Terug naar het timmermansoog

Nieuws | de redactie
28 augustus 2013 | Hanze-voorzitter Henk Pijlman wil in het nieuwe academisch jaar een steviger debat over kwaliteit en verantwoordelijkheid. “Als de NVAO denkt dat zij van achter een bureau bladerend door papier kan beoordelen of een instelling wel of niet voldoet aan de instellingstoets, dan is dat nogal wat.”

Wat leren de kwaliteitsbeoordelaars, de panels en de instellingen en hun bestuurders van de nieuwe instellingstoets? Wat kan beter, wat moet beter? ScienceGuide brengt een serie vraaggesprekken en reflecties hierover. De Hanzehogeschool Groningen heeft in 2011 de instellingstoets doorlopen en een positief oordeel ontvangen, onder voorwaarden. Dit voorjaar is de NVAO-commissie weer langs geweest en kreeg de hogeschool het definitieve positieve oordeel.

Niet minder bureaucratie

Henk Pijlman blikt daarom nu terug op de ervaringen die hij vanuit het veld met het nieuwe proces en verschijnsel van deze toetsing heeft meegemaakt. “Zo’n instellingstoets is echt veel werk. Ik heb de bijdrage van Ivo Arnold van de Erasmus Universiteit gelezen en hij zegt: ‘Het is één en al bureaucratie en heel veel werk.’ Ik ben het met hem eens dat de instellingsaccreditatie niet leidt tot vermindering van bureaucratie of van werkdruk. Het is ook niet zo dat na de instellingsaccreditatie de opleidingsbeoordeling door de NVAO echt zo veel lichter is.”

Pijlman ziet wel dat er bij de opleidingsaccreditatie nu veel meer gekeken wordt naar afstudeerwerken dan in het oude stelsel. “De aandachtsvelden zijn verschoven. In het oude stelsel keek men naar 21 aspecten, nu heb je uiteindelijk nog drie criteria waar een voldoende op gehaald moet worden. Dat is wezenlijk anders.”

“Concreet betekent dit, dat men nu veel meer naar de gerealiseerde kwaliteit kijkt en daar ook sterk op inzoomt. Ik moet zeggen, dat ik dat ook heel erg goed vind, want daar gaat het natuurlijk wel om. Maar als het gaat om vermindering van regeldruk, nee, daaraan levert dit nieuwe stelsel geen bijdrage. Dat wil echter nog niet zeggen dat het mislukt is.”

Steekkar van Minerva

Dat hoeft ook niet zo ter verwonderen, want Pijlman geeft zelf meteen aan dat hij ook nooit zo geloofd heeft in de komst van ‘minder regels’. “Eerlijk gezegd heb ik nooit geloofd dat het nieuwe stelsel er voor zou zorgen dat er minder regels zouden komen. Kijk, de overheid roept al 25 jaar dat ze bij iedere maatregel bezig is met de vermindering van regels. Ik geloof niet, dat er ooit iemand iets van heeft gemerkt.”

“In het oude stelsel was er ook ongelofelijk veel papier. Toen ik bestuurder van de HBO-raad was behoorde het nieuwe stelsel tot mijn verantwoordelijkheden en heb ik er gesprekken over gevoerd met toenmalig minister Plasterk. Plasterk wimpelde alles weg, wat met zorgen over de bureaucratie te maken had. Het viel volgens hem erg mee.

“Toen heb ik hem een foto gegeven van een steekkar, met een meter papier. Daar lagen de dossiers gestapeld van onze Academie Minerva die opging voor accreditatie. Ik zei tegen hem ‘Kijk eens, dit hebben wij aangeleverd. Wil jij nu beweren dat die commissie zich door deze meter papier heen moet eten en dat die dan in de gaten heeft hoe het met de kwaliteit zit?”

Minder regels?

“De politiek heeft altijd verkocht dat als je een instellingsaccreditatie hebt, dat we dan ook een verminderende regeldruk kennen. Iedereen wil dat natuurlijk graag. Dus dat wordt dan een repeterende breuk, maar de werkelijkheid is anders. De regeldruk en het centralisme die met de instellingsaccreditatie en de opleidingsaccreditatie gepaard gaan hebben namelijk niet zozeer met dat nieuwe stelsel te maken. Zij zijn door de nieuwe ‘wet Versterking besturing’ versterkt en daar is de discussie nooit over gegaan.“

“Die wet moest ook pats boem ingevoerd worden. De inspectie zei ‘Hij is ingevoerd. Vanaf morgen voldoet u er aan.’ Ik heb me daar aan gestoord. Kregen we bijvoorbeeld nog een termijn voor de invoering, training en begeleiding van medewerkers en docenten? ‘Nee hij telt nu,’ was het antwoord. Daar is geen gesprek over gevoerd, niet over kwesties als ‘we hebben zoveel tijd nodig om dit te realiseren en daar aan te kunnen voldoen’.”

“In die wet is de hele opzet van de onafhankelijkheid versterkt bij zaken als examencommissies, met nadruk op meerdere ogen die naar examenwerken kijken, op de beroepsprocedures die daarbij horen en het klachtenrecht dat versterkt is. Dat zijn allemaal bewegingen die voorstelbaar waren, zeker als reactie op wat we voor het gemak maar de Inholland-kwestie noemen. Dit alles heeft voor veel meer kosten en regeldruk gezorgd, veel meer dan het nieuwe accreditatiestelsel dat doet.”

“Mijn stelling is dat bij de ‘Wet versterking besturing’ het principe van vertrouwen is losgelaten en veranderd is in wantrouwen. Het wantrouwen neemt bij deze minister weer af, maar ook zij gaat uit van nadruk op ‘verantwoorden’. Dat hoort ook zo, je bent een publieke instelling. Mensen werden getraind en geschoold in rollen en procedures, dat is een ommekeer in het denken geweest. Maar die wet was ook ingrijpend voor de bureaucratisering van het onderwijs.”

Als voorbeeld noemt Pijlman de rol van een afdelingsdirecteur in een examencommissie “We zeggen nu wel ‘het was helemaal bespottelijk dat een directeur van een school of een decaan een examencommissie voorzat’, maar dan vergeten we dat er een geschiedenis aan vooraf gaat. Een directeur van een school zat altijd docentenvergaderingen voor waarin besloten werd of Jantje wel of niet over ging. In het hbo, dat 25 jaar geleden pas zijn eigen wetgeving en regelgeving kreeg, is dat principe lange tijd overeind gebleven. Zo is te begrijpen dat in het hbo een directeur de examencommissie voorzat.”

“Dat daaraan een eind is gemaakt is ook begrijpelijk, zeker gezien de misstanden die er waren. Geleidelijk aan was het beeld ontstaan dat directies in het hbo alleen maar bezig waren met het verlagen van het niveau en met rendementen, opdat er meer geld meer binnen kwam. Het is goed dat daarin verandering is gekomen, maar de maatregel heeft in onze instelling gezorgd voor extra bureaucratie en vroeg behoorlijke investeringen in het versterken van een cultuur van kwaliteit.”

Dwingende ogen

In dit verband wijst de Hanze-voorzitter ook op de nota ‘Vreemde ogen dwingen’ over betere borging van toetsing en examens. “Nu zien we ook daar een opzet die tot meer bureaucratie zal leiden. We moeten nu mensen van buiten halen en bij elkaar gaan kijken of we het allemaal wel goed doen. Dat moet je dus wel allemaal organiseren, en dat kost tijd en inzet van mensen. En geld. Het kan niet gratis en voor niks. We hebben wel eens berekend dat het uitvoeren van de ‘Wet versterking besturing’ ons structureel €1 miljoen heeft gekost.”

“Soms is zoiets nodig om een cultuuromslag tot stand te brengen, maar er is te weinig discussie geweest over de effecten van dat soort wetgeving. Er is vooraf te weinig in kaart gebracht wat het eigenlijk allemaal kost, laat staan dat het ooit gecompenseerd is.”

Timmermansoog

Als het gaat om de realiteit van het borgen en accrediteren van hoger onderwijs kwaliteit haalt Pijlman graag oud NVAO-bestuurder Olchert Brouwer aan. “Als je het daarover hebt dan verlangt iedereen naar wat Brouwer wel ‘het timmermansoog’ noemde. Die manier van kijken geeft bijvoorbeeld wel het beeld dat je het misschien op papier niet zo op orde hebt, en misschien ben je ook wel een beetje chaotisch. Maar als je in zo’n opleiding rondloopt, zie je ook of het een hartstikke goede opleiding is, dat men er voor gaat en dat men er volop met de kwaliteit bezig is. Daarnaast komt het natuurlijk ook voor dat een opleiding alle papieren heel goed op orde heeft, maar dat toch de vraag op tafel moet komen ‘is het onderwijs ook goed’?”

De bedoeling van de instellingsaccreditatie hangt hier nauw mee samen. In de kern gaat het er daarbij om te kijken of het kwaliteitssysteem van de universiteit of hogeschool als zodanig op orde is. Dat zegt niets over ‘de kwaliteit van een opleiding’, benadrukt Pijlman. “Dat moet je niet door elkaar halen! Als je als instelling een instellingsaccreditatie hebt gehaald, dan heb je blijkbaar een systeem, waardoor je als bestuur sneller en beter kan anticiperen op situaties die impact hebben op de kwaliteit. Zodat je ook weet wat er in je instelling gebeurt en wat dit betekent voor de kwaliteit. Je wordt niet verrast, dat is de bedoeling van de instellingstoets.”

Het is in dat proces niet haalbaar specifiek naar opleidingen te kijken, bij het vaststellen van een instellingstoets. `Dat is onmogelijk, ik zou niet weten hoe je dat moet doen. Bij grote instellingen met 70, 80 opleidingen kun je de kwaliteit van de opleidingen niet meenemen in de instellingsaccreditatie. Dat wil echter niet zeggen dat gedurende het proces niet naar kwaliteitsaspecten op dat niveau wordt gekeken. De commissie had bij ons een aantal opleidingen uitgekozen waarvan men zei ´op grond van de gegevens zoals wij die kennen, willen we daar enkele tests uitgevoerd zien.´ Maar je kunt niet werkstukken of eindwerken van 70, 80 opleidingen beoordelen bij een instellingsaccreditatie.”

Geen eenvoudige klus

De instellingstoets gaat er vanwege die generieke blik op de kwaliteit van uit dat er een centraal gedragen onderwijsvisie is. Pijlman staat daar beslist achter, want “eerlijk gezegd mag je van een bestuurder van een instelling verwachten dat hij een visie heeft op het onderwijs en dat niet overlaat aan decentrale lagen. Je hebt als bestuurder immers onderwijs in je portefeuille, dus ook de kwaliteit van onderwijs. Je mag dus verwachten dat die bestuurder daar een visie op heeft.”

Daarmee is deze nieuwe toetsing nog geen eenvoudige klus geworden. “Veel instellingen vinden het een heel lastig geheel, ze worden in een andere positie gemanoeuvreerd. Het dwingt het college van bestuur, decanen of directeuren dichter op het primaire proces te staan. Dat is misschien wel een ommekeer, maar dat wilden we met elkaar.”

Het leerproces van de totstandkoming van de instellingstoets maakt dat Pijlman er nog even goed voor gaat zitten. “Bij de Hanze hebben we een herstelperiode gehad bij de instellingstoets, het was positief onder voorwaarden. Daar was ik alles behalve gelukkig mee, want de commissie die langs was gekomen was positief. Ze had nog een aantal aanbevelingen, maar de commissie zei ‘toetsing gehaald’. Dat het NVAO-bestuur vervolgens – van een afstand – zegt, ‘je hebt het niet gehaald’, daar heb ik wel heel veel moeite mee.”

“Hoe kan zoiets nu met de rapportage van een hele sterke commissie? Ik was er van onder de indruk hoe zij die instellingsaccreditatie hebben aangepakt. Daar hebben we gewoon ook veel aan gehad. De commissie stelde ‘u heeft hem gehaald;  wij bevelen dit en dit aan, en op één punt maken we wel een kanttekening.’ Die kanttekening ging er over of dat wij snel genoeg in staat waren om risico’s te onderkennen en daarin in te grijpen.”

“Ik vind het dan nogal wat dat dan een aantal bestuurders achter een tafel zegt: ‘Dat zal allemaal wel, maar die instellingstoets gaan wij mooi niet verlenen’. Kijk, ik begrijp wel dat het NVAO-bestuur niet een stempelmachine wil zijn. Maar ik vind het nogal wat om een commissie die op verschillende momenten – in totaal 6 dagen – bij ons op bezoek is geweest opzij te schuiven en als NVAO-bestuur te zeggen: ‘Dat zal allemaal wel.’ Zijn de bestuurders hier geweest? Kunnen zij op grond van de rapportage een oordeel vellen? Daar twijfel ik zeer aan.”

Hoe dan wel?

Over hoe het wel zou moeten is Pijlman beslist uitgesproken. “Ik zou het logisch vinden dat als de NVAO haar oordeel baseert op de papieren werkelijkheid van die commissie, zij een aantal vragen daaraan moet formuleren. Vervolgens zou zij zelf, met de commissie, bij de instelling moeten terugkomen en daar dan moeten constateren of het nu papier is of werkelijkheid. Want als het NVAO-bestuur vindt dat het zelf zo’n beslissing beter maken kan dan mensen die hier zes dagen langs zijn geweest, dan doe je nog al wat richting de deskundigen. Dan doe je ook nog al wat naar de instelling.”

“Kortom, dan maak je een fout, vind ik. Kom dan zelf kijken, snel na de rapportage vanuit de commissie. Dan bepaal je als bestuur of je opmerkingen terecht zijn of niet. Ik heb dat in een brief aan de NVAO ook geschreven. De commissie vond dat wij een goed draaiend kwaliteitszorgsysteem hebben. Dit systeem wordt ieder jaar aangepast, want je zit steeds in een veranderende omgeving. Zo hebben we nu weer de impact van ‘Vreemde ogen dwingen’ en deze moet ook een plaats krijgen in het systeem van kwaliteitszorg. Je bent voortdurend aan het bijschaven. Dat is goed.”

Pijlman was niet verrast door het oordeel van de commissie. Hij had het uiteindelijke oordeel vanuit de NVAO ook niet nodig om de aanbevelingen door te voeren. “Ik vond het eerste rapport van de commissie een helder rapport. Voor een deel zijn dat ook je eigen constateringen geworden, zoals die in het voorbereidingsproces naar boven komen.”

“Wat de NVAO erover opmerkt, is ook op de commissie gebaseerd. We zouden die aanbevelingen uiteraard doorgevoerd hebben.” En dat is ook breder het geval. “Ieder jaar zie je weer dingen waar je van denkt ‘hé, hier moeten we wat mee.’ Dat hoort ook bij het proces, het kan nooit een statisch geheel zijn.”

Het tweede bezoek vanuit de NVAO, een jaar later, daar was men bij de Hanze dan ook niet bezorgd over, vertelt Pijlman. “Wij zagen er niet tegen op. Zowel de commissie als wij vonden dat wij het goed hadden aangepakt. Het was ook deels dezelfde commissie, met dezelfde voorzitter en secretaris. We hebben doorgewerkt, zoals we nu ook doorwerken, en het rapport over hun tweede bezoek gaf hen geen enkele aanleiding meer om kritisch te zijn.”

WO niet onder vergrootglas

Bij het debat over de borging van kwaliteit, maar ook bij een document als ‘Veemde ogen dwingen’ valt het Pijlman inmiddels wel op dat er in politieke kring veel meer aandacht uitgaat naar de kwaliteit in het hbo dan in het wo. “Deze discussie speelt rond het hbo veel sterker dan wanneer het wo betreft. Dat de VU vorig jaar zomaar een opleiding heeft gesloten, vanwege de kwaliteit, dat is ongekend. Daar wordt niemand warm of koud van. Ik heb het Kamerdebat daarover gemist.”

“Dat de VU dusdanig in paniek is geraakt door de voorbereiding van een instellingsaccreditatie, dat er een bestuurder weg ging en dat er een flinke crisis is in die instelling ontstond? Het heeft niet geleid tot een Kamerdebat. Dat was wel anders geweest als het ging om het hbo.”

‘Dat vind ik’

Pijlman maakt zich wel zorgen over de mensen die met de nieuwe kwaliteitscultuur moeten werken. “Het risico vind ik dat het in deze cultuur niet gemakkelijker is geworden voor de mensen die het moeten doen, zoals de docenten. Mensen durven bijna geen zessen meer te geven, blijkt uit gesprekken die ik met docenten heb. ‘Als je een zes geeft op een eindwerkstuk dan wordt daar bij de accreditatie op ingezoomd.’ Het timmermansoog laat je dan echt helemaal los. Je moet op papier allemaal verantwoorden, waarom je wel dit cijfer geeft en niet dat cijfer.”

“Ik ben zelf ook hbo-docent geweest en zelf zou ik er erg tegen op zien om ieder cijfer op die manier te geven. Je kan niet meer een cijfer geven met: ‘dat vind ik’. Daar kom je niet meer mee weg, zeggen docenten. Dat houdt in dat je zo de professionaliteit weghaalt bij hen.”

“Aan de ene kant zeggen we, dat de professional meer moet ruimte krijgen en aan de andere kant moet die professional zoveel formeel verantwoorden, dat hij dit kan ervaren als minder ruimte. Ik zou willen dat we een kwaliteitscultuur krijgen waarin je als docent je wilt verantwoorden. Een docent kan die ontwikkeling van nu ervaren als ‘iedereen kijkt bij mij over de schouder mee. Vertrouwen ze me niet?’”

Bij dit denken over kwaliteitscultuur en professionaliteit hoort volgens Pijlman dan ook de onderlinge discussies over “wat is onze gemeenschappelijke onderwijsvisie? Dan heb je het over kennis, dan heb je het over vaardigheden en over Bildung. Wat is dat dan?”

“We hebben bijvoorbeeld het aantal contacturen verhoogd op grond van de prestatieafspraken naar 18. Dan komen vragen op tafel als ‘welke elementen krijgen daarin dan meer ruimte, wordt het financieel ook ondersteund?’ Zo proberen we mensen de ruimte te geven om hun eigen professionaliteit vorm te geven.”

Ook voor studenten is de impact van de toegenomen nadruk op borging en bewaking van de kwaliteit een feit, stelt Pijlman. Vooral het afstudeerwerk is zwaarder is geworden op zijn hogeschool, stelt hij. “Als je nu een dwarsdoorsnede zou maken van de Hanzehogeschool Groningen en je zou de kwaliteit van het afstudeerwerk gaan vergelijken met vijf jaar geleden, dan zal je zien dat het niveau nu hoger is. En laten we eerlijk zijn: daar gaat het uiteindelijk om.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK