Wie faalt, moet failliet kunnen gaan

Nieuws | de redactie
22 januari 2013 | Laat falende instellingen maar failliet gaan. Die conclusie trekt het kabinet uit de zaak Amarantis. Een fundamentele discussie over de verantwoordelijkheden van HBO en WO - en het MBO eens te meer - is dan ook aan de orde. Nieuwe regels voor CvB’s komen er aan, het bestuursmodel gaat op de schop.

In een brief aan de Kamer brengt de minister van OCW enkele belangrijke punten naar voren, die de basis zullen vormen voor haar vervolgaanpak op basis van de lessen uit de zaak- Amarantis. Het kabinet zal ook veel breder op dit terrein met maatregelen komen, die verder strekken dan de sector onderwijs.

“Naar aanleiding van het regeerakkoord en onder andere de casussen als Meavita, Vestia en Amarantis kijkt het kabinet ook sectoroverstijgend naar lessen voor financieel beheer, verantwoording en toezicht bij (semi)publieke instellingen. De minister van Financiën is voornemens om in het voorjaar uw Kamer hierover te berichten. Deze lessen kunnen ook implicaties hebben voor het financieel beheer en governance in het onderwijs.”

Dilemma voor minister

Bussemaker geeft in haar brief een pregnante visie op de rol van instellingen en de minister.. Die leidt ertoe, dat zij een bankroet van falende instellingen niet buiten de orde plaatst, met enkele mitsen. “De verantwoordelijkheid voor de continuïteit van een individuele instelling ligt niet bij de minister van OCW als stelselverantwoordelijke. De minister is verantwoordelijk voor de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs. Het dilemma waar de minister voor staat is of er voldoende ruimte is om de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs te borgen op het moment dat grote aantallen leerlingen geen onderwijs meer dreigen te kunnen volgen.”

“In voorkomende gevallen zou het mogelijk moeten zijn dat (falende) instellingen failliet gaan zolang de continuïteit van het onderwijs verzekerd is. Het vraagstuk hoe om te gaan met faillissementen in (semi)publieke sectoren is echter breder dan alleen het onderwijs en zal dan ook in een bredere context worden bezien.”

Dialoog over bestuur en schaal

Het topmanagement van de instellingen moet in elk geval de handschoen oppakken om tot een fundamentele doordenking te (willen) komen van het bestuur en de praktijk daarvan in het onderwijsbestuur. “De uitkomsten van het onderzoek geven naar mijn mening de noodzaak aan voor een brede discussie in het onderwijs, de politiek en de samenleving over deze twee vraagstukken. In dit verband wil ik de oproep die de commissie heeft gedaan richting raden van toezicht in het onderwijs om vanuit hun wettelijke taken deze discussie te starten, op deze plek nog eens herhalen om het belang daarvan te onderstrepen.”

In het MBO wacht de minister niet af, maar neemt het initiatief, omdat voor deze sector een ingrijpend proces van heroriëntatie en prestatieafspraken aan de orde zal zijn. “Zelf zal ik in februari met de bve-sector een dialoog voeren over de bestuurlijke autonomie en schaal. Enkele vragen die ik in het gesprek met de sector aan de orde wil stellen zijn: Herkent de sector zich in de conclusies van de commissie? Hoe kunnen we schaalvoordelen en -nadelen beter in kaart brengen? Zijn nieuwe instrumenten nodig om ongewenste groei van instellingen tegen te gaan en welke zijn dit? Deelt de sector de opvatting dat het gezien de autonomie van scholen noodzakelijk is om de bestaande checks & balances opnieuw te doordenken? Vanzelfsprekend zal deze dialoog de komende tijd ook worden verbreed naar andere onderwijssectoren.”

CvB’s meer onder de loep

Het verantwoordelijk bestuur van de instellingen zal nadrukkelijker gereguleerd gaan worden. De CvB’s zullen zich explicieter moeten verantwoorden, mede door een nauwgezettere toepassing van de codes voor goede governance. Ook wil de minister regels stellen voor de benoeming en herbenoeming van collegeleden.

“Met betrekking tot het college van bestuur overweeg ik de volgende aanpassingen in de werkwijze:

• Jaarlijks legt het college van bestuur verantwoording af, intern aan de raad van toezicht en de medezeggenschap en extern aan betrokken stakeholders. Hierbij moeten de doelstellingen en resultaten in beheer, bestuur, onderwijskwaliteit en de verbinding met het onderwijsproces in de klas expliciet aan de orde komen.

• Het college van bestuur zorgt voor een duidelijke en afgeronde planning & control cyclus, waarbij de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zo moeten zijn dat ze bijdragen aan een goede werking van de cyclus.

• Het bestuur formuleert een meerjarenstrategie en daarbij behorende risicoanalyse zodat andere stakeholders het gevoerde beleid kunnen beoordelen.

• Van het bestuur verwacht ik een open houding naar stakeholders met het oog op goede checks & balances om de organisatie scherp te houden, zodat tijdig kan worden bijgestuurd.

• Het college van bestuur is samen met de raad van toezicht verantwoordelijk voor een efficiënte en heldere organisatiestructuur, waarbinnen het bestuur, het overige management en docenten slagvaardig kan opereren.

• De procedures voor (her-)benoeming van leden van het college van bestuur moeten transparant zijn. Er wordt door de raad van toezicht een expliciete afweging gemaakt of voortzetting van het dienstverband van een collegelid in het belang van het onderwijs en de instelling is. De raad betrekt in deze afweging het advies van het medezeggenschapsorgaan. Ik overweeg om, met name bij grote instellingen, de benoeming te maximeren tot vier jaar met de mogelijkheid om deze periode maximaal twee maal te verlengen.

• Voorgenomen grote financiële investeringen (bijvoorbeeld op het terrein van huisvesting) en de wijze van financiering van deze investeringen toetst het college van bestuur vooraf bij interne en externe stakeholders. Er zijn verschillende mogelijkheden voor de vormgeving van deze verplichting denkbaar. Deze kan bijvoorbeeld bestaan uit een meldingsplicht of toetsing door een commissie van bestuurders/toezichthouders uit de sector.

• Het college van bestuur zorgt in samenspraak met de raad van toezicht voor de verdere professionalisering van bestuursleden, waarbij wordt vastgelegd welke activiteiten zij hiervoor gaan ondernemen.

• Ik overweeg de naleving van de governancecode door bestuurders en toezichthouders als bekostigingsvoorwaarde op te nemen. In het mbo zijn instellingen op dit moment verplicht om jaarlijks verantwoording af te leggen over de omgang met de code volgens het principe ‘pas toe of leg uit’.”

Raden van toezicht certificeren?

Vergelijkbare ingrepen zijn te verwachten bij de raden van toezicht. De minister zegt daarover: “Met betrekking tot de raad van toezicht overweeg ik de volgende verbeteringen:

• De procedures voor (her-)benoeming van leden van het college van bestuur en van de raad van toezicht moeten transparant zijn en de medezeggenschap moet betrokken worden. Het ligt voor de hand om hierbij gebruik te maken van openbare werving en om rekening te houden met diversiteit in de samenstelling.

• De leden van de raad van toezicht beschikken over vastgestelde competenties. Het is wenselijk dat er een bij- en nascholingsaanbod komt. Mogelijk komt er een vorm van certificering. Over de (bij-)scholing legt de raad van toezicht verantwoording af in het jaarverslag. Bij de uitwerking van de competenties en de opleiding ligt een grote rol bij de sector.

• De raad van toezicht en de voorzitter in het bijzonder is verantwoordelijk voor een adequate invulling en samenstelling van de raad. Hierover legt de raad verantwoording af in het jaarverslag.

• Om te waarborgen dat de raad zijn verantwoordelijkheid en rollen kan waarmaken, dient een raad van toezicht eigenstandig onderzoeken uit te kunnen voeren binnen de instelling of onder externe stakeholders.

Samenwerken nieuwe stijl 

Het kabinet citeert nét niet Inholland-voorzitter Doekle Terpstra, met zijn parool ‘samenwerken is het nieuwe concurreren. Maar de denklijn is onmiskenbaar dezelfde. “Concurrentie is van belang voor de (verhoging van) kwaliteit van het onderwijs. Daarentegen acht ik concurrentie louter gericht op vergroting van het marktaandeel onwenselijk. De ontwikkelingen in de samenleving, vooral de krimp, noodzaakt tot meer samenwerking tussen onderwijsinstellingen met betrekking tot macrodoelmatigheid, maar ook op het terrein van huisvesting.”

“Dit vormt een breuk met het verleden waar instellingen als gevolg van toenemende leerlingen- en studentenaantallen nog vooral gericht waren op concurrentie in studentenaantallen. De wijze waarop meer samenwerking tussen instellingen zou kunnen worden gerealiseerd, zal ik bespreken met het onderwijsveld. Ik betrek daarbij de aanbeveling van de commissie om op regionaal en landelijk niveau meer informatie beschikbaar te maken over de ontwikkeling van leerlingenaantallen en reeds in gang gezette huisvestingsprojecten.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK