84 soorten technisch HBO?

Nieuws | de redactie
1 februari 2012 | De commissie Van Pernis wil de HBO-techniek sector verbeteren. Maar te weinig onderbouwd. Zij lijkt op “de docent die op onbegrip stuit en zich met luide stem tot de klas richt: ‘Jongens, ik zal het nog één keer uitleggen!’ Helaas, de uitleg was het probleem niet,” aldus kwaliteitszorg-expert Pieter Mostert.


Herhaling van zetten

De meest interessante constatering in het rapport van de Commissie Van Pernis over detoekomst van het technisch HBO is zonder meer de voetnoot oppagina 19: “In 2002 adviseerde de Werkgroep ‘VerbredingBachelor-opleidingen HTNO’ om brede bachelor opleidingen in tevoeren. Het advies van die werkgroep heeft niets aan actualiteitingeboet. De commissie bouwt er dan ook op voort.”

Maar, zo vraagt de lezer zich af, is dat advies dan toen nietopgevolgd? Waren er soms redenen voor de hogescholen om er zichweinig van aan te trekken? En is de situatie, tien jaar later,anders? Wat zijn de redenen van de commissie om aan te nemen dathet advies van toen nu wel effect heeft? Helaas, daarover lezen wein het rapport niet.

Het rapport ontbeert elke reflectie op hoe verkenningscommissiesin het hbo werken, wanneer ze wel effect hebben en wanneer niet. Decommissie lijkt als de docent die op onbegrip bij zijn leerlingenstuit en zich met luide stem tot de klas richt “jongens, ik zal hetnog één keer uitleggen!” Helaas, de uitleg was het probleem niet.Herhaling van de uitleg is dan ook niet de oplossing.

Adviezen om de hbo-opleidingen te verbreden zijn er al ongeveertwintig jaar, vanaf het begin van het visitatie-stelsel. Steevastrolden er drie aanbevelingen uit:

  • de opleidingen moeten verbreden
  • de opleidingen moeten profileren
  • de kleine opleidingen moeten verdwijnen.

Het eerste is in het hbo niet gebeurd. Er zijn in de sectorSociaal Agogisch Onderwijs enkele pogingen ondernomen om tot eenbrede bachelor ‘Social Work’ te komen, maar van de aanvankelijkeeuforie en vastberadenheid om dat model landelijk in te voeren wasal gauw weinig over.

Het tweede – profilering – heeft zeker plaats gevonden, maarvooral via nieuwe programma’s, gericht op een specifiekwerkterrein. Het is niet juist – zoals de commissie wel doet – omzulke opleidingen ‘smal’ te noemen. Met evenveel recht kun je hetomgekeerde beweren: traditionele opleidingen als werktuigbouw ofelektrotechniek zijn ‘smal’; ze richten zich immers op een heelbeperkt deel van het industriële productieproces. Een opleiding als”Engineering, Innovation & Design” of “AquatischeEcotechnologie” is breed, omdat het diverse disciplines met elkaarverbindt.

Wat is smal?

De commissie legt niet uit wanneer een opleiding volgens haaropvatting ‘smal’ is, nog afgezien van de vraag of ‘smal’ eenprobleem is; ook daar gaat de commissie niet op in. Interessant indit verband is om te beseffen, dat als je studenten vraagt wat zeaantrekkelijk vinden aan de opleiding die ze studeren, ze vrijwelzonder uitzondering zeggen “hij is lekker breed, ik kan er allerleikanten mee uit”. ‘Smal opgeleid worden’ komt in de perceptie vanstudenten vrijwel niet voor.

Wat de derde aanbeveling betreft, af en toe verdwijnt er eenkleine opleiding. Hogeschool Inholland draagt een paar over aanHogeschool Rotterdam. Ooit heeft Hogeschool van Amsterdam de helelaboratoriumtak afgestoten en daar een paar jaar later reuze spijtvan gekregen. Een weg terug was er echter niet. Het blijft bij eenpaar van zulke voorbeelden, in twintig jaar tijd.

Blijkbaar is ‘klein’ het probleem niet. Natuurlijk moet je hetals hogeschool slim organiseren. Je gaat niet een kleine opleidingoptuigen met een opleidingsmanagers, een opleidingscommissie, eenexamencommissie, een beroepenveldcommissie, e.d.  De commissiedoet alsof er een heel groot verschil is tussen de twee volgendesituaties: a) diverse kleine opleidingen georganiseerd binnen ééninstituut; b) één opleiding, met daarbinnen diverse programma’s /routes (met weinig studenten).

Zowel financieel als in de aansturing is er tussen beidesituaties in de praktijk echter geen verschil.

Dus: óf de commissie toont aan dat momenteel studenten in hetHTNO te smal worden opgeleid, óf ze toont aan dat het aanbieden vankleine opleidingen geen efficiënte besteding is vanoverheidsmiddelen. Voor geen van beide opvattingen staan in hetrapport steekhoudende argumenten.

Al sinds 1837 een groot succes!

De praktijk van het hbo leert dat ‘de markt’ anders werkt. Eenhogeschool heeft – in welk bekostigingsmodel dan ook – er belangbij om veel studenten te trekken. Studenten werf je metaansprekende namen van opleidingen: “kom bij ons en word …”.Hogescholen hebben, net als elke organisatie, behoefte aan eenperiodieke verversing van hun producten. Zij willen niet gedwongenworden om nieuwe studenten te werven met een slogan als”werktuigbouw, al sinds 1837 een groot succes!” Liever gaat men meteen inspirerend verhaal over het belang van “human technology” deboer op.

Hogescholen hebben er te veel belang bij om die handelingsruimteniet uit handen te geven. Over titulatuur zijn mogelijk zaken tedoen, maar niet over het inleveren van het huidigeopleidingsassortiment. Ik zou het in elk geval elke bestuurdersterk afraden.

De commissie maakt het zichzelf hierbij onnodig moeilijk door dedoor haar gewenste indeling van de opleidingen te koppelen aan denaamgeving van de diploma’s: vier opleidingen betekent dus vierdiploma’s. Dat is wishful thinking. In het hbo is erweinig logica en nog minder consistentie in de vermelding op hetdiploma van wat de student heeft gestudeerd.

Dat begint er al mee dat sommige hogescholen – waarvanvertegenwoordigers keurig meedoen aan het landelijk overleg – voordezelfde opleiding een heel ander diploma, namelijk uit een anderesector afgeven. CMD leidt bijna overal tot een diploma van desector HTNO, maar er zijn hogescholen die een ander diploma geven.Hetzelfde is het geval met de opleiding pedagogiek: diploma uit hetdomein Educatie of een uit het domein Social Work? De school maghet zeggen.

Hogescholen willen het ook in dit soort zaken voor het zeggenhebben. Strategisch was het tot nu toe heel onverstandig om in eenaantal apart geregistreerde opleidingen in het CROHO te latenomzetten in één brede registratie. Er is namelijk geen weg terug.Een fabrikant die tientallen patenten heeft op het gebied vanmobiele communicatie gaat deze ook niet inleveren voor één breedpatent op een bepaald typesmartphone.

Zijn er wel 84 HBO-tech opleidingen?

Het rapport van de commissie overtuigt niet. Dat komt door hetopdienen van een oud advies, waarvan we al jaren zien dat het nietwerkt, maar ook doordat de commissie de materie niet echt lijkt tebeheersen. Zo spreekt ze steeds van ‘opleiding’; het begrip’studierichting’ komt in het hele rapport niet voor. Maar als eréén begrip in het hbo diffuus is, is het wel ‘opleiding’. Deopleiding Forensisch onderzoek valt bij de ene hogeschool samen metde studierichting, bij de andere hogeschool niet; daar is het eenvariant van een bredere studierichting.

Dat maakt alleen al de simpele uitspraak “er zijn 84 opleidingenin het HTNO” onduidelijk. De HBO-raad komt op haar site tot slechts60 (excl. associate degree), waarvan er meer dan 20 geen eigenlandelijk profiel, bijvoorbeeld omdat het een bijzonder profiel isvan of binnen een van oudsher bekende studierichting. Ziebijvoorbeeld Engineering, Design & Innovation, van deHogeschool van Amsterdam.

Daarmee praten we feitelijk in het HTNO over zeker niet meer dan40 opleidingsprofielen. Is dat te veel? Ik weet dat niet. Wat ikwel weet is dat de commissie op dit terrein met meer precisie hadmoeten opereren en precisie is wat dit rapport mist. Zo spreekt decommissie steeds van ‘licenties’, als het gaat over de in het CROHOgeregistreerde opleidingen. Zeker een technisch georiënteerdecommissie behoort te weten dat een licentie een heel anderezakelijke verhouding regelt dan bij hbo-opleidingen het geval is.Het is alsof je in de gezondheidszorg zou zeggen dat een huisartseen licentie heeft om medicijnen voor te schrijven. Zo’n manier vanspreken schept alleen maar verwarring.

Tot slot, de bijlage

Achterin het rapport staan 27 figuren met recente gegevens. Derelatie tussen die gegevens en het betoog van de commissie blijftechter duister. Nergens, bij niet één opvatting, oordeel of adviesvan de commissie verwijst zij naar een van deze figuren. Ook eenliteratuurlijst ontbreekt; het rapport mist elke dialoog meteerdere en andere benaderingen. Het is volstrekt standalone.

Daarmee bevestigt het rapport een karikatuur van de technicus:kan niet reflecteren, heeft geen historisch besef, heeft geeninzicht in hoe de markt werkt en heeft alleen een knop voor’zenden’. Gauw vergeten dit rapport.

Pieter Mostert
Was van 1990 – 1993 coördinator kwaliteitszorg bij de HBO-raad.Werkt sindsdien in het hbo als adviseur op het gebied vanaccreditatie, kwaliteitszorg en onderwijsvernieuwing.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK