Start met HBO-topcentra

Nieuws | de redactie
17 juni 2013 | Vandaag is de officiële lancering van de Centres of Expertise in het HBO. Siemens topman Ab van der Touw geeft daarbij zijn indringend advies over 'en hoe nu verder?' “Aan weer een rapport bestaat geen behoefte: alles wat gezegd moest worden, is gezegd.”

“We weten dat we meer technische vakkrachten nodig hebben, meer jongens en meisjes die bètaprofiel kiezen en we weten dat studenten die een technische opleiding hebben afgerond vaker een baan bij een technisch bedrijf moeten kiezen. De commissie heeft uit hoofde van de opdracht heel praktisch bezien wat de Centres of expertise en Centra voor innovatief vakmanschap aan ondersteuning nodig hebben en welke hobbels vallen weg te werken.” Met die benadering zijn deze centra nu van start gegaan, aangemoedigd door Van der Touw en zijn collega;s uit bedrijfsleven en onderwijs.

Weerbarstige knelpunten aangepakt

Zijn commissie stuitte in haar werk al snel op een aantal evidente knelpunten. Belemmeringen die vrij eenvoudig zijn weg te nemen. Als voorbeeld noemt Van der Touw het BTW probleem. “Als je samenwerkt tussen bedrijven en scholen, loop je tegen een btw-differentiatie aan. Het is belangrijk om zo snel mogelijk tot een gelijke btw-behandeling te komen. Voorstellen daartoe liggen voor aan de Ministers van Financiën en Onderwijs.” 

Hij merkte ook, dat bij de opbouw en inrichting van de verschillende centra verschillende onderdelen weerbarstiger waren dan men weleens vooraf dacht. Het opzetten van dit soort nieuwe publiek-private partnerschappen zal onderweg altijd wel zo’n zijn perikelen kennen, zegt hij. “Als commissie pleiten wij ervoor de scholen en bedrijven gedurende een bepaalde periode enige ontwikkelruimte te gunnen. Laat hen in gezamenlijkheid, zonder al te veel beperkingen, zelf vormen vinden. Je kunt niet alles van te voren invullen.”

“In deze vrijheid – gebaseerd op het vertrouwen dat heus niemand daarvan  misbruik zal maken – krijgt het veld de gelegenheid ervaringen op te doen en de juiste weg te vinden. Vanuit die proefondervindelijk verkregen wijsheid kan eventueel een tweede reeks van noodzakelijke maatregelen worden geïdentificeerd.” 

Van der Touw ziet met zijn collega’s in de commissie als Karel van Rosmalen en Antoine Wintels ook opbeurende aspecten. “Docenten uit het bedrijfsleven dragen hun kennis met passie uit, betrokken als ze zijn bij het vak dat ze vaak al jaren uitoefenen.  Studenten en leerlingen hangen aan de lippen van deze mensen die weten waarover ze praten.” Zou dat door formele onderwijsvereisten belemmeringen ondervinden, dan pleit hij voor een kritische herijking van zulke regels. 

Begin van waarde 

De commissie constateert dat de technische maakindustrie in ons land, ook waar het opleidingen betreft,  geruime tijd verwaarloosd is. Van der Touw gaat er even goed voor zitten als dat begrip – en die zorg –  valt. “Mijn vader, wis- en natuurkundige, werkte zijn hele leven bij Philips, acht van mijn ooms hadden elektrotechniek gestudeerd en mijn broertje ging in Delft mijnbouw studeren.”

De jonge student Van der Touw besloot iets heel anders te doen. “Ik studeerde geschiedenis en klassieke talen om aan die technische omgeving te ontsnappen. Nee, dat is niet helemaal gelukt”, zegt hij lachend, indachtig het feit dat hij inmiddels 28 jaar bij Siemens werkt. 

“We hebben in Nederland lang gedacht dat we een diensteneconomie zijn, zonder ons voldoende te realiseren dat de maakindustrie het begin is van alle toegevoegde waarde. We moeten de technische maakindustrie in het positieve licht plaatsen dat zij verdient. Diensten bestaan bij de gratie van scheppend vermogen.” 

“De kracht van Nederland, met zijn vergrijzende, op den duur in aantallen afnemende bevolking, zit niet in onze lage lonen. We moeten het hebben van hoge productiviteit, slim produceren met hoog opgeleide mensen, die bereid zijn een leven lang te blijven leren. Met behulp van innovatieve projecten leidt dit tot de – onmisbare – mechanisering van onze samenleving en onze industrie.” 

Voorbij splendid isolation 

Onze samenleving wordt zo ook “intelligenter en projecten worden complexer,” benadrukt hij. Van der Touw vindt dat het “ook leuker wordt! Denk aan de hightech verbouwing van het Rijksmuseum. De verhuizing van de Nachtwacht was een mega-bèta-klus. Jongens én meisjes moeten dat kekke gezicht van techniek vanaf de basisschool meekrijgen. Kijk, dat heet techniek en dat is gaaf om te verzinnen.” 

Technische universiteiten in het buitenland trekken weliswaar evenmin primair meisjes en vrouwen, maar toch aanzienlijk meer dan in Nederland. De jongste analyses van de OECD zijn wat dat betreft illustratief en reden tot blijvende inzet op dit punt . “Het is ons aller taak om hopeloos achterhaalde beelden als die rokende schoorsteen op de routeduiding naar het industrieterrein en even obsolete associaties met ‘vuil, zwaar en onderbetaald werk met weinig aanzien’ nu eens en voor altijd te laten verdwijnen. Hightech bedrijven als ASML en Siemens hebben nog wel fabrieken, maar de meeste technici zitten in gebouwen met behulp van ICT dingen te ontwerpen en in elkaar te zetten.” 

Ook hier noemt Van der Touw samenwerking de enige weg. “De industrie is niet langer in staat de ongekend ingewikkelde projecten in onze ingenieuze samenleving in splendid isolation te ontwikkelen. Denk aan luchthavens en verbindingslijnen waaraan zeer hoge eisen van betrouwbaarheid en veiligheid worden gesteld, De overheid op haar beurt beschikt niet over de up-to-date kennis om dat alles te specificeren. Publiek en privaat kunnen niet zonder elkaar.” Dat raakt ook hoe in HBO en MBO kennis en verbinding met de praktijk moeten worden ontwikkeld. 

Wildgroei en focus 

“Het is daarom in de publiek-private Centra voor HBO en MBO van het allergrootste belang  mensen leven lang bijscholing te bieden, in volledige aansluiting op de wensen van het regionale bedrijfsleven.  We willen af van de wildgroei aan keuzemogelijkheden, er zijn te veel specifieke – kostbare en te smalle – opleidingen aangeboden.” 

Dat is een zaak die niet alleen de onderwijssector aangaat. “Als bedrijfsleven mogen we daarvoor de hand in eigen boezem steken. Kijk naar de advertentieteksten die vragen om specifiek geschoolde, direct inzetbare mensen. Technische ontwikkelingen hebben een dermate hoog tempo dat je sowieso je hele leven moet blijven bijleren .” 

Hij pleit daarom voor een verdere doordenking op dit punt, gericht op de vorming van brede basisopleidingen als elektrotechniek, werktuigbouw, en civiele techniek. “Op de lokale speerpunten bied je vervolgens kopstudies aan die specifiek voor de regionale werkgelegenheid van waarde zijn. Een goed voorbeeld voor specifieke vaardigheden biedt Brainport in Eindhoven met ASML” 

Betere match 

Niet elke mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt kun je voorkomen, verschillen in ontwikkeling en benadering zijn nooit helemaal uit te sluiten. “Maar het matchen verbetert enorm door de nauwe samenwerking tussen publiek en privaat. We weten intussen ook dat MBO-verlaters doorgaans in de eigen regio blijven wonen. De bereidheid om de regio te verlaten is voor HBO-ers en academici groter.” Van der Touw bepleit daarom dat het MBO-aanbod nauw aansluit bij de arbeidsmarkt in de betreffende regio’s. Niet alles wat kan moet ook in het aanbod zitten. 

Die focus acht hij voor ons land als geheel ook zeer de moeite waard: richt je op de sectoren waar we meer te bieden hebben dan andere economieën. “We moeten onze competitiviteit verbeteren door innovatie-gestuurde productiviteitswinst en onze kenniseconomie naar een hoog niveau tillen. Onze hooggeschoolden dienen zich in te zetten voor de krachtsectoren. Marine, offshore, de haven gerelateerde industrie, gas, windenergie op zee, chemie, voeding en genot.” Als voorbeeld noemt hij “alles wat er rond Wageningen gebeurt.” 

Van der Touw constateert met genoegen dat bedrijven en onderwijs in die sectoren veelal de weg naar samenwerking al vinden. Met onze Nederlandse moppercultuur in gedachten, vraagt hij tegenwoordig mensen – uit bedrijven of onderwijs – die zich negatief uiten, concreet naar hun ervaringen. “Vaak blijkt er niet eens sprake te zijn van ook maar een poging tot samenwerking.” 

Keuzes en nee zeggen 

“We zijn trots op het polderen, maar het kan tot eindeloos praten leiden. Het is natuurlijk goed voor het zogeheten draagvlak, maar het maakt een land weinig slagvaardig als men niet tot keuzes komt en geen ‘nee’ kan zeggen. Terwijl wij aan lange tafels aan het overleggen zijn, streeft de concurrentie ons voorbij.” 

Hij vergelijkt het met de enorme executive power die de Verenigde Staten aan de dag leggen in hun streven naar onafhankelijkheid van het Midden-Oosten, met de inzet van schalieolie en –gas. “Met al onze rijkdom, goede maatschappelijke en materiële infrastructuur, geweldige opleidingsmogelijkheden en prachtig gediversifieerde natuur zitten wij nu voor het derde achtereenvolgende jaar in een recessie.” 

In Noordwest Europa is Nederland momenteel de zwakke broeder, zegt hij bezorgd. “We blijven achter in verduurzaming van energie, in de rest van Europa ligt dat aanzienlijk hoger. Het kabinet heeft nu de doelstelling ambitieus verhoogd van 4 naar 16% en ik ben daar in SER-verband actief bij betrokken, dus ik spreek uit ervaring. Je kunt het niet altijd iedereen naar de zin maken. Er moeten keuzes gemaakt worden. Ik vind bij voorbeeld dat we voor 4 topsectoren moeten gaan. We hebben er nu 10 en als we niet hadden uitgekeken waren het er 30 geweest!” 

Het smaakt naar meer 

Het risico van versnippering moeten HBO en MBO ook zien uit te sluiten en in dat verband pleit Van der Touw een brede aanpak van het aanbod in regio’s, gekoppeld aan meer specialistische opleidingen waar deze direct passen bij de behoefte ter plaatse. Ook voor de ontwikkeling van de Centres of Expertise en de Centra voor innovatief vakmanschap in dat verband acht hij dat een zinnige benadering. 

“Uit 2020-projecties valt een goed beeld van de marktvraag op te maken en het is geen waaghalzerij om te voorspellen dat Rotterdam haar eigen offshore en havensectoren  niet een-twee-drie naar voeding en genot zal transformeren. Het is nonsens om de op de Rotterdamse situatie ingerichte opleidingsfaciliteiten ook in Zutphen aan te bieden.” 

In de Centra moet de verrijking daarom voorop staan, de wisselwerking tussen theorie en praktijk bij bedrijven en onderwijs, over en weer. “De praktijkfactor is voor het beroepsonderwijs van levensbelang. Trek die vakkrachten uit hun beroepen de school in en trek de studenten op hun beurt het bedrijfsleven in, opdat een ieder ziet wat nodig is. Op de plekken waar de samenwerking al tot stand is gekomen, gebeurt dat alleszins goed. MBO en HBO waar men ervaring heeft met het bedrijfsleven zeggen unaniem dat het naar meer smaakt.”

De lessen van Pleij

“Goed voorbeeld doet goed volgen. Laten we het uitrollen, zonder het ‘not invented here’ syndroom. In dat verband is het aardig een verhaal van de historicus Herman Pleij  te memoreren. Van de 1600 verschillende dialecten in Europa is maar liefst 60% in Nederland te vinden. En Pleij voegde daar aan toe: ‘Het Ooststellingwerfs is natúúrlijk totaal onvergelijkbaar met het Weststellingwerfs.’”

“Indachtig Pleij’s les zeg ik ‘Er is veel in Nederland om trots op te zijn, maar ken je beperkingen.’ Haak dus aan bij de lokale, specifieke situatie en verworvenheden en onderdruk de neiging om dat door het hele land te kopiëren.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK