Beknotten op aanwezigheid

Nieuws | de redactie
11 juni 2013 | Nuffic-voorman Freddy Weima is teleurgesteld over de bezuinigingen die hij moet incasseren. “Wij worden van drie kanten gekort. Wij vinden dat we het wel onevenredig hard voor de kiezen krijgen. Kennelijk is er gedacht dat internationalisering minder prioriteit verdient.”

Volgens Weima is de sluiting van een aantal internationale Neso-kenniskantoren onvermijdelijk en dat heeft consequenties voor de kennisinfrastructuur. “Wij zijn daar teleurgesteld over, omdat het zo wel moeilijk wordt om een aantal door het kabinet gewenste vernieuwingen uit het SER-rapport over binding van internationaal talent te realiseren.”

De korting op de Neso’s zorgt er voor dat een aantal daarvan zal moeten verdwijnen. “Die Neso-kantoren zitten wel in het buitenland, maar ze zijn vooral ook een investering in de Nederlandse kennisinfrastructuur. Dankzij die kantoren is Nederland aanwezig in landen waar heel veel kansen liggen. Als je daar de financiering van stopzet of vermindert dan moet je beknotten op die aanwezigheid.”

“We gaan zeker in gesprek met de sector hoe we dit kunnen opvangen en of we nog slimme dingen kunnen doen. Maar ik weet nu al: er zijn tien kantoren en met wat voor slimme oplossing we ook komen, we zullen niet alle tien overeind kunnen houden.”

Minder prioriteit

“Ook wij snappen best dat er bezuinigd moet worden. Deze €200 miljoen stond al gemeld in het regeerakkoord, maar natuurlijk bestond er enige hoop dat – zoals bij een aantal andere organisaties het geval blijkt te zijn – een efficiency korting van 10% het ergste zou zijn wat ons kon overkomen. Ik vind het daarom wel jammer dat de korting bij internationale onderwijsclubs per definitie meer is dan die 10%.”

Weima vreest dat dit het resultaat is van de politieke vraagtekens die de afgelopen periode gesteld zijn bij internationalisering. “Kennelijk is er gedacht dat internationalisering minder prioriteit heeft. Ik heb toch het gevoel, dat zoiets te maken heeft gehad met de recente politieke discussie over nut en noodzaak van internationalisering. Ik dacht echter dat dit gevoelen nu wel verdwenen zou zijn na het politieke debat dat hierover gevoerd werd eind vorig jaar. Mede ook vanwege het onlangs uitgebrachte CPB rapport, waarin duidelijk staat aangegeven hoezeer ons land als kenniseconomie van internationalisering profiteert.”

De gevolgen van de ingreep hangen af van hoe deze bezuinigingen vervolgens uitgewerkt worden, meent de Nuffic-directeur. “Als het lukt om intensiever te gaan samenwerken, dan kunnen we nog steeds krachtig zijn. De minister roept daar in elk geval toe op. Toch verzwak je door deze bezuiniging wel de basis, door bij voorbaat te zeggen ‘we gaan dit budget niet opvoeren, maar terugbrengen’.”

Internationalisering is ook kwaliteitsbeleid

“Een thema dat wel prioritair is, is het lerarenbeleid. Ik vind dat ook helemaal terecht, maar wijs er dan maar wel even op dat internationalisering daar een goede bijdrage aan zou kunnen leveren. Want als je internationalisering goed doet, dan is dat ook kwaliteitsbeleid op dat terrein. Als je tijdens je studie tot docent bijvoorbeeld goede internationale ervaring opdoet, dan leer je daar vaak meer van dan wanneer je tijdens je studie hier in Nederland blijft.” 

De Nuffic wil dan ook een leidende rol in de samenwerking die de minister beoogt tussen de verschillende onderwijsorganisaties “Ik ben het overigens eens met de oproep van de minister dat er tussen de internationaliseringsorganisaties meer kan worden samengewerkt. Wij zijn dan ook zeker bereid om het gesprek aan te gaan met onder meer het Europees Platform, waar wij wellicht ook mee gaan fuseren.”

“Wij geven nu bijvoorbeeld al samen met het Europees Platform en Cinop uitvoering aan het programma ‘Leven Lang Leren’ van de Europese Unie, waar ook het Erasmus beurzenprogramma onder valt. Zo’n taak kun je natuurlijk ook erg goed doen als je één organisatie bent met het Europees Platform.”

Verbinding versterken

Weima benadrukt nog maar eens dat hij “veel kansen ziet wanneer de spelers in het veld, de overheid, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven meer vanuit een gezamenlijke strategie zouden opereren. Dat zou  goed zijn voor de B.V. Nederland. Het economisch beleid en internationaliseringsbeleid zouden in die zin meer op elkaar afgestemd moeten worden. Ik zeg er wel meteen bij, dat je het ook weer niet helemaal in economische termen moet willen gieten, maar die verbinding kunnen we aanmerkelijk versterken.”

Dat is eigenlijk nader bevestigd door het advies van de SER over de binding van internationaal talent aan ons land. “Wij zijn graag bereid om dat proces van internationalisering te versnellen en te ondersteunen. Wij hebben veel expertise op dit gebied en willen dat graag ook in samenspraak met die partijen doen. Dat moet je met elkaar ontwikkelen en als het lukt om zo’n visie tot stand te brengen, dan willen wij  ook graag de partij zijn die helpt om dat echt voor elkaar te krijgen.”

“Wij gaan samen met OCW een ‘highlevel’ bijeenkomst organiseren naar aanleiding van het advies van de SER. Wij denken nu samen met het ministerie na over wat goede acties zouden zijn naar aanleiding daarvan en zijn graag bereid om met partners dit vorm te geven.”

Er zijn nu ook al trajecten waarin de Nuffic participeert en die bijdragen aan de doelstellingen zoals die door de SER werden verwoord. “Waar we al een tijd bij betrokken zijn is ‘De Rode Loper’, het samenwerkingsverband van universiteiten, hogescholen, IND, DUO, de studentenhuisvesters en nog een aantal anderen. Samen hebben we mooie dingen gedaan om het makkelijker te maken om in Nederland te gaan studeren. Die aanpak kun je vrij makkelijk uitbreiden, ook wat betreft de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor het internationaal talent in ons land.”

Samen om de tafel

De korting vanuit OCW staat niet op zichzelf, zo blijkt inmiddels. De Nuffic kreeg ook ‘geoormerkt geld’ van Buitenlandse Zaken om te investeren in kennisinstellingen in ontwikkelingslanden. Hierop wordt nu ook gekort. “Wij coördineren met het budget van Ontwikkelingssamenwerking een aantal programma’s. Uit die middelen financieren wij projecten om hoger onderwijsinstellingen in bijvoorbeeld Afrika te versterken, inhoudelijk, maar ook met trainingen en onderzoek.”

Dat gebeurt met behulp van samenwerkingsprojecten van  Nederlandse instellingen collega’elders in de wereld. Zo is bijvoorbeeld Wageningen samen met Rwanda actief op het terrein van voedselzekerheid. Wij zijn de landelijke organisatie die zulke inspanningen al zestig jaar coördineert namens de Nederlandse overheid.”

Ook daarom acht Weima juist nu die gemeenschappelijke visie op wat vanuit ons land te doen staat nodig. “Ik denk dat wat OCW wil en wat Buitenlandse Zaken wil helemaal niet zo ver uit elkaar loopt. Er is beleidsmatig natuurlijk een eenheid van kabinetsbeleid, maar het valt me op dat er niettemin meer onderling afgestemd kan worden. Zo wordt er het een en ander gezegd over de kennissector door Buitenlandse Zaken, maar dit had aanmerkelijk concreter kunnen zijn wanneer al in een vroeger stadium de kennissector ook bij de voorbereidingen van het beleid op dit vlak betrokken was geweest.”

“Men moet elkaar nog wat opzoeken.  Eigenlijk zouden minister Bussemaker en haar collega Ploumen om de tafel moeten gaan zitten om de betekenis van de kennissector voor de internationale handel en samenwerking te bespreken. Ze hebben als dat goed gaat, daar allebei belang bij.”

Korting van drie kanten

“Wij hebben er in de praktijk veel last van wanneer dit onvoldoende gebeurt, omdat wij  getroffen worden door zowel bezuinigingen van OCW als vanuit ontwikkelingssamenwerking. Bovendien is ooit bedacht dat een deel van onze OCW-financiering een ontwikkelingssamenwerkingsgrondslag heeft, de zogenaamde ODA-middelen. Daar komt ook een korting op en die raakt ons fors.”

Weima noemt deze ingreep “onterecht, want wat wij doen aan ontwikkelingssamenwerking krijgen wij apart gefinancierd door Buitenlandse Zaken. Al onze andere activiteiten richten zich niet op dat beleidsterrein, maar worden daar wel voor gekort vanwege die ‘grondslag’. We worden dus van drie kanten gekort: op het Neso-budget, die ODA-korting en ook nog een korting op ontwikkelingssamenwerking. Dat vinden wij wel veel en het is ook uit balans.”

Niettemin is Weima van nature een “optimist, bij mij zit het glas altijd halfvol. Wij zullen in staat blijven om die hele internationale samenwerking voor het hoger onderwijs te blijven stimuleren en te ontwikkelen. En misschien op termijn ook wel breder dan dit terrein. Niet alleen omdat wij dat als organisatie zo ontzettend leuk vinden – en dat werk is dat overigens ook – maar ook omdat wij écht denken dat dit goed is voor Nederland.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK