Kamp geeft ruimte

Nieuws | de redactie
15 november 2012 | De investeringen in hightech ruimtevaart renderen. Ook door de rol in ESA is ons land toonaangevend. “Nederlandse ondernemers en TNO behoren tot de top van de wereld als het gaat om ruimtevaarttechniek,” zegt minister Kamp van EZ. “Dat levert niet alleen kennis maar ook banen en inkomsten op.”

De minister meldt de Kamer, dat de regering ook de komende jaren inzet op zulke investeringen die groei en werkgelegenheid op het hoogste niveau kunnen genereren. In totaal schrijft Nederland zich voor €136 miljoen in op verschillende programma’s voor ruimtevaartmissies en projecten. Daarmee kunnen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen profiteren van programma’s die in Europees verband worden uitgevoerd. De Nederlandse ruimtevaartsector omvat zo’n 60 bedrijven en kennisinstellingen met een jaarlijkse omzet van in totaal €140 miljoen.

De evaluatie van het beleid van de voorbije vijf jaar geeft aan waar sterke punten zitten en waar nog ruimte voor verbetering en versterking is. De onderzoekers hiernaar bepleiten met name een “heldere visievorming over de bredere rol van het ruimtevaartbeleid in Nederland, in de oplossing van maatschappelijke thema’s of het versterken van de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. Deze ‘inbedding’ in een breder flankerend beleid is nu minder sterk dan mogelijk is.”

Aanzienlijke impact

Dit zou verder versterkt kunnen worden door een heldere visievorming over de bredere rol van het ruimtevaartbeleid in Nederland, in de oplossing van maatschappelijke thema’s of het versterken van de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. Deze “inbedding” in een breder flankerend beleid is nu minder sterk dan mogelijk is (in bijvoorbeeld de toepassing van ruimtevaartgegevens).

De impact van de investeringen is aanzienlijk: “De gewogen return voor de periode 2000-2011 ligt voor de meeste optionele programma’s boven de 94%. Veel van de keuzes voor inschrijving in optionele programma’s zijn te relateren aan de drie prioriteitsgebieden (i) bouw van wetenschappelijke instrumenten, (ii) producten en subsystemen voor satellieten en (iii) structuurdelen voor lanceervoertuigen.”

ScienceGuide publiceert binnenkort een vraaggesprek met André Kuipers over deze materie. Hij kijkt daarin vanuit zijn zeer concrete ervaringen in en met de ruimtevaartsector in ons land en die in andere landen van de ESA en daarbuiten naar de kansen die ons land heeft. Ook analyseert hij waar deze kansen nog niet of nog niet voldoende waargenomen en waargemaakt worden.

 

De hoofdpunten van de beleidsevaluatie van de ruimtevaartaanpak van ons land leest u hier onder.

‘De programmering van het ruimtevaartbeleid over de periode 2007-2011 is duidelijk verbeterd ten opzichte van de periode 2001-2006. Er zijn een viertal hoofddoelstellingen geformuleerd voor het beleid en er zijn eerste prioriteiten gesteld ten aanzien van wetenschap en technologie/industrie, waarbij een aantal velden zijn benoemd die prioriteit hebben. Ook is duidelijk welke gebieden niet langer prioriteit zijn.

Het gat tussen de vrij brede hoofddoelstellingen en de specifieke indicatoren is vrij groot. Naar onze mening zou het zinvol zijn om in het vervolg heldere specifieke tussendoelen en daaruit afgeleide criteria te formuleren om activiteiten te kunnen selecteren. Hierdoor worden de keuzes over de invulling van het Nederlandse ruimtevaartbeleid beter afgewogen en onderbouwd. Specifieke doelstellingen ontbreken nu en de keuzecriteria zijn niet even helder en niet volledig aan de doelstellingen gerelateerd.

Overigens is het “roadmap” proces dat is ingezet vanaf 2010 en het topsectoren beleid een stap in de goede richting in het versterken van de programmering en het inbedden van het ruimtevaartbeleid. Een verdere verbreding van dit proces met heldere (sturende) keuzes omtrent de invulling ten aanzien van de gestelde doelen zou dit nog verder versterken.’

Realisatie van doelstellingen

‘De resultaten per doel zijn vergeleken met de doelniveau‘s van de indicatoren die vooraf waren vastgesteld. De realisatie van de beleidsdoelen komt voor een groot deel op het conto van de beleidsinspanningen en ESA inschrijvingen. De ingezette ruimtevaartmiddelen gedurende de onderzoeksperiode zijn vrijwel volledig aangewend voor het eerste beleidsdoel. Voor de overige drie beleidsdoelen zijn relatief weinig middelen vrijgemaakt.

De bijdrage aan de optionele programma’s is het belangrijkste instrument bij het realiseren van dit eerste beleidsdoel. De gewogen return voor de periode 2000-2011 ligt voor de meeste optionele programma’s boven de 94%. Veel van de keuzes voor inschrijving in optionele programma’s zijn te relateren aan de drie prioriteitsgebieden (i) bouw van wetenschappelijke instrumenten, (ii) producten en subsystemen voor satellieten en (iii) structuurdelen voor lanceervoertuigen. Alleen ten aanzien van de optionele programmakeuze “bemande ruimtevaart” (€ 56 miljoen) is de relatie met de prioriteitsgebieden niet voor de volledige inschrijving even duidelijk. Overigens leverde dit programma wel veel positieve publiciteit op (rondom de missie van André Kuipers), en is er een forse over-return op gerealiseerd.

De bijdrage van TROPOMI in het realiseren van zowel de wetenschappelijke als de industriële doelen is aanzienlijk. TROPOMI heeft geleid tot het realiseren van de PI rol op het gebied van aardgericht ruimteonderzoek. Ook heeft het de positie van de industrie / technologie op het gebied van optische instrumenten versterkt.

De PIPP regeling is pas sinds 2010 open. Het is nog te vroeg om te concluderen of deze regeling een bijdrage zal leveren aan wetenschappelijk succes. Er is geen directe bijdrage van het GO-W programma geweest aan het realiseren van de beide PI rollen in deze evaluatieperiode. Dit was ook niet het doel van dit programma, dat vooral ondersteuning biedt aan Nederlandse onderzoekers om toegang te krijgen tot in internationaal verband ontwikkelde, en dus niet specifiek Nederlandse, grootschalige ruimte-infrastructuur. KNAW is in haar evaluatie van het wetenschappelijk ruimteonderzoek in Nederland van mening dat het programma over het geheel goed heeft gewerkt en voor de gebieden aardobservatie en planeetonderzoek sterk heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van deze gebieden.’

Beleidsopzet

‘De taakverdeling tussen ministeries in de afgelopen periode is helder. De overheveling van gelden van het Ministerie van I&M naar EL&I heeft hierin een nuttige bijdrage geleverd. De oprichting van NSO is een zinvolle stap geweest die volgde op de aanbevelingen van de eerdere evaluatie. Een continue communicatie over de verschillende rollen (vooral naar eventuele nieuw spelers) lijkt op zijn plaats.

Publiciteit richt zich nu vooral op grote, prestigieuze gebeurtenissen zoals de ruimtevaartmissie van Andre Kuipers. Dit is goed. Het is beeld is echter dat de communicatie zich tot de grote events beperkt. Het verdient aanbeveling ook andere aspecten van de Nederlandse ruimtevaart meer te belichten. Zo kunnen bijvoorbeeld de activiteiten van ESTEC in Nederland en de toegevoegde waarde hiervan voor Nederland beter uitgevent worden, de wetenschappelijke successen die Nederland boekt middels TROPOMI en SAFARI meer voor het voetlicht gebracht worden, alsmede de verwevenheid die ruimtevaart al heeft met het dagelijks functioneren van de maatschappij.’

Aanbevelingen

‘Op basis van de bevindingen van het beleidsonderzoek doen wij een aantal aanbevelingen. Kern bij het opstellen van onze aanbevelingen is hoe de impact van de bestede middelen in het ruimtevaartbeleid geoptimaliseerd kan worden.

Startpunt hierbij is de observatie dat er binnen ESA verband geen sprake is van een echte markt. Excelleren op specifieke velden leidt, door de gehanteerde evenredige ESA geo-return uitgangspunten, niet tot een sterke marktpositie. Dit leidt tevens tot een mechanisme van “geleide specialisatie” waarbij ieder land min of meer zijn eigen specialisaties heeft op basis waarvan de opdrachten “verdeeld” worden.

Om de impact van het ruimtevaartbeleid te vergroten moet dus vooral worden gezocht naar een versterking van de meerwaarde van investeringen in de ruimtevaart. Wij zien een aantal mechanismes waarop deze meerwaarde kan worden gecreëerd. Deze vallen terug te voeren op twee simpele begrippen: Kiezen en Verbinden.

• Versterken gebruik ruimtevaartgegevens (Verbinden). Dit reeds eerder benoemde doel zou in de toekomst meer aandacht behoeven. Dit vraagt nadrukkelijk om meer aandacht voor downstream services, en een continuering en uitbreiding van het beleid om data vrij ter beschikking te stellen. Maar ook het activeren van gebruikspartijen door een actieve uitwisseling van best practices ondersteund door business cases en pilots is hier behulpzaam in (bevorderen van de vraagkant). Tot slot is het betrekken van gebruiksdepartementen (I&M en landbouw, maar ook op een lager niveau via waterschappen, provincies en gemeentes) aan de voorkant in het toepassen (en mede-ontwikkelen) van ruimtevaartgebaseerde applicaties, via flankerend beleid versterkend. Tot slot wordt aanbevolen innovatiever aan te besteden waarbij de mogelijkheid geboden wordt om applicaties gebaseerd op ruimtevaartgegevens in te zetten.

• Versterken export van Nederlandse ruimtevaarttechnologie buiten ESA (Kiezen). Daar waar de ESA markt gelimiteerd is door de geo-return systematiek zou het beleid zich sterker kunnen richten op het opbouwen van een positie op de niet-ESA markt. Dit is de commerciële markt en de institutionele markt buiten Europa (zoals de VS: het land waar groeikansen voor de ruimtevaart zijn), in ‘nieuwe’ ruimtevaartlanden, zoals Zuid-Korea, India, en Brazilië. Dit vraagt om een heldere analyse van de terreinen waar Nederland een concurrerende positie in kan nemen. Deels kan dit worden ingevuld door binnen ESA programma’s in te schrijven op velden waar de kans op recurrent werk buiten ESA groter is. Hierbij kan worden gedacht aan de Next Generation Launcher en Platform, en het Integrated Applications Programme. Voorgesteld wordt om dit proces niet geheel en alleen te laten voeden door Nederlandse partijen zelf, maar hier ook externe partijen een mening te laten vormen (introduceren van een soort visitatie/audits) of om meningen van een individuele sectorpartij te toetsen door één of meerdere andere partijen (versterken intersubjectiviteit).

Versterken van de band tussen wetenschap en technologie (Verbinden). De keuzes binnen de ruimtevaart wetenschap en technologie komen deels onafhankelijk van elkaar tot stand. Soms is dit volstrekt gerechtvaardigd omdat niet alle wetenschap toegepaste wetenschap hoeft te zijn en er ook ruimte dient te blijven voor fundamenteel onderzoek. Echter het nadrukkelijker opzoeken van die velden waarop de wetenschappelijke excellentie de technologische excellentie van Nederland versterkt lijkt de moeite waard. Een mooi voorbeeld hierin kan worden gevonden in de ontwikkeling van TROPOMI. Maar ook het verbinden van kennisinstellingen en applicatieontwikkelaars om de ontwikkeling van betrouwbare toepassingen te bevorderen wordt geadviseerd.

• Beter gebruik maken van de ESTEC vestiging (Verbinden). De aanwezigheid van de ESTEC vestiging in Noordwijk biedt unieke kansen om verder te benutten. De gezamenlijke oprichting van het Business Incubation Centre is hierin een stap in de goede richting. Waar mogelijk wordt aanbevolen de contacten tussen ESTEC, het Nederlandse bedrijfsleven en de wetenschap verder uit te bouwen, zowel in de ruimtevaart sector zelf als in andere sectoren. Niet alleen vergroot dit de meerwaarde van de aanwezigheid van ESTEC in ons land, maar ook zal het de inbedding van ESTEC medewerkers in de Nederlandse ruimtevaart sterker worden, wat kan bijdragen aan ESTEC interne marketing om bepaalde onderdelen in Nederland te behouden.

Bovenstaande richtingen vragen om de ontwikkeling van een heldere visie waarin dit wordt uitgewerkt:

• Welke velden bieden meerwaarde? Welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd? Tot welke keuzes leidt dit binnen de optionele programma’s van ESA? Wat is de potentiele afbreuk van het richten op eventuele nieuwe velden (zal tijd kosten om hier een positie binnen ESA op te bouwen) en is dit gerechtvaardigd vanuit de meerwaarde die op den duur (ook buiten ESA) wordt gecreëerd?

• Op basis hiervan kunnen de hoofddoelen worden uitgewerkt in concrete tussendoelen en activiteiten. Die vervolgens vertaald kunnen worden in concrete indicatoren die ook de meerwaarde meten.

• Welke samenwerking vereist dit tussen verschillende actoren? Welke afstemming is noodzakelijk tussen de verschillende departementen? Hoe kan deze visie het meest effectief worden vormgegeven, ingevuld en uitgedragen in een gezamenlijke, georkestreerde lobby van industrie, wetenschap en overheid in het benaderen van relevante stakeholders (binnen ESA maar ook daar buiten). Wie vervult hierbij welke rol?

Het creëren van een gezamenlijke visie en maken van heldere keuzes zal de effectiviteit en meerwaarde van het Nederlandse ruimtevaartbeleid vergroten. Daarnaast zal, en dit valt niet te ontkennen, de omvang van de Nederlandse bestedingen een gevolg hebben op de effectiviteit van het ruimtevaartbeleid, vanuit de volgende argumenten:

• De omvang van binnen ESA in te zetten middelen heeft een direct effect op de hoogte van de bijdrage aan optionele programma’s. Binnen die optionele programma’s is de beïnvloeding van de aanwending ten aanzien van de Nederlandse inzet het grootst (anders dan in het verplichte deel van ESA);

• Nederland wordt gezien als een kleine speler die maar een beperkt belang hecht aan de ruimtevaart. Deze beeldvorming wordt bevestigd door de buitenlandse partijen die in het kader van deze evaluatie zijn geïnterviewd. Dit beeld wordt overigens bepaald door meer dan de financiële bijdrage aan ESA, maar wordt ook beïnvloed door de zwaarte van de ambtelijke representatie en de informele lobby invulling. Het ontbreken van een duidelijke (gefocuste) visie en communicatie hiervan heeft naar verwachting tevens een effect op dit beeld.

• Ondanks dat meer factoren een rol spelen (zoals de algemene geografische verdeling van Europese instellingen) mag verwacht worden dat het niveau van bestedingen van Nederland binnen ESA ook een gevolg heeft op de ESTEC vestiging in Nederland. Hoewel het onwaarschijnlijk lijkt dat deze van de ene op de andere dag zal verdwijnen, kan het er wel toe leiden dat er geen uitbreiding plaatsvindt of dat geleidelijk activiteiten vanuit Nederland naar andere landen worden verplaatst. De druk hierop zal altijd aanwezig zijn vanuit de grotere ESA landen die het argument hanteren dat Nederland “overbedeeld” is vanuit zijn rol binnen ESA, maar wordt versterkt naarmate de Nederlandse bijdrage kleiner zou worden.

Vanuit bovenstaande argumentatie wordt aanbevolen voorzichtig om te gaan met een verdere reductie van de ESA bijdrage of, indien dit wel gerealiseerd wordt, bewust te zijn van potentiële gevolgen ervan.’


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK