Amsterdam maakt inhaalslag

Nieuws | de redactie
17 september 2013 | De HvA is 20 jaar oud, maar stokoud. “In 1619 was er iets bijzonders opgericht: het opleidingsinstituut van de VOC,” zeggen UvA/HvA- voorzitter Louise Gunning en nieuwe HvA-rector Huib de Jong. Het HBO is nog pril, maar wint profiel als “hogeschool van de stad, dichtbij de professies.”

20 jaar HvA, het jubileum komt kort na bijvoorbeeld ‘25 jaar De Haagse Hogeschool’ en net zo’n jubileum van de Hogeschool  Leiden. Het laat voelen hoe jong, hoe pril het HBO als grote sector van de kennisinfrastructuur nog is. Het kent nog allerlei groeipijnen, kinderziektes en  soms ook puberoprispingen en uitvallen. Beleeft u het ook zo in uw HvA?

Huib de Jong: Jong is het HBO wel, maar het heeft ook een lange historie en tradities die voortspruiten uit de beroepen waar wij voor opleiden. De hogescholen ontstonden soms eeuwen geleden uit de behoefte van allerlei sterke professies. Tegelijk zijn ze in onze tijd ook jong, institutioneel zeker. Het HBO is opvallend laat  geïnstitutionaliseerd in het soort hogescholen van vandaag.

In de jaren 80 en 90 ontstaat er forse druk op de schaal. Van honderden ‘schooltjes’ werd het HBO irrationeel en in hoog tempo opgeschaald. Zo ontstond in onze stad de Hogeschool van Amsterdam. Niemand zou nu nog bedenken meer dan 35 scholen onder één dak te brengen. Eigenlijk zijn we hier niet zo bijzonder in. Andere steden laten hetzelfde zien.

Verdiencapaciteit in de Gouden Eeuw

Louise Gunning: En toch…. De voorloper van de HvA is gewoon ouder dan de voorloper van de UvA. Dat vergeten we veel te gauw. Dan zeggen we dat universiteiten zo oud zijn, dat ze zo’n traditie hebben en dat klopt vaak ook wel. Maar het Atheneum Illustre is van 1632 en daarmee begon de UvA. Eerder al was er iets bijzonders opgericht: het opleidingsinstituut van de VOC. De Kamer Amsterdam van de Compagnie had al in 1619 een examinator voor stuurlieden in dienst.

Dat instituut werd in 1785 de Kweekschool voor de Zeevaart. Al snel kwam de eerste Handelsschool er nog bij. Het waren de kenniscentra van de praktijk van de absolute innovatie van de globalisering van die tijd op het hoogste kennisniveau. Het ‘HBO’ van toen begon al meteen als knooppunt van de opleidingen die ‘de verdiencapaciteit’ van het Nederland van de Republiek van de Gouden Eeuw als topprioriteit hadden. Trouwens, die maritieme opleiding heeft de HvA tot de dag van vandaag!

De VOC-mentaliteit was dus eigenlijk: ‘Start slim HBO’ en aan topsectoren of iets dergelijks begon men maar niet?

Louise Gunning:  Pas nou even op, hè? Waar het om gaat, is dat de ‘meest extreme innovatie’ van die eeuw in een heel vroeg stadium de praktijkgerichte opleiding en kennisoverdracht  als centrale opdracht zag. Dat we dat VOC-mentaliteit noemen, dat lijkt mij niet meer dan terecht.

Huib de Jong: Dat is voor ons vandaag een inspiratie, hoop ik. Het HBO is nu zeer complex. Die 20-25 jaar van fusies en grote veranderingen in schaal en organisatie zijn zeer ingrijpend geweest. Om daaruit te komen in een grote stabiliteit, met grote aandacht voor de kwaliteit, dat vergde tijd. Overal in het HBO, ook bij ons in Amsterdam.

We zien nu dat het is gelukt. Het HBO heeft zijn eigen positie en een eigen profiel weten te winnen.

Grote dynamiek en hogere eisen

Wie daar nu – al na 20 jaar – van roepen, dat het ‘allemaal niks is geworden’, die miskennen die complexiteit en die korte historie, kortom? Maar dat hang wel af van hoe krachtig, hoe overtuigend dat herwonnen profiel is.

Huib de Jong: Dat profiel? Dat draait erom dat het HBO dichtbij de beroepen zit. Het palet aan opleidingen lijkt daardoor eigenlijk nogal stabiel, maar de dynamiek binnen die professies en in de omgeving van de beroepspraktijk is heel groot. Daar moet het HBO mee omgaan.

Tegelijkertijd zijn de eisen vanuit de praktijk aan de kwaliteit van het aanbod veel explicieter geworden. En die eisen raken ook de uitvoering en de inhoud van het onderwijs in de opleidingen.

Louise Gunning: De positie van het HBO is wat dat betreft in die 20 jaar fundamenteel veranderd. De organisatie van het onderwijs, de omgeving ervan binnen de hogeschool, is sterk geprofessionaliseerd. Dat heeft de schaalvergroting mogelijk gemaakt, dat weet iedereen. Zonder die aanpak was er bijvoorbeeld geen hoogwaardige, professionele kwaliteitszorg mogelijk geweest voor alle opleidingen en voor het geheel.

De HvA is in deze jaren echt de hogeschool voor deze stad, voor Amsterdam geworden. Ons profiel is dat we het HBO zijn dat meegroeit met de dynamiek van deze stad. Onze techniekopleidingen zitten dicht op wat er allemaal rond Schiphol mogelijk is. De opleidingen voor de creatieve industrie horen echt bij de Amsterdamse dynamiek en zijn tegelijk ook sterk bezig met de digitalisering en technologische innovaties die in die sector grote vernieuwingen mogelijk maken. Wat dat betreft is de HvA nog net zo bezig als destijds de VOC met die zeevaardersopleiding en die handelsschool.

In die nog jeugdige ontwikkeling van het HBO is het onderzoek een nieuw aspect en zwaartepunt geworden. De lectoraten zijn zo’n tien jaar bezig zich te ontplooien. Hoe ontwikkelt zich dat binnen de HvA, ook in relatie tot de universitaire broer?

Huib de Jong: In de hogescholen zagen we de traditionele kennisoverdracht steeds meer onder druk staan. Binnen de professies waar wij voor opleiden is de dynamiek van de vernieuwing van de kennis en van het bijhouden van de essentiële beroepsvaardigheden enorm toegenomen. Het HBO moest daar op inspelen en zelf een rol in krijgen, want je wilt wel kwaliteit leveren, dus de juiste mensen op het juiste niveau afleveren.

Frans Leijnse zag dit als voorzitter van de HBO-raad heel scherp en zette de opkomst van het lectoraat op de agenda. Het praktijkgericht onderzoek is daarmee een wezenlijke aanvulling geworden om de kwaliteit van het HBO-onderwijs te verhogen.

Animositeit werd meerwaarde

Louise Gunning: In het begin ontstond hierover enige animositeit tussen HBO en WO. Wij hebben dat hier bij HvA en UvA weten op te vangen door de meerwaarde te zoeken die WO en HBO hier voor elkaar kunnen hebben. Dit gebied is nog jong, nog pril. Daarbij komt dat vanuit onderzoek de toepassingen vaak op onverwachte momenten en manieren tevoorschijn komen. Daar kun je niet ‘beleid’ op zetten dat dat van bovenaf laat gebeuren.

Wat ik een prachtig voorbeeld vind, is wat gebeurde bij onze academische onderzoekers die met bio-afbreekbare plastics bezig zijn. Die begonnen een bedrijfje op dat terrein en daar sprongen HBO-techniekstudenten op in. Want die waren erg goed in het bedenken en maken van prototypes, zodat bedrijven en opdrachtgevers zo’n innovatief product, zo’n vondst van onderzoekers concreet kunnen uitproberen. Je ziet zulke dingen ook gebeuren bij de techniekafdeling die het AMC ondersteunt en in het Medialab waar HvA’ers van de creatieve industrie en geesteswetenschappers van de UvA elkaar opzoeken en weten te vinden.

Het ‘HBO-onderzoek’ heeft voor de toekomst wel kritische massa nodig, zoals elk goed onderzoek. Niet elke hogeschool of opleiding moet alles tegelijk willen doen. Bovendien is merkbaar dat de beweging tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek voortdurend gaande is, een wederzijdse interactie.

Als hogeschool voor de stad Amsterdam, ook met het praktijkgericht onderzoek, kreeg u wel een stevige boodschap vanuit de OECD. Die analyseerde dat er in deze stad wel veel onderzoek gedaan werd en dat ook nuttig en goed is, maar samenhang en doelgerichtheid voor de stad onderontwikkeld waren. Op z’n typisch Amsterdams ‘doet iedereen maar wat’ en weet nauwelijks waar een ander mee bezig is.

Louise Gunning: Die analyse van de OECD was heel functioneel. Die boodschap dwong ons, en vooral de HvA, het gesprek te openen met anderen in de stad. Het was helder dat wij als UvA en HvA elkaar en de andere partijen in de stad moesten opzoeken, we moesten zichtbaar maken wat we doen en hoeveel je daar aan kunt hebben. De Amsterdam Economic Board, maar ook de Amsterdam Academic Alliance met de VU zijn een antwoord op die boodschap van de OECD.

Huib de Jong: Ik zit hier nog niet zo lang als rector, maar zie wel dat Amsterdam op dit terrein een enorme inhaalslag aan het maken is. Ook bij de aandacht voor valorisatie van kennis die hier is. Zo zijn er nu ‘clustertafels’ van sectoren waar lectoren en bedrijven intensief samenwerking zoeken.

Wat een visionair!

Als je in hartje Amsterdam over het Spui langs het Lieverdje loopt naar het traditionele academische hart, het Maagdenhuis en de Lutherse Kerk, zie je een zeer symbolisch teken van het samengaan van UvA en HvA: de modewinkel direct tussen academisch debatcentrum Spui25 en het Maagdenhuis. Die winkel is van de modeopleidingen van het AMFI van de HvA. Had Jankarel Gevers dat ooit gedacht toen hij 15 jaar geleden dat samengaan met veel kracht op de agenda zette?

Louise Gunning: Ik las heel onlangs nog eens het oorspronkelijke stuk van Gevers waarin hij zijn idee voor dat samengaan ontvouwde en ik was toch weer onder de indruk. Niet alles wat hij toen voorzag is inmiddels gerealiseerd of zou nu gerealiseerd kunnen worden. Zijn visie kreeg ook het beleid en de omstandigheden daarvan niet altijd mee. Maar je leest het en denkt dan wel ‘wat een visionair!’

Wij hebben van nature de neiging om bij zo’n visie te gaan denken in een tijdslijn voor de verwezenlijking die kort is en zonder veel nuances. Dat miskent natuurlijk de werkelijkheid, ook van het HBO en WO. Die is weerbarstiger dan je denkt, maar die wordt ook mede gevormd en vernieuwd door de invloed van zo’n visie als die van Jankarel Gevers.

De afschaffing van ‘de binariteit’ van HBO en WO in het geheel van het HO is bijvoorbeeld niet gebeurd. Is dat erg? Ik denk van niet. Maar Gevers zag wel dat we de juiste student niet op de juiste plek kregen, te vaak en nu nog steeds. Nu zijn we met matching en dergelijke daarmee bezig. Hij had groot gelijk door te stellen dat je dit vraagstuk voor de keuzes van studenten moest oplossen en we zijn nu na 15 jaar nog niet op de helft van de weg daarheen.

Huib de Jong: In het onderzoek zien we dit toch ook? Gevers pleitte voor een veel sterker ‘tussengebied’ bij HBO en WO. In de jaren na zijn dood hebben we gezien hoe, bijvoorbeeld in de aandacht voor ‘mode-2’ onderzoek à la Gibbons, dit is gegroeid en in de lectoraten zijn inbedding vindt.

Louise Gunning: Dat tussengebied zien we op allerlei vlakken ontstaan. Daarin optimaliseren we de eigen kracht van het HBO en het WO beide voor de studenten. Dat gebeurt door de inzet van minoren, maar ook zo’n ontwikkeling als de academische Pabo is daaruit voortgekomen.

Oude scheidslijnen en student van vandaag

Kenmerkend voor de visie van Gevers op het samengaan van HVA en UvA was de durf tot het doorbreken van grenzen, van oude scheidslijnen. Minder competitie- en competentiegedoe. Dat is nog altijd actueel aan zijn inspiratie, dat zie je in een Centre of Expertise voor de Creatieve Industrie, waarin we samengaan met de AHK, met de bedrijven, met de kunstsector.

Men doet Gevers onrecht, vind ik, als je zijn visie reduceert tot een pleidooi tot schaalvergroting. Alleen al die blik op dat ‘tussengebied’ geeft dat aan. Hij was een visionair die we moeten blijven koesteren, dat klopt. Je moet er daar ook niet te veel van hebben, want met het verwezenlijken van zijn denkwerk zijn we pas halverwege!

In die visie van Gevers ging het al om ‘elke student op de beste plek’. Is de student van 2013 , hier in deze stad en ook elders niet een ander mens, een andere generatie dan die van twintig jaar geleden, in Gevers’ tijd?

Huib de Jong: De student van nu wil zekerheid, die wil weten dat hij de eindstreep kan halen en stelt eisen aan wat je als hogeschool daarvoor doet. In dat opzicht is de druk niet alleen op docenten, maar nadrukkelijk ook op de begeleiding en de ondersteunende diensten van het HBO duidelijk toegenomen. Het gaat niet alleen om de bekende behoefte aan ‘meer contacturen’.

Dat wordt niet minder als de student van opleiding wil veranderen, wil switchen. Vroeger was het vaak zo dat je zulke studenten dan ‘kwijt’ was. Nu wil de student daarbij begeleid worden, zodat hij de nieuwe opleiding wel goed kan afmaken en met zo min mogelijk uitstel en tijdverlies. De student is ook daar nu bewuster mee bezig, verlangt intensievere ondersteuning bij de studie en de keuzes die hij maakt.

Louise Gunning: De HBO-student kiest ook nadrukkelijker een studie voor het type loopbaan dat zij of hij ambieert. De keuzes zijn gerichter, ook al zien we nog steeds relatief veel weinig doordachte keuzes bij hen.

Gewoon ff in de app

Huib de Jong: Wat in twintig jaar enorm veranderd is, is natuurlijk de technologie en de impact daarvan. Heel het onderwijs is er door veranderd, nu al, en we staan nog maar aan het begin, denk ik. Studenten gaan er ook vanuit dat je als hogeschool daar snel en doelgericht op in weet te spelen. Hun verwachtingen daarvan zijn voor hen vanzelfsprekendheden, waar wij ons nog niet altijd van bewust zijn. ‘Alles wat de opleiding aanbiedt moet je gewoon effe in de app zetten’, dat soort dingen, wel ja.

Louise Gunning: Intussen gebeurt er al heel veel, vaak revolutionairs in de digitale werk- en leeromgevingen die wij hebben. Ik vind dat vaak zo bijzonder! Je ziet dat studenten met de digitale middelen intervisie organiseren en elkaar vanuit allerlei invalshoeken helpen. Daar schakelen ze docenten op verschillende manieren bij in. De docent is deelgenoot van die intervisie, van dat leerproces, en niet altijd op de tijdstippen en locaties die we gewend waren in het onderwijs.

Die digitale leeromgevingen hebben bovendien een opvallend sociale rol. Velen hebben gedacht dat onderwijs met die middelen anoniemer zou worden, minder menselijke interactie zou kennen.  Wat je ziet is juist allerlei nieuwe soort groepsvorming van studenten. Er zijn communities van studenten en docenten die de begeleiding oppakken van verschillende soorten behoeften en vragen van studenten. Men zoekt elkaar daarvoor op en dat vergroot de betrokkenheid bij de studie en elkaar sterk. Het is een nieuwe vorm van democratisering van het onderwijs en die hadden we twintig jaar geleden niet kunnen voorzien.

MOOC’s voor HBO?

De volgende golf innovatie en democratisering is al in aantocht. Open Education, MOOC’s dienen zich aan. De UvA doet mee in Coursera. Waarom de HvA niet meteen ook eigenlijk?

Louise Gunning: Het MOOC-aanbod is dominant internationaal en in het Engels, daar kun je niet omheen. Daardoor is het toch wat minder ‘toepassingsgericht’ en minder bruikbaar voor het soort curricula dat de HBO-student nodig heeft. Daarom zie ik de rol voor het HBO als een meer beperkte.

Huib de Jong: Wat met ‘open education’-vormen wel goed kan is het aanwakkeren van de inhoudelijke verdieping in het HBO. Dat kan juist weer goed door die communities rond de digitale leer- en werkomgevingen. Die ontwikkeling zien we hier in de HvA al en dat is wellicht nog veel meer te verbreden in heel het HBO.

Louise Gunning: Zo’n ontwikkeling is zeker de moeite waard, maar dat doen we in ons bestel niet 1,2,3, denk ik. We zullen dan eerst elkaars studiepunten moeten erkennen en dat ‘open education’-aanbod willen delen, via Surf. Die infrastructuur die hebben we, op dat punt is Nederland echt een vooroploper wereldwijd. Als we dat willen en die stappen durven te zetten, dan kan dat lukken.

Een nieuw stukje VOC-mentaliteit, naar Amsterdams model van de zeventiende eeuwse start van de HvA dus?

Louise Gunning: Een nieuwe impuls voor kennis delen en vernieuwen, inderdaad!


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK