Een baken van hoop

Nieuws | de redactie
12 november 2012 | “Volg het Nederlandse voorbeeld nou maar.” Karl Dittrich haalt THES stralend aan. Hij kijkt terug en vooruit op 10 jaar kwaliteitsdebat. “Studentenleiders zeiden zelf: ‘We willen helemaal geen zesjes, we willen zien hoe opleidingen voor uitdaging zorgen’.”

Zijn overstap van NVAO naar VSNU werd bekend op Independence Day, 4 juli. Nu neemt Karl Dittrich afscheid en begint een nieuwe fase en rol in zijn leven voor het hoger onderwijs. Hoe kijkt hij naar wat we kwaliteit zijn gaan noemen in HBO en WO? En wat is daarin werkelijk anders en nieuw?

Een revolutionaire zegen

“De omslag in de voorbije jaren is allereerst enorm geweest in het particuliere hoger onderwijs. Daar is het bewustzijn van kwaliteitsbewaking van vrijwel nul naar een volledige deelname in de reguliere beoordelingen binnen heel de sector gegroeid. En dat is een revolutie. En het is een zegen, voor heel het bestel, dat zo’n doorbraak mogelijk werd.

Bovendien vind ik het leerzaam. Want er zitten heel mooie dingen in het particuliere hoger onderwijs.  Daar kun je nu met elkaar over praten en van leren. Dat we gingen accrediteren, met toen nog de NAO zonder onze Vlaamse vrienden erbij, was niet zo’n revolutie. We vergeten wel eens dat we al zo’n 15 jaar bezig waren met het stelsel van visitaties en beoordelingsrapportages.

Het was te danken aan de HOAK-nota dat HBO en WO zelf zich moesten gaan verantwoorden voor hun kwaliteit bij het onderwijsaanbod. De traditie van ‘peer-review’ werd daarbij vertaald naar de aanpak via visitaties door deskundige panels, die in den brede vergeleken en beoordeelden.

Steeds dezelfde ja of nee

We spraken toen over ‘kwaliteitszorg’. Die term is veelzeggend. We zijn een systeem gaan uitbouwen met procedures en ‘bestuurlijke hanteringen’. Visiteren werd een proces dat ging dienen als ondersteuning van het bestel.

Dat werkte door in de opzet en de start van de accreditaties. Ook die waren zeer procedureel van opzet, veel details in de inrichting. Tegelijk waren de consequenties die je kon trekken uit die vele vraagpunten steeds dezelfde: het was ja of nee bij de vraag ‘voldoet dit?’. De nadruk kwam zo te liggen op het voldoen aan de protocollen die in dit systeem van kwaliteitszorg  gingen domineren.

Vergeet niet, in HBO en WO lopen vooral heel veel erg slimme mensen rond! Zij zijn uitstekend in staat de processen in zo’n systeem van kwaliteitszorg met zijn protocollen zodanig goed  te ordenen , dat bij de te beoordelen  vragen het antwoord altijd ‘ja’ werd. Daarmee ging het systeem zichzelf bestendigen en begonnen docenten en onderwijsmensen binnen de universiteit en hogeschool vervreemd te raken van de vragen naar kwaliteit en hoe deze inhoud en dynamiek te geven.

Docenten kwijt tussen protocollen

We merkten dat we de docenten kwijt raakten tussen alle punten van aandacht uit protocollen en tussen de vele experts die zich daarover moesten buigen. Kwaliteitszorg ging over heel veel, maar steeds minder over wat de docenten  bezig hield.

Geluiden uit hun kring werden indringend toen we het stelsel van accreditaties gingen evalueren, zo rond 2007-2008. “Het gaat niet meer over ons vak.” “Aandacht voor kwaliteit is heel erg nodig, maar we hebben het daarbij nog zelden over wat ik doe als docent met onze studenten.” “Alles moet in protocollen, het onderwijs is alleen veel meer.” Dat hoorde je overal, in HBO en WO.

Toch was het nijpender in het HBO. We merkten dat men in de universiteiten ook in het nieuwe accreditatiesysteem voortging met de ervaringen uit de traditie van ‘peer review. Dat bleek vooral uit het feit dat het WO doorging met de onderlinge vergelijkingen via clusterbeoordelingen.

Het is jammer dat in het HBO de  strikt individuele beoordelingen van elke opleiding de gebruikelijke procedure is geworden.. Inhoudelijk verwante clusters van opleidingen kregen geen vergelijkende analyses van hun beoordelingen meer. De blik verengde zich tot losse rapportages op basis van protocol-verslagen.

We willen helemaal geen zesjes

De kritische geluiden hierover kwamen van verschillende kanten, ook bij ons intern leefde dit. De Inspectie rapporteerde in diezelfde zin. Vanuit de studenten kwamen scherpe opmerkingen over noodzakelijke inhoudelijke kwaliteitsverbeteringen, ik herinner me een interview van Jonathan Mijs van de LSVb en Evelien van Roemburg van het ISO heel goed.  Zij wilden af van beoordelingen die onvoldoende inzicht gaven op hoe de kwaliteit echt verbeterd kon worden. “We willen helemaal geen  zesjes, we willen gaan voor écht hoger onderwijs, we willen zien hoe opleidingen voor uitdaging zorgen.”

Sander Breur van de LSVb schreef zoiets ook bij jullie op ScienceGuide. Hij gaf een duw in de goede richting, zodat clustervergelijkingen en verbeterpunten wel onderdeel van de rapportages werden en zo de uitdaging voor de student daarin op de agenda kon komen. Zulke signalen waren heel wezenlijk, voor ons en ook voor OCW. Het sloot aan op de vraag naar de kenniscomponent in het hogere van het hoger onderwijs.

Het sloot ook aan op wat Mark Rutte als staatssecretaris zijn ’Begeisterungsagenda’ had genoemd. Net als de studenten eigenlijk, wilde hij de discussie veel meer richten op ‘wat maakt jou als student in HBO of WO nou helemaal wild, maakt je gretig om nog veel verder te gaan en te durven?’

Eyeopeners in vergelijking

Het discours ging zo wezenlijk veranderen. Het gaat nu over de kwaliteitscultuur binnen de hogeschool en de universiteit, niet over de kwaliteitszorg sec. Mensen willen als docent en onderwijspersoneel dolgraag het beste van hun vak maken, ze willen dat niet moeten afvinken. En daar gaat het dus weer om in het nieuwe stelsel: hoe leeft die kwaliteitscultuur en hoe kan dat nog beter?

Belangrijke doorbraken waren toen mogelijk geworden. Bijvoorbeeld bij het nu wel doen van vergelijkingen binnen sectoren. Wat we konden doen voor het rapport-Dijkgraaf over de kunstopleidingen was voor iedereen die daarbij betrokken was een eyeopener, ook voor onszelf.

Ook de visitatie en analyse van de Pabo’s gaf over het geheel van die opleidingen een helder beeld. Daar ging het docentschap zelf centraal staan, omdat duidelijk was dat de leraar niet alleen maar coach van leerprocessen kon zijn. Zij was ook ‘eigenaar’ van de kennisoverdracht en de ontwikkeling van de vakbekwaamheid via de opleiding. Daar bouwde de commissie-Rinnooy Kan met haar advies ‘leerkracht’ sterk op voort.

Met deze enorme omslag in denken en handelen is ook het ‘lessen trekken’ veel sterker geworden. Voorheen werden aanbevelingen primair gezien als tekortkomingen. Mensen gingen daarvoor wegduiken of vooral sturen op die protocollen. Dat werkte dus niet.

We scheiden nu de rapportage en de conclusie van de punten waar van gezegd kan worden ‘hier zou het best nog beter kunnen’ en ook hoe dat zou kunnen. De rapportages zijn zo stukken beter geworden en nog puntiger bovendien. We zijn aan het toegroeien  naar een volwassen verantwoording als deel van de kwaliteitscultuur.

Nu ligt het accent op het aspect ‘laten zien wat je in die sector beter kunt gaan doen.’ Dat is dus niet hetzelfde als alleen maar zoeken naar vraagstukken of punten waarover je wilt roepen ‘daar deugt dus van alles niet!’ Dat is de uiting van een klimaat van wantrouwen, dat heerste wel. Ik hoop dat dit weer snel verandert.

Kwetsbare openbaarheid

Een klimaat van vertrouwen hoort bij een kwaliteitscultuur met volwassen verantwoording. Onze accreditaties verdienen dit. Want waar kijken wij tegenwoordig naar? Naar kwaliteit die je over de sector breder kunt analyseren en generaliseren. En naar de concrete resultaten  van de studenten zelf. Daardoor weten we ook zo veel over wat er wel en niet gerealiseerd wordt bij het onderwijs en de student. Alleen Zweden, Nederland en Vlaanderen krijgen dit op een zo grondige manier voor elkaar, internationaal gezien.

Als je zo veel te weten komt, aan elkaar ook verantwoordt, dan kom je vanzelfsprekend ook dingen tegen. Dingen waarvan je tegen elkaar zegt ‘daar valt wel wat te verbeteren, we zien het en kunnen ook zien hoe dat beter  zou kunnen.’ Dat maakt het stelsel kwetsbaar, zeker als wantrouwen blijft heersen en de nadruk gelegd wordt op ‘ok, dat zit dus allemaal niet goed’.

Toch is die openbare, kwetsbare kant van onderwijsbeoordeling hiervan cruciaal! We willen het toch feitelijk weten? Hoe de resultaten zijn? Omdat iedereen naar mijn mening echt wil verbeteren wat nog beter kan en moet.

Alleen maar goede

Die grondhouding is wel boeiend, vind ik. Want kijk nou eens naar de internationale analyses van ons hoger onderwijs. Wij scoren hoog met de kwaliteit die we in ons bestel realiseren, je zag dat bij het rapport-Dijkgraaf, je zag het in allerlei rankings Europees en wereldwijd.

Recent wees Philip Baty van THES daar weer eens op. Ons land bleek met het geheel van zijn universiteiten wereldwijd op drie te staan, na de USA en de Britten. Maar waar zij ook heel veel zwakke instellingen kennen, zag hij bij ons alleen maar goed scorende universiteiten.

Voor andere landen ziet hij dit als belangrijk signaal: je kunt als geheel bestel in een land een hoge kwaliteit bereiken en dat samen ook volhouden. Bestudeer het Nederlandse voorbeeld, was zijn advies. Volg nou maar eens hoe wij het hier doen, hij noemt dat voorbeeld ‘een baken van hoop’.  Toch mooi om daar nu maar even mee af te sluiten, he?”

Karl Dittrich zal op het Nationaal Hoger Onderwijs Congres zijn visie op de ontwikkeling van de kwaliteitscultuur in het HBO en WO geven. Mis het en hem niet! Het gehele programma van het Nationaal Hoger Onderwijs Congres 2012 is hier te vinden. Aanmelden kan hier 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK