HBO-examen idee vol misverstanden

Nieuws | de redactie
16 april 2012 | Gedachten over ‘centrale examens’ in het HBO bevatten veel misverstanden. Jan Anthonie Bruijn waarschuwt voor onberaden centralisaties en bureaucratie, zoals bij de motie-Beertema. De hogescholen moeten vooral zelf exameneisen delen en zo hun toetskennis en –materiaal bijeen brengen.

De Leidse hoogleraar zit de commissie voor die de validering van dekwaliteitseisen voor tentamens en examens in het HBO nog eensscherp moet doordenken. Op het HBO Jaarcongres zette hij uiteen hoezijn denklijnen zich op dit terrein hebben ontwikkeld. In deopdracht aan zijn club was al merkbaar, dat de trend in dediscussie daarover de hogescholen reden tot zorg geeft.

Niet bedoelde gevolgen 

Zo werd daarbij gesteld: “Voor de hogescholen concretiseert dit[maatschappelijk wantrouwen naar instituties]  zich thans ineen zekere mate van wantrouwen ten aanzien van de autonomie die zijbezitten om – zelfstandig en onafhankelijk – een oordeel te vellenover de vraag of een student het beoogde eindniveau heeftbereikt.

Dit wantrouwen leidt er toe dat door politiek en samenlevingwordt aangedrongen op objectiveerbare toetsingskaders die hetmogelijk maken dat ‘neutrale waarnemers’ er op toe kunnen zien dathogescholen gewetensvol met hun verantwoordelijkheden omgaan.”

“In die perceptie is het invoeren van (vormen van) landelijketoetsing een manier om zo’n ‘objectief toetsingskader’ terealiseren. Men vergeet hierbij echter dat landelijke toetsing,indien het als enig middel voor kwaliteitsborging wordt ingezet,verschillende niet bedoelde consequenties kan hebben.”

De commissie moet daarom de vraag ten diepste beantwoorden “waarde balans ligt tussen objectieve, transparante en neutralediplomakwaliteit enerzijds, en anderzijds de hoogwaardigeinhoudelijke kwaliteit van de opleiding in kwestie, depraktijkgerichte oriëntatie en de maatschappelijkeverantwoordelijkheid (waaronder het element van kosten/baten) dievan het hbo mogen worden verwacht.”

Contra motie-Beertema

In zijn keynote rede op het jaarcongres van het HBO heeft Bruijndeze handschoen opgepakt. Zonder de definitieve inhoud van hetadviesrapport van zijn commissie te onthullen, gaf hij aan eenduidelijk alternatief te willen bieden voor de geluiden in ondermeer de Tweede Kamer die pleiten voor centrale, nationaal bewaakteen geregelde examineringen. Hij zette de vereisten uit de motie vanhet PVV-Kamerlid Beertema daarin af tegen de randvoorwaarden voorgoede validering van kwaliteit in het hoger onderwijs.

Door de eindtoetsing van het HBO te versmallen tot het meten vankennis in kernvakken van opleidingen door centrale examens, gebeurtvolgens Bruijn een reeks verkeerde dingen tegelijk. Allereerstwordt de essentiële professionele kant van het HBO – incompetenties, beroepshouding en -vaardigheden belichaamd – buitende eindbeoordeling gehouden.

Ten tweede worden juist de professionals als docenten, lectorenen beroepspraktijkmensen buiten de boordeling en formulering van dekwaliteitseisen gezet. Er komt immers een centrale, door deoverheid gestuurde examenaanpak.

Op zijn kop gezet

Dat betekent dat het streven om de professional veel meercentraal te stellen in de onderwijspraktijk in plaats van demanagers en de regelgeving op zijn kop gezet zou worden. Ook detoegevoegde waarde van de input van die professionals en het eigenprofiel van de hogeschool verdwijnt min of meer in zo’n nationalesystematiek. En juist dat profiel en die input zouden volgens hetrapport-Veerman en de strategische agenda van het kabinet dekwaliteit en onderscheidenheid van het HBO flink moetenversterken.

Daartegenover plaatste Bruijn de ervaringen die in verschillendepilots in het HBO al zijn opgedaan met het over de hogescholen enopleidingen heen delen van toetservaringen, -materialen en -kennis.Daar komt juist de aanpak en inhoud vanuit de docenten en professieoptimaal tot hun recht.

In zijn eigen medische professie binnen de universiteiten enUMC’s is dit al veel langer aan de orde, onder meer geïnspireerddoor de hoogwaardige onderwijspraktijk van de UniversiteitMaastricht en het PGO-model dat daar is ontwikkeld en gedeeld metveel collega-instellingen. Juist de niet-bureaucratische, door deexperts in de disciplines opgebouwde en onderling verspreide kennismaakt deze aanpak kwalitatief succesvol.

Koppen moeten rollen reflex

Dit bouwt voor op wat Bruijn als vice-voorzitter van de Raad vanToezicht van de Hogeschool Leiden te berde bracht in het jubileumboek van deze instelling. Hij zeidaarover in 2011: “Voor een hogeschool is het belangrijk wat deHBO-Monitor laat zien. Wat de alumni in de beroepspraktijk ervarenen met ons delen als ze re?ecteren op wat ze uit de opleidinghebben meegekregen is zinvolle informatie.

Maar ook bij de borging van kwaliteit moeten we waken voor de’low trust’-benadering, de ‘koppen moeten rollen’-re?ex bij heteerste de beste incident. Als dat de insteek wordt in plaats van dehigh trust-visie van de HOAK-nota, loopt het hoger onderwijsvast.”

“Het veld moet proactief worden. Zeg vooral hoe je het wél wiltzien, wat je zelf gaat doen. Geef de politiek zelf de tools ombijvoorbeeld de kwaliteit beter te borgen. Maak die gezamenlijkediplomagarantie van alle hogescholen concreet en geef die dan ookaf.”

In zijn keynote kwam Bruijn daarom met de suggestie dat in hetHBO – en ook bij de universiteiten – niet alleen een extravalidering van de onderwijskwaliteit van de docenten (in hetzogeheten SKO en BKO) wordt doorgevoerd, maar ook een ‘SKE’ en’BKE’ voor het specialisme van docentenkwaliteit in het ontwikkelenen onderhouden van toetservaring en examinering.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK