Penser avec les mains

Nieuws | de redactie
20 september 2013 | HAN-voorzitter Kees Boele heeft zijn denklijnen over Bildung in het hbo verder uitgewerkt. “Barlaeus wilde dat er goede kooplieden zouden worden opgeleid, maar zij moeten ook wijs zijn, gedrenkt zijn in deugden. Wijze kooplieden hebben oordeelsvermogen, verworven door vorming in het onderwijs.”

In zijn rede bij de opening van het hogeschooljaar heeft Boele de eerste gedachten uit zijn interview met ScienceGuide over ‘het hart van de wijsheid’, dat zo veel weerklank vond in het HBO en wijde omgeving, verdiept en verder omlijnd, samen met zijn collega Kristel Baele. U leest de uitgewerkte tekst daarvan hier.

 

Cultuur wint altijd

We zijn dit seizoen begonnen met ruim 11.000 overwegend jonge mensen en zijn samen verantwoordelijk voor het onderwijs aan ruim 30.000 studenten: een duizelingwekkend aantal. Hoe zouden we deze generatie in korte trekken kunnen typeren? Allereerst kunnen we objectief zeggen dat Nederlandse jongeren in het algemeen welvarend en tevreden zijn ten opzichte van het Europese gemiddelde. Ze zijn constructief en innovatief, ze kijken gemakkelijk over geografische en politieke grenzen heen, ze zijn heel sociaal (vooral ook via digitale kanalen), ondernemend, flexibel en eerlijk. 

Het zijn ook echte multi-taskers: ze doen diverse dingen tegelijkertijd. Ze hebben weinig vanzelfsprekend ontzag voor macht  – en dat is maar goed ook. Wel zijn ze gevoelig voor mensen met gezag, bijvoorbeeld docenten of onderzoekers met veel kennis.

Maar er is ook een probleem met deze generatie. Dat kunnen we goed omschrijven als “Vroeg mondig, laat volwassen” naar het gelijknamige boek van professor Christien Brinkgreve. Dankzij internet en eigen koopkracht betreedt de jeugd veel eerder dan voorheen de volwassen wereld. Traditionele volwassen symbolen als kinderen krijgen en huis kopen schuiven ze steeds verder voor zich uit.

Velen experimenteren tot na hun dertigste met werk en relaties. Volgens Brinkgreve komt hun ontwikkeling in gevaar door het wegvallen van traditionele gezinspatronen en de grote nadruk op het “culturele gebod tot zelfsturing” en de onbegrensde keuzevrijheid. Dit geeft onzekerheid en desoriëntatie. Vandaar dat “continuous partial attention” een veel voorkomend verschijnsel is onder jongeren: tijdens een gesprek moet je wel je mobieltje in de gaten houden, want er kan altijd een bericht komen dat net even belangrijker is dan het gesprek waar je op dat moment aan deelneemt. De helft van alle pubers heeft SMS: Social Media Stress. Of zoals het wel treffend wordt genoemd, “infobesitas”.

Die infobesitas geldt ook voor ons ouderen. Vanwege de scherpe concurrentie en digitale mogelijkheden schreeuwen aanbieders om aandacht van de consument: je wordt voortdurend bestookt met impulsen en reclames. Wij HAN’ers hebben ook op een andere manier veel informatie te verstouwen: beleidsstukken van onder meer OCW, de Vereniging Hogescholen, adviesorganen, maar ook onze eigen producties: beleidsnotities, rapportages, projectplannen, verslagen enz. Twee derde van de Westerse managers, zo blijkt uit onderzoek, heeft voor het werk (te) veel informatie nodig, 50 % kan niet selecteren waardoor het beslissingstempo daalt, bij 75 % neemt het sociale leven af.

Van informatie, via kennis, naar wijsheid

Om onze weg te vinden in deze toestand van infobesitas is selectie- en onderscheidingsvermogen nodig. Dat heet van oudsher wijsheid. Tegenwoordig heeft een gemiddeld kind van 15 jaar meer kennis van de wereld dan Socrates ooit heeft gehad; dit bewijst dat al die informatie nog niet wijs maakt. Vandaar in moeilijke situaties een “commissie van wijzen”, ondanks alle beschikbare informatie en kennis. “Where is the wisdom we have lost in knowledge? Where is the knowledge we have lost in information?”, dichtte T.S. Eliot.

Volgens Seneca kan niemand gelukkig leven, zelfs niet draaglijk, zonder zich op de wijsheid toe te leggen. Betekent dit dat we op grootschalige wijze filosofie moeten gaan doceren? Niet direct, al was het maar om dat filosofie niet zozeer een “vak” is als wel een houding. Het woord zegt het al: filo-sophia: liefde tot wijsheid. Het onderwijs moet die houding ontwikkelen. Wat is dat? ’t Is in elk geval niet vaag of wazig, maar juist heel praktisch. Het Hebreeuwse woord voor wijsheid (chokma) betekent “standvastigheid”, dat wil bijvoorbeeld zeggen dat je je niet zo snel gek laat maken door onderwijs- of management-hypes.

Het Latijnse woord (sapientia) heeft te maken met ruiken en proeven. En het Griekse woord (sophia) betekent zoveel als “kunstvaardigheid”. Met andere woorden, “de wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken”, zoals de bijbel het zegt: juist in de praktijk bewijst zij zich. Daarom is wijsheid zo belangrijk in het HBO. Erasmus schrijft in zijn mooie en felle “Antibarbarorum” (1520): “Bedenk eens wat zij die door de ervaring een zekere levenswijsheid, hoe gering ook, hebben verworven, allemaal hebben moeten doorstaan – en overweeg dan of ge uw zoon zoveel onheil wenst. Overweeg verder, dat de filosofie in één jaar meer leert dan met het leven experimenteren in dertig jaar, en dat ze het op een veilige manier leert, terwijl al dat experimenteren meer ongelukkige dan levenswijze mensen oplevert”.

En Barlaeus (Caspar van Baerle) sprak bij de inauguratie van het Amsterdamse Atheneum Illustre (de voorloper van de UvA) in 1632 over De wijze koopman (Mercator sapiens), dus niet: mercator zappiens. Dat zou overigens een mooie kop zijn boven de tekst bij standaard 1 van het opleidingsaccreditatiekader voor de opleiding Commerciele Economie. Barlaeus wilde uiteraard dat er goede kooplieden zouden worden opgeleid, maar zij moeten ook wijs zijn, gedrenkt zijn in deugden. Wijze kooplieden hebben oordeelsvermogen, verworven door vorming in het onderwijs. Misschien hadden we wel geen financiele crisis gehad als we meer wijze kooplieden gehad hadden op de beurs en in het bankwezen. Want hoeveel wijsheid zat er in het curriculum van de betreffende opleidingen?

Wat betekent dit nu voor goed, écht HBO?

Het antwoord op deze vraag is: laten we onze eigen afkorting echt serieus nemen.

De “O”

Goed HBO is om te beginnen de “O” van “onderwijs”. Onderwijzen is iets meer dan opleiden. Daarin zit een deel van de meerwaarde van het publiek bekostigde HBO. Een HBO-er moet ook gevormd worden voor het leven (Bildung). Vroeger bestond die vorming uit slechts 3 “vakken”: Logica, Ethica, Fysica. De eerste twee zijn met name van belang.

Logica. Studenten moeten goed leren nadenken en selecteren wat echt belangrijk is (juist vanwege de infobesitas). “Iedere sukkel kan binnen een half uur leren hoe Internet werkt. Het vergt daarentegen een jaar of twintig om zover te komen dat je ook kunt beoordelen of wat er op je scherm verschijnt de moeite waard is”, heeft classicus Piet Gerbrandy eens gezegd.

De voormalige topvrouw van Hewlett Packard, Carly Fiorina, studeerde middeleeuwse geschiedenis en filosofie aan Stanford University en moest elke week een middeleeuws filosofisch boek lezen en samenvatten in twee pagina’s. Zo leer je volgens haar goed nadenken en menselijke motieven doorzien. De kunst om een complex geheel terug te brengen tot zijn essentie, vond Fiorina erg leerzaam. Dat moet je in de praktijk, zeker in kaderfuncties waarin HBO-ers komen, ook. We moeten oppassen voor een informatieverwerkend denkmodel, ook wij ouderen overigens.

Ethica. De wettelijke taak HBO (WHW 1.3, lid 3) luidt: “hogescholen dragen in elk geval kennis over ten behoeve van de maatschappij”).  Daar zit dus ook het element van burgerschap is. Misschien wel geen crisis als we meer ethiek hadden gedaan. Een van de grondleggers van de HAN, toen ‘de Klokkenberg’uit 1844, mr. J.J.L. van Brugghen achtte “gewetens- en karaktervorming” de primaire taak van het onderwijs. Er zijn tal van moderne auteurs die (terecht) hartstochtelijk pleiten voor een revitalisatie van deze dimensie in het hoger onderwijs: Martha Nussbaum, Fernando Savater en vele anderen. Het wetenschappelijk bureau van de VVD noemt het in een rapport van 2012 “de derde dimensie” in het onderwijs (naast kennis en vaardigheden.

Ik noem nog een voorbeeld. De Yale-hoogleraar en rechtsgeleerde Anthony Kronman schreef in 2007 Education’s End. Why Our Colleges and Universities Have Given Up on the Meaning of Life. Instellingen voor hoger onderwijs zijn bij uitstek de plaatsen, niet alleen voor kennisoverdracht, maar voor het ontdekken van de zin van je leven, aan de hand van wat daarover door anderen al is gezegd en geschreven. Helaas is de vraag naar de zin van het leven uit het onderwijs verdwenen. Maar niemand kan die ontlopen. Zij schuilt onder elke beslissing die we nemen. Daarom waren Harvard, Cambridge en Oxford van oudsher instellingen waar het onderwijs boven alles gericht was op de karaktervorming. Elk vak stond in dat grotere verband. Tot zover Kronman.

Onze eigen Erasmus heeft het ook mooi getypeerd: een docent is ‘formator’ (vormgever, net als een kaarsenmaker of pottenbakker), ‘fictor’ (boetseerder, beeldhouwer van ruwe massa), ‘artifex’ (ambachtsman en kunstenaar tegelijk) en ‘praeceptor’ (die aanwijzingen, voorschriften en instructie geeft).

De “B”

We moeten niet vergeten dat we beroepsonderwijs aanbieden. Geen filosofie of Bildung om zichzelfs wille, maar ook gericht op een “wijze” praktijkbeoefening. Dit betekent onder meer dat HBO-docenten hun studenten geen aftreksel van hun eigen academische studie moeten aanbieden, maar hun kennis en onderzoek echt moeten afstemmen op de beroepsontwikkeling. Hierin ligt juist de eigen, unieke betekenis en toegevoegde waarde van het HBO. Het is volgens de WHW trouwens ook de wettelijke taak van het HBO: “de ontwikkeling van de beroepspraktijk” door middel van onderwijs en onderzoek.

Je zou met een uitdrukking van het gelijknamige boek van de Franse filosoof Denis de Rougemont kunnen zeggen dat HBO een vorm is van “Penser avec les mains”. Onze studenten vinden dit ook belangrijk: zij verheugen zich in docenten en onderzoekers die deskundig en enthousiasmerend zijn over de beroepspraktijk. Ook onze VWO-ers kiezen daarom voor het HBO.

De “H”

Ons onderwijs (en uiteraard ook onderzoek) moet wel van hoog niveau zijn. Ook dat vinden studenten erg belangrijk. Niet zelden horen wij van hen dat het onderwijs wel wat zwaarder en uitdagender mag. Dat betekent iets voor eindniveau (standaard 3), toetsing (hoeveelheid, niveau), literatuurgebruik, kenniscomponent, de inrichting van de studieloopbaanbegeleiding enz.  Daarom zou het mooi zijn als onze opleidingen bij standaard 1 in het accreditatiekader een eigen, hoogwaardige inhoudelijke ambitie neerleggen, die ze bij standaard 3 vervolgens op hoog niveau realiseren en toetsen.

De Duitse hoogleraar pedagogiek Thomas Ziehe analyseert dat treffend. Voor jongeren is de populaire cultuur van muziek en media de leidende cultuur geworden, de ‘hoge’ cultuur is niet meer normatief. Nu zijn de huidige onderwijsconcepten bedacht door pedagogen van de jaren 60. Zij denken dat leerlingen gemotiveerd worden door meer vrijheid. Maar onze jongeren hebben van jongsaf aan al genoeg vrijheid en keuzemogelijkheden. Als het onderwijs meer (keuze)vrijheid geeft aan de jongeren, verdubbel je volgens Ziehe hun onzekere zelfwereld. De impliciete boodschap van jongeren is: maak de school anders dan mijn zelfwereld, want anders moet ik nog meer kiezen; geef me stabiliteit, structuur, richting.

Dit betekent geen terugkeer naar het oude leren, maar het centraal stellen van de pedagogische relatie, het leerklimaat, zegt Ziehe terecht. Erasmus had dat al mooi geformuleerd: ‘De eerste stap tot kennis is de liefde tot de leermeester. Met de tijd heeft het kind, dat de studie aanvankelijk liefhad uit liefde tot zijn leermeester, de leermeester lief uit liefde voor de studie’. Zo help je onze studenten van hun infobesitas af en maak je ze wijzer.

Ons praktijkgericht onderzoek kan daarbij heel goed helpen: het is een belangrijk vehikel om het onderwijs op een hoger peil te brengen, bijvoorbeeld door middel van de onderzoeksleerlijn, die hier en daar nog wel beter in het curriculum mag doordringen. Daarom is het ook goed dat we meer masters en doctoren krijgen, maar niet voor 100 %, want de “H” is wel een bijvoeglijk naamwoord bij de “B”. Wij geloven trouwens ook dat een hogere lat tot hogere prestaties en hoger rendement leidt, hetgeen bevestigd wordt door het CITO.

Is dit alles nu allemaal nieuw voor de HAN? Niet bepaald. Er zijn tal van mooie voorbeelden van prachtig HBO-onderwijs en –onderzoek, dat aan deze kenmerken voldoet.

We hebben diverse uitstekende opleidingen, zoals bijvoorbeeld: Verpleegkunde, Bio-informatica, 2e graadsopleiding leraar Natuurkunde, onze master Bedrijfskunde Zorg en Dienstverlening, Embedded Systems Engineering, Facility Management, HRM, Bouwkunde. We hebben prachtige lectoraten: Neurorevalidatie en het speerpunt Sneller Herstel (met een mooie verbinding tussen het universitaire onderzoek (UMC/RU) en het HAN-onderzoek), het speerpunt Leren met ICT en het Xperium als de verbinding met het werkveld (fieldlab), het hoger laboratorium-onderwijs als schitterend voorbeeld van excellentie in onderwijs en onderzoek.

Er is ook een kast te vullen met publicaties van HAN-collega’s. Onze ondersteuners zorgen ook voor prachtige arrangementen, zoals de medewerkers bij facilitaire zaken, studentzaken, de unit onderwijs en onderzoek en bij kwaliteitszorg. Studenten zijn dan ook in het algemeen enthousiast over de HAN, onze docenten (deskundig, toegankelijk), onze reputatie en de goede sfeer, ondanks de omvang. Studenten voelen zich gezien.

De uitslag van de Integrale Toets Kwaliteitszorg (ITK) [door de NVAO uitgevoerd] is natuurlijk ook een prachtige bekroning van het streven naar kwaliteit. Het panel is zeer positief over ons kwaliteitszorgsysteem (het kwaliteitszorgsysteem onderzoek was door de VKO reeds als voorbeeldmatig bestempeld). Onze strategie is herkenbaar uitgewerkt en er is ruimte voor couleur locale. We zijn resultaatgericht en de sturingsfilosofie werkt. De driehoek tussen onderwijs, onderzoek en beroepenveld werkt zichtbaar. Dit alles is een uitstekende basis om nu de cultuurdimensie nadrukkelijker in te brengen. Het ITK-panel ondersteunt dit ook.

Kwaliteitscultuur

Om onze ambities, echt hoogwaardig HBO-onderwijs en –onderzoek, tot verdere ontplooiing te brengen, hebben we professionele leer- en werkgemeenschappen nodig als dragers van een kwaliteitscultuur die in balans is met onze als sterk gekwalificeerde structuur en systemen.

Waarom is cultuur zo belangrijk? Omdat in kennisinstellingen cultuur uiteindelijke meer bepalend is voor kwaliteit dan structuur. Een te sterke systeemsturing dempt de organische kwaliteit, remt innovatie en gaat niet zelden uit van de fictie dat een hogeschool “foutloos” moet kunnen werken. Daar komt bij dat een hogeschool (net als een universiteit, een ziekenhuis of een gezin) vooral een institutie is, en subsidair een organisatie. In een institutie ligt de nadruk op respectievelijk de inhoud (niet het “hoe”), waarden (niet de functies), de persoon (niet de klant), lange termijn, de kwaliteit (niet de kwantiteit), aandacht (in plaats van service), gemeenschap (niet de concurrentie), gezag (niet macht), betekenis (in plaats van productiviteit).

Waaruit bestaat een professionele cultuur, een leer- en werkgemeenschap? Daarvoor zijn drie elementen constituerend.

Ten eerste een verinnerlijkte, hoogwaardige, collectieve inhoudelijke ambitie. Dat betekent dat docenten en onderzoekers niet alleen individueel, maar ook als team (op de verschillende aggregatieniveaus) een hoge ambitie hebben op hun vakgebied. Die staat bijvoorbeeld krachtig opgeschreven bij standaard 1. Deze ambitie is ook verinnerlijkt, dat wil zeggen dat die niet met procedures moet worden afgedwongen; nee, zij komt van binnen uit, vanuit de intrinsieke motivatie van de professional. De standaard is buiten onszelf komen te liggen, we moeten die weer zelf gaan stellen.

Als  HAN hebben we deze ambities geformuleerd in ons instellingsplan. Wat ons betreft mag elke opleiding en elk kenniscentrum zich uitgedaagd weten om te excelleren. Een “Goed” op standaard 1 en 3 zou mooi zijn. En hoogwaardig onderzoek kenmerkt zich door een uitstekend onderzoekniveau, interactieve onderzoeksprogrammering (met het werkveld, consortia met bedrijven en instellingen, co-creatie) en verbinding met het bachelor- en masteronderwijs.

We kunnen deze ambities stimuleren door onder meer inhoud consequent leidend en belangrijk te maken, te verbinden op de intrinsieke motivatie van docenten en onderzoekers, in de beleidsvorming het primaat bij het primair proces te leggen, beleid  participatief tot stand te brengen, samen met leiding, studenten, docenten, onderzoekers, ondersteuners, beroepenveld (zoals bij het IP gebeurd is).

Het tweede kenmerk van een kwaliteitscultuur is professionele zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Professionele normen zijn als het goed is geïnternaliseerd: docenten en onderzoekers dragen zelf en ook graag verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hun werk en zijn daarop aanspreekbaar. Zelfstandig ? solistisch. Je bent in actieve verbinding met collega’s en het beroepenveld, door middel van professionele dialoog, intercollegiale toetsing, feedback en reflectie, die je niet mijdt, maar juist opzoekt.

Bij verantwoordelijkheid hoort ook verantwoording: je administratie is op orde, intern en extern. Deze dimensie kunnen we onder meer bevorderen door middel van onderwijskundig leiderschap van leidinggevenden (bijvoorbeeld door te sturen op een consequente onderwijskwaliteits- en verbetercyclus), sturen op verbinding van werkveld, onderzoek, onderwijs en vooral: sturen op resultaten (inhoud, niveau en tevredenheid van werkveld, student, docent), en minder op middelen en procedures.

Het derde kenmerk: dit alles kan slechts ontstaan en gedijen in een inspirerende atmosfeer van veiligheid, gemeenschap en vertrouwen. Daarin vier je successen en waardeer je wat goed en mooi is, in plaats van het vooral benadrukken wat niet goed gaat. Je creëert kleinschalige verbanden waarin je de inhoud met elkaar maakt en ontwikkeld, en waarin je lief en leed deelt. Je deelt kennis, je maakt fouten en leert daarvan. Studenten zijn gekend. Er is veiligheid: een open atmosfeer, waarin aandacht is voor processen, naast inhoud en procedure.

Het bijzondere is dat deze drie elementen precies corresponderen met de drie belangrijkste drijfveren van mensen om in het HBO te werken (inhoudelijke ambitie, professionele zelfstandigheid en inspirerende atmosfeer ) Ons idee is dat we dan ook meer moeten sturen op deze drie drijfveren en minder op de factoren die minder hoog scoren.

Onze droom

Het is onze bestuurlijke droom dat wij een grote familie van professionele leer- en werkgemeenschappen  worden. Alles wijst erop dat we dit willen en kunnen. Je ziet, hoort en voelt het als je door de gangen loopt en teams bezoekt. Er is veel hart voor de zaak en heel veel kennis en ambitie bij docenten, onderzoekers en ondersteuners.

Daarom dromen we ook van een betere balans tussen inhoud en vakmanschap enerzijds en compliance en controle anderzijds, omdat we meer willen appelleren aan de intrinsieke motivatie. M.a.w. we willen een beetje verkleuren, van “blauw” (de kleur van de planning & control) naar wat meer “rood” (de andere HAN-kleur, van de inspiratie en atmosfeer).

De HAN gaat een jaloersmakende, toonaangevende university of applied sciences worden: een HBO-instelling met heel goed onderwijs, een aansprekende onderzoeksportefeuille, actief in valorisatie, waar werkgevers en andere belanghebbenden blij van worden; een grote instelling die bezield is en waarin het goed toeven is. Volgens oud-SHV-topman Paul Fentener van Vlissingen is het probleem van de kapitalistische wereld dat alles wordt vertaald in geld. ‘Niemand heeft het nog over een gelukkige onderneming, over een onderneming waar mensen lachen of waarvan ze het zo fijn vinden om er te werken”. Wij ambiëren een “gelukkige HAN”. En dat is zij al voor een groot deel.

Waarom en waartoe doen we dit alles? Tot dusverre is wellicht de indruk gewekt dat het puur intern gericht is. Maar we doen dit opdat uiteindelijk het beroepenveld blij wordt van wat we doen en opleveren: onze afgestudeerden, onze masters, ons onderzoek, onze valorisatie. En dat ouders trots zijn dat hun zoon of dochter op de HAN is opgeleid. En we zo onze wettelijke taak, de ontwikkeling van de beroepspraktijk, met verve uitoefenen. De HAN mag en moet ook in de wijde regio nog nadrukkelijker zichtbaar en actief zijn. Ons IP heet tenslotte “Kennis in interactie”.

Hoe voorkomen we luchtfietsen?

Om te voorkomen dat we slechts mooi praten en luchtfietsen introduceren we, mede namens het HAN-MT en de “G20”, een initiatief.

We gaan nu niet meteen allerlei “cultuurprojecten en –acties” lanceren.. We gaan ook niet met allerlei externe experts aan het werk: er is ontzettend veel kennis en ondersteuningskwaliteit in huis.

We willen om te beginnen dat iedereen en elke organisatorische eenheid (team, afdeling, opleiding, instituut, kenniscentrum, faculteit) zelf  in het nu begonnen seizoen dit perspectief gaat doordenken en vertalen naar de eigen situatie, aansluitend bij de vele reeds bestaande initiatieven en praktijken. Iets dergelijks hebben we eerder gedaan, in de aanloop naar IP 2016.

We gaan ons allen de volgende vier vragen stellen:

  1. Wat vind jij, vindt jouw faculteit/instituut/afdeling/kenniscentrum/opleiding, nu echt belangrijk? Wat betekent deze ambitie voor jou/jullie?
  2. Wat zie je dan voor je?
  3. Wat heb je nodig om deze inhoudelijke ambitie in een professionele gemeenschap daadwerkelijk tot ontplooiing te brengen en wat belemmert je?
  4. Wat ga je concreet doen?

We willen dit niet alleen binnen de bestaande eenheden doen, maar ook kruiselings van elkaar leren. Dat doen we met de zogenaamde “G20”, een breed samengestelde groep van studenten, onderzoekers, docenten, ondersteuners en leidinggevenden, die haar antennes HAN-breed uitzet.

Kees Boele en Kristel Baele. Zij zijn beide lid van het CvB van de HAN.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK