Stripverbod tegen de barbarij

Nieuws | de redactie
21 november 2012 | De stripcultuur is in Nederland, in tegenstelling tot België, nooit helemaal doorgebroken. Komt dat door het decreet tegen stripboeken dat het ministerie van Onderwijs na de oorlog uitvaardigde omdat “men niet wilde vervallen in barbarij”? Dr. Rudi de Vries ontdekte nog meer factoren.

De stripcultuur was in de Verenigde Staten al in het begin van deze eeuw in opkomst, in Nederland kwamen strips in eerste instantie niet verder dan een klein hoekje in de krant. In de jaren vijftig kwamen er echte stripboeken, maar dat leidde niet tot een grootse populariteit. Stripboeken werden zelfs actief geweerd.

“Men wilde niet vervallen in barbarij: in strips was geweld te zien en dat was schadelijk voor de kinderziel. In Nederland vaardigde het ministerie van Onderwijs zelfs een officieel decreet uit om het lezen van strips te ontmoedigen. In Frankrijk ging men nog een stapje verder door Amerikaanse strips, zoals Prins Valiant en Tarzan, van de markt te halen.” Aldus Rudi De Vries, de eerste Nederlander gepromoveerd op strips.

Kuifje versus de ‘dikke neuzen’

Deze boycot stimuleerde de Europese, en dan natuurlijk vooral de Belgische, uitgevers van strips.  Twee verschillende stripculturen kwamen op in België. Aan de ene kant Kuifje die spannende, maar brave avonturen beleefde. Oorspronkelijk werden de avonturen van Kuifje gepubliceerd in een keurig Belgisch, Franstalig katholiek tijdschrift maar vonden al snel hun weg naar onder andere Nederland. Aan de andere kant had je de ‘dikke neuzen-stijl’ van het tijdschrift Robbedoes. Deze stijl inspireerde uiteindelijk Goscinny en Uderzo tot Asterix.

De Vries: “Er ontstond een felle concurrentiestrijd tussen de Belgische uitgeverijen en daardoor stimuleerden ze elkaars productie. Tekenaars als Hergé (Kuifje), Morris (Lucky Luke), Peyo (Smurfen) en Franquin (Guust Flater) kregen zo de kans invloed uit te oefenen op de manier waarop de stripcultuur zich ontwikkelde”.

Niches binnen een nichemarkt

De Nederlandse stripcultuur ontwikkelde zich in een hele andere richting en maakte geen gebruik van de typisch Amerikaanse spreekballonnen. Marten Toonder bleef grote tekstblokken maken die onder de tekeningen staan. “Mede daardoor heeft de Bommelstrip een literaire status gekregen. Op een gegeven moment zijn de tekeningen zelfs sterk verkleind ten opzichte van de tekst om ze in de vorm van literaire paperbacks aan de man te kunnen brengen”, aldus De Vries.

Vanaf de jaren zestig vond ook de ‘ballonstrip’ zijn weg naar het grote publiek in Nederland. Eerst via striptijdschriften, later via stripalbums. De laatste tien jaar loopt de belangstelling voor de traditionele strip terug. “Kinderen lezen minder strips dan vroeger en volwassen stripliefhebbers kiezen voor niches. Jonge, ambitieuze tekenaars en stripfans spelen daar sterk op in door zelf kleine uitgeverijen te beginnen, volledig gericht op een bepaalde niche, zoals SF, fantasie, historische of erotische strips. De grote uitgeverijen moesten zich aanpassen of hebben zich teruggetrokken. In Nederland is van die groten alleen Sanoma overgebleven”.

De Nederlandse stripcultuur loopt internationaal nog steeds achter. Historische ontwikkelingen verklaren waarom strips zo sterk zijn gegroeid in België en Frankrijk. Nederlandse uitgevers waren sneller tevreden met vertalingen van strips uit het buitenland. De Vries: “Er zijn nog andere redenen waarom strips klein zijn gebleven in Nederland, die echter minder makkelijk te achterhalen zijn. Ik vermoed dat onze calvinistische inslag er ook mee te maken heeft.”

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK