking die al bestaan, zoals de Centres of Expertise, fieldlabs en living labs. Het creëren van zwaartepunten binnen eenhogeschool staat ook hoog op de Strategische Agenda Hoger Onderwijsvan het huidige kabinet. Waar op korte termijn in ieder gevalzwaartepunten op moeten worden (door)ontwikkeld zijn de 9topsectoren. Door als hogeschool aan te sluiten bij (een van) denegen topsectoren krijgt de hogeschool ook een nationalekennisfunctie.

4. Kwaliteitsimpuls

Een hechtere samenwerking met het bedrijfsleven maakt detechniekopleidingen aantrekkelijker voor zowel bedrijven alsstudenten en vergroot de kwaliteit van het onderwijs en hetonderzoek. De kwaliteit kan verder omhoog door de kwaliteit vandocenten te vergroten, door een impuls te geven aan hetpraktijkgericht onderzoek en door het slimmer inzetten vantechnologie.

Kwaliteit van docenten versterken en verhogen

De kwaliteit van docenten heeft drie dimensies. De eerstedimensie van docentkwaliteit is het initiële opleidingsniveau vandocenten. Vergeleken met relevante referentielanden is dat niveauin Nederland laag. Hogescholen moeten daarom meer masteropgeleidenen gepromoveerden in dienst nemen. Zij kunnen studenten deonderzoekachtige nieuwsgierigheid en research skills bijbrengen dievereist zijn voor de ingenieur van de toekomst. In 2025 moetminimaal 80% van de docenten in het technisch hbo een master hebbenbehaald en moet minimaal 50% van hen zijn gepromoveerd. 

De tweede dimensie van docentkwaliteit is specifiek voor hetberoepsonderwijs: om hun studenten goed te kunnen voorbereiden opde toekomst moeten docenten in deze sector up-to-date kennis hebbenvan de beroepspraktijk. Zij kunnen die actuele kennis alleen hebbenwanneer ze zelf in de beroepspraktijk (blijven) werken, en dan hetliefst in die bedrijven die technologisch vooroplopen. Dit vereisteen continue personeelscirculatie tussen beroepsonderwijs enbedrijfsleven. Hogescholen en bedrijfsleven moeten hier (regionaal)afspraken over maken.

De landelijke overheid kan de vereiste personeelscirculatiefaciliteren door barrières in wet- en regelgeving te slechten, doorbijvoorbeeld de kenniswerkersregeling te continueren: in tijden vanlaagconjunctuur kunnen ingenieurs vanuit het bedrijfslevenoverstappen naar hogescholen, waar zij dan bijvoorbeeld parttimegaan werken als onderzoeker of docent. Daarnaast zou een hbo-docentregelmatig op stage moeten in het werkveld van zijn vakgebied. Ditzou door de overheid fiscaal aantrekkelijk gemaakt kunnen wordenvoor het bedrijfsleven en de hogeschool.

De derde dimensie van docentkwaliteit betreft depedagogisch-didactische vaardigheden van docenten. Het niveau vandie vaardigheden is momenteel wisselend. Er zou een stevige bodemin gelegd moeten worden. Daarom beveelt de commissie de hogescholenaan om geleidelijk een Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) in tevoeren. De technieksector kan hier alvast een aanvang mee maken,als pilot.

Impuls voor het praktijkgericht onderzoek

Het praktijkgericht onderzoek kan worden vergroot door delectoraten te versterken. Uit onderzoek van Stichting InnovatieAlliantie (SIA) blijkt dat de technische lectoraten van hogescholeneen significante bijdrage leveren aan innovatie enkennisvalorisatie, juist in de topsectoren. De commissie steltdaarom voor om het aantal lectoren in de techniek te verdubbelenvan 93 nu naar 186 in 2015. Daarnaast zouden er ook strategischekeuzes voor het praktijkgericht onderzoek gemaakt moeten worden dieaansluiten bij de zwaartepunten van de instelling en daarmee bij debehoeften van o.a. de regio.

Slimmer inzetten van technische outillage

Zeker het technische hbo is de kwaliteit van het onderwijs enonderzoek sterk afhankelijk van het up-to-date zijn van detechnische outillage. Deze kwaliteit kan worden verbeterd door detechnologische toerusting van het onderwijs en onderzoek op eenandere manier te organiseren. Kiezen voor een zwaartepunt betekenthet voeren van een gericht investeringsbeleid, waarbij middelenvooral worden ingezet op die technologieën die er voor hetzwaartepunt toe doen.

Op die middelen kan worden bespaard door gezamenlijk teinvesteren met het bedrijfsleven en technisch georiënteerdeafdelingen van universiteiten  en ROC’s in de regio, en dooroutillage gezamenlijk te benutten. Ook de overheid zou hier alsinvesteringspartij moeten optreden, bijvoorbeeld door middel vancofinancieringsconstructies.

5. Hoe nu verder?

Dit rapport beoogt drie hoofdbewegingen op gang te brengen inhet technisch hbo:

1) Vorming van zwaartepunten in samenspraak met hetbedrijfsleven, zodat er in de portfolio’s van hogescholen “toppen”ontstaan;

2) Kwaliteitsverhoging door brede licenties in te voeren;

3) Overleg tussen hogescholen om te komen tot taakafspraken;taakafspraken zijn alleen al nodig omdat in de toekomst elkehogeschool niet meer alles zal kunnen financieren en aanbieden.

Met het oog hierop doet de commissie aanbevelingen aan deHBO-raad en aan de individuele hogescholen.

Aanbevelingen voor de HBO-raad:

1] Werk als technieksector, in samenspraak met hetbedrijfsleven, het nieuwe beroepsprofiel van de ingenieur verderuit en stel dit in gezamenlijkheid vast.

2] Werk samen met werkgeversorganisaties, het KoninklijkInstituut van Ingenieurs KIVI NIRIA, Platform Bèta Techniek en de ministeries van OCW en EL&I aan een vergroting van deaantrekkelijkheid van het ingenieursberoep.

3] Zorg ervoor dat vertegenwoordigers van het (technisch) hboaanschuiven aan de tafels waarop momenteel de human capital agendasvan de negen topgebieden worden geredigeerd. 

4] Kom in verenigingsverband tot een klein aantal bredelicenties voor de technische sector. De vier bestaande domeinen inde sector lijken de commissie hiervoor een goed aanknopingspunt tebieden, maar uiteraard is het aan de sector zelf om te bepalen watde beste indeling is.

5] Organiseer voor de sector een programmamanagement datafstemming en samenwerking tussen verschillende hogescholen (in deregio) stimuleert en begeleidt, zodat de brede licenties doelmatigworden ingezet

6] Stel eisen aan de representativiteit en rol van dewerkveldcommissies, die een brug slaan tussen het hbo en hetbedrijfsleven. Verbind en deel verantwoordelijkheden met hetgeorganiseerde bedrijfsleven. Organiseer de professionalisering vande leden van de werkveldcommissies.

7] Coördineer een landelijk communicatiebeleid om de overgangvan de huidige opleidingenstructuur naar brede licenties teondersteunen.

8] Bundel problemen in wet- en regelgeving waar hogescholentegenaan lopen wanneer zij kiezen voor constructies die de(macro)doelmatigheid bevorderen, en adresseer deze knelpunten bijde betrokken partijen.

9] Vervang de huidige vier bachelorgraden door één uniforme BEnggraad.

10] Committeer je als hbo-sector aan de volgendegroeidoelstellingen: in 2015 studeren 2 op de 10 hbo-studenten afmet een technisch profiel, in 2020 drie op de tien, en in 2025 vierop de tien.

11] Start met een pilot invoering Basiskwalificatie Onderwijs(BKO) in de technieksector.

12] Verdubbel het aantal lectoren in de technieksector van 93 nunaar 186 in 2015.

Aanbevelingen voor de hogeschool:

1] Hanteer het nieuwe beroepsprofiel als rode draad bij deinhoudelijke inrichting van het eigen onderwijs en onderzoek en bijhet eigen personeelsbeleid.

2] Kijk hierbij ook naar sectorale crossovers (techniek &zorg, techniek & duurzaamheid, etc.).

3] Vertaal als hogeschool de groeidoelstelling (‘vier op detien’) naar eigen instellingsambities en beleid. Dit kandoor: 

–             actief gebruik te maken van de receptuur en best practices die deafgelopen jaren samen met de hogescholen zijn ontwikkeld in hetkader van het Deltaplan Bèta/ Techniek;

–             technische opleidingscomponenten frequenter en intensiever in tebedden in (andere, van origine niet-technische) sectoren enopleidingen waarbinnen techniek aan belang wint of die zichsitueren op het snijvlak van de techniek;

–             de externe branding van de techniekinstituten te versterken.

4] Stem met de andere hogescholen en het bedrijfsleven in deregio af wie welke brede licentie gaat aanbieden.

5] Ontwikkel binnen de brede licentie opleidingsroutes insamenhang met die van de ROC’s. Doe dit in samenspraak met het(regionale) bedrijfsleven.

6] Creëer op basis van de (toekomstige) economische structuur enpotentie van de regio en op basis van de eigen innovatiekrachtzwaartepunten in het technische portfolio van de hogeschool. Betrekhierbij heel actief het bedrijfsleven, maar ook de anderehogescholen, universiteiten, ROC’s en voornaamste overheden van deregio.

7] Bundel binnen deze zwaartepunten de krachten doorpubliek-private samenwerking (Centres of Expertise), lectoraten,praktijkgericht onderzoek en professionele masters.

8] Recruteer meer master opgeleide en gepromoveerdetechniekdocenten, zodat het percentage master opgeleidetechniekdocenten in 2025 minimaal 80% bedraagt en het percentagegepromoveerde techniekdocenten minimaal 50%.

9] Organiseer meer uitwisseling tussen vakdocenten en hetbedrijfsleven, bijvoorbeeld in de vorm van bedrijfstages voordocenten en duobanen.

10] Vergroot het aantal lectoren binnen de technischezwaartepunten van de hogeschool, zodat er een landelijkeverdubbeling plaats vindt van lectoraten in de technische hbosector: van 93 nu naar 186 in 2015.

11] Investeer in gebouwen en outillage voor het technischeonderwijs en onderzoek. Werk samen met het bedrijfsleven,universiteiten en/of ROC’s om state of the art outillagegezamenlijk te bekostigen en benutten.

12] Verbind en deel verantwoordelijkheden met het regionalebedrijfsleven.

Tijdspad

Enkele  van deze aanbevelingen, zoals die met betrekkingtot zwaartepuntvorming, zijn gericht op de korte termijn. Decommissie adviseert hogescholen om deze te verwerken in deinstellingsplannen die zij gaan ontwikkelen in het kader van deStrategische Agenda Hoger Onderwijs.

Andere aanbevelingen, zoals het invoeren van brede licenties, deBKO en een kennisbasis, zullen pas op middellange termijn kunnenworden gerealiseerd. De HBO-raad zal daar het voortouw toe moetennemen. De commissie raadt de HBO-raad aan om hier op korte termijneen aanvang mee te maken en om daarbij aansluiting met hetbedrijfsleven te zoeken. 

In de tijdsplanning zijn de brede licenties een apartaandachtspunt. We leggen even uit waarom.

Brede licenties verschaffen een hogeschool een groterebewegingsvrijheid. Een brede technische hogeschool met een breedopleidingsaanbod per domein krijgt meer flexibiliteit enwendbaarheid binnen een licentie. Voor een smalle technischehogeschool die op dit moment maar een beperkt opleidingsaanbodheeft binnen een domein, betekent een brede licentie echter dat dehogeschool in principe de licentie kan “vullen” met allerlei nieuweopleidingsroutes. Brede licenties kunnen de concurrentie tusseninstellingen dus ook groter maken en de doelmatigheid verder onderdruk zetten.

Dit is een complex vraagstuk van regie. De commissie realiseertzich dat het verdere doordenking behoeft. Zij stelt daarom voor omde invoering van brede licenties in twee fases door te voeren. Inde eerste fase (in 2012) kunnen de brede licenties al wordeningevoerd in de brede technische hogescholen. In de smalletechnische hogescholen geschiedt de invoering  pas in detweede fase (in 2013), nadat het proces van de Strategische AgendaHoger Onderwijs en de zwaartepuntvorming zich verder hebbenuitgekristalliseerd. Zulk een gefaseerde invoering biedt de tijd omnog even verder na te denken over de regie, zowel in de overgangnaar brede licenties als op de langere termijn.

Programmamanagement

De commissie adviseert om voor hbo techniek in ieder geval eenklein programmamanagement portfoliobeleid in te stellen voor deeerste fase (voor de brede technische hogescholen). Ditprogrammamanagement heeft de taak het proces van afstemming ensamenwerking van hogescholen te begeleiden en stimuleren.Portfoliobeleid is immers niet alleen iets van de individueleinstelling. Vooral instellingen in dezelfde regio zullen moetenkomen tot afstemming en samenwerking in het bedienen van hetregionale bedrijfsleven en de regionale studenten.

Het programmamanagement kan bestaan uit twee door de hogescholenaangewezen leden uit de hbo technieksector zelf, tweevertegenwoordigers van het georganiseerd bedrijfsleven en éénonafhankelijk lid. Het kan worden ondersteund door Platform BètaTechniek.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK