Regeltjes scheppen valse zekerheid

Nieuws | de redactie
24 september 2013 | "Wie vrijheid beknot, zal braafheid oogsten." Vertrouwen is een noodzakelijk voor academische vrijheid. De nieuwe Leuvense rector Rik Torfs waarschuwt voor het afleggen van rekenschap als dogma. Onderwijsvisitaties mogen er zijn, maar niet te zwaar, te talrijk, te virtueel of te duur.

Bij de opening van het academisch jaar van zijn KU Leuven sprak de meest gekende public intellectual van België over kwaliteit, visie en meer. Maar bewust niet over geld.

“We hebben echt geen externe betutteling nodig om plotseling behoorlijk Engels te gaan spreken, geen opgeheven vingertje om de genderproblematiek tot in haar diepste wortels aan te pakken, geen pedagogische prijskampen om spannend les te geven. Wee het schijncomfort van de virtuele wereld: ik verkies professoren die goed les geven boven professoren die papieren kunnen voorleggen waarop te lezen staat dat ze goed les kunnen geven, terwijl dat niet strookt met de empirische werkelijkheid.” 

U leest zijn volledige rede hieronder.

Politici zijn verstandiger dan ze eruit zien

“U zal niet te horen krijgen wat u vreest. Een toespraak waarin politici worden aangemaand om de universiteit meer geld te geven. Bedelen is vernederend voor wie ertoe wordt gedwongen. En bedelaars leiden tot gêne bij wie hen moet aanhoren. Over geld zwijg ik dus. 

Omdat ik er niet hoef over te spreken. Want politici zijn verstandiger dan ze eruit zien. Ze weten heel goed dat onze universiteiten onze goudmijnen zijn, onze wetenschappelijke onderzoeksprojecten onze oliebronnen, onze jeugd onze toekomst. Geen minister zal dat ontkennen. Door op universiteiten en onderzoek te besparen, en evenzeer door er onvoldoende op in te zetten, haalt een politicus enkel zichzelf naar beneden. Wat niemand hem of haar toewenst enkele maanden voor de verkiezingen.

U zal mij evenmin om meer vrijheid horen vragen. Want dan lijkt het alsof er iemand is die ons die vrijheid moet toekennen. Alsof er een beleidskeuze bestaat tussen universiteiten die vrij zijn, en universiteiten die onvrij zijn. En die is er niet. Een onvrije universiteit is geen universiteit. Want voor het denken bestaan er geen andere regels dan de regels van het denken. En wie innovatie definieert, ontkent haar. 

Angst leidt tot moralisme

Natuurlijk weet ik dat vrijheid moeilijk ligt in een regeldriftig land als Vlaanderen. En, hoeft het gezegd, ze wordt nog sterker dan anders bedreigd in onze tijden van crisis, waarin angst tot moralisme leidt, strenge normen de plaats innemen van verdampte waarden en vrijheid jaloezie opwekt. 

Toch is vrijheid noodzakelijk om creatief te zijn, om te vinden wat nog niet gevonden is. Wie iemand vrijheid gunt, geeft hem of haar vertrouwen. Juist dat hebben we broodnodig in onze wat sombere tijden. We hebben nood aan een overheid die de universiteiten vertrouwt. Dat is niet weinig. Want vertrouwen is een woord dat we wantrouwen. Iemand vertrouwen schenken lijkt naïef, en dat is wel het laatste wat we ons kunnen veroorloven te zijn.

Cynisch, waarom niet? Maar naïef? Nooit. Het blijft opmerkelijk hoe we geen vertrouwen meer durven te schenken als we niet eerst alles en iedereen tot in het kleinste detail hebben gecontroleerd, via verslagen, rapporteringen of audits. Er is geen hond die we nog vertrouwen. Of toch. Een hond. 

Nochtans, het is wel degelijk vertrouwen dat wij aan de overheid nadrukkelijk willen vragen. Wij weten zelf echt wel wat ons te doen staat om bij de beste universiteiten van Europa te blijven. Zelfkritiek schuwen wij niet, ons analytisch vermogen overtreft onze ijdelheid, en de weinige keren dat het anders is, weten we dat zelf ook.

We hebben echt geen externe betutteling nodig om plotseling behoorlijk Engels te gaan spreken, geen opgeheven vingertje om de genderproblematiek tot in haar diepste wortels aan te pakken, geen pedagogische prijskampen om spannend les te geven. Wee het schijncomfort van de virtuele wereld: ik verkies professoren die goed les geven boven professoren die papieren kunnen voorleggen waarop te lezen staat dat ze goed les kunnen geven, terwijl dat niet strookt met de empirische werkelijkheid. 

Enkel Übermenschen zijn volmaakt

Regeltjes scheppen een vals gevoel van zekerheid. Alsof de redding nabij is wanneer documenten feilloos zijn ingevuld. Laten we gewoon elkaar weer meer vertrouwen, ook al hebben we gebreken, in het besef dat enkel Übermenschen volmaakt zijn. En daar is het niet prettig mee samenleven, zoals sommigen onder u misschien al hebben ondervonden.

We leven in een tijd waarin het afleggen van rekenschap is uitgegroeid tot een dogma, altijd al één van de mindere kanten van religie. Dogma’s blijven over wanneer het geloof verdwijnt. Natuurlijk mogen er onderwijsvisitaties zijn, maar maak ze niet te zwaar, niet te talrijk, niet te virtueel, niet te duur. De beste controle ligt in het oordeel over de kwaliteit van onze afgestudeerden en ons wetenschappelijk werk. Het is aan onze universiteiten om hier samen voor op te komen en elkaar te steunen.

Mag iedereen dan zomaar zijn zin doen? Natuurlijk niet. Vrijheid stelt aan mensen hogere eisen dan dwang. Dwang is eindig, vrijheid niet. Het is geen toeval dat vrije landen uiteindelijk altijd de concurrentiestrijd winnen. Wie daar door het huidige succes van China aan twijfelt, geeft zijn vergissing beter nu al toe, anders zal hij het later moeten doen. Alleen, soms lijkt het alsof wij in Europa niet langer vrij durven te zijn. Dat Vladimir Iljitsj Lenin ongeveer een kwarteeuw na de val van de muur gelijk krijgt met zijn treurige quote: vertrouwen is goed, controle is beter.

Onvrijheid wordt braafheid

Nochtans kan alleen wie vrij is, bewijzen dat hij zijn vrijheid niet misbruikt. De beste universiteiten ter wereld zijn vrij. Toenemende onvrijheid heeft trouwens gevolgen op lange termijn. Een onvrije universiteit werft geleidelijk mensen aan die minder om vrijheid geven, of in extreme gevallen een plek zoeken om veilig en beschut onvrij te kunnen zijn. De graad van vrijheid die de universiteit vandaag geniet, bepaalt hoe zij er morgen uit zal zien. Wie vrijheid beknot, zal braafheid oogsten. Terwijl de samenleving van de universiteit juist morele moed mag verwachten, het vermogen om op tactvolle manier een pijnlijke waarheid niet te verzwijgen. Wie de overheid en de samenleving respecteert, gunt hen het recht om de waarheid te horen.

Als we elkaar meer willen gaan vertrouwen in het vermoeide Europa, moeten we ergens beginnen. Dan maar bij het meest betrouwbare onderdeel van de samenleving. En misschien is dat eerder dan de kerk of de politiek of de georganiseerde misdaad, doodgewoon de universiteit.

Zelf heb ik een blind vertrouwen in onze universiteit. Blind. Omdat ze dat verdient. En ook wel omdat vertrouwen altijd blind is, anders is het niet langer vertrouwen.

Maar wie zijn wij, die zoveel vertrouwen willen krijgen en geven, eigenlijk? Wij, professoren, wetenschappelijk medewerkers, ATP-leden, studenten werken niet zomaar voor de universiteit. We zijn de universiteit. Ze bestaat niet buiten ons.

Zeker, er zijn de gebouwen en er is de geschiedenis, maar het zijn wij die hen verder dragen. Oude portretten in gangen en vergaderzalen tonen ons lang gestorven heren, zelden dames, die er zelfverzekerder uitzien dan zij waarschijnlijk waren. En toch lijkt het telkens weer alsof wij hen iets verschuldigd zijn. De portretten, en ook wie niet op de portretten staat afgebeeld, maar ooit naar hen keek, zij kijken naar ons. Dat is de kracht van traditie.

Nooit voor mediocriteit opteren

Wij zijn de universiteit. Wij allemaal. Iedereen die er werkt en studeert. Hier bevinden wij ons op een cruciaal punt. Ik zou nu kunnen zeggen: wij zijn de universiteit, en dus maak ik geen onderscheid tussen de verschillende geledingen van de KU Leuven. Dat klinkt broederlijk en zusterlijk. Maar het zou een vergissing zijn. Het is niet omdat je iedereen gelijk waardeert, dat er geen onderscheid bestaat.

Dat laatste niet willen zien, zou van een gebrek aan aandacht getuigen. Het ontkennen van het verschil is het ontkennen van de eigenheid. Compleet gelijke behandeling van ongelijken is een vorm van wreedheid. Eén enkel tennistornooi waarin mannen tegen vrouwen spelen, zou Justine Henin en Kim Clijsters van al hun titels hebben beroofd.

Laten we het over alle geledingen hebben, stap voor stap, eerst over onze professoren. In onze bijbelonvaste tijden kunnen we zeggen: de eersten zullen de eersten zijn. Onze professoren zijn geweldig. Ook als ze, anders dan vandaag, geen toga dragen en niet samenvallen met hun titel. Ik ga het flauwe woord top niet gebruiken, maar het is wel daaraan dat we staan. Dat mag worden gezegd en dient te worden erkend. Financieringscriteria voor universiteiten moeten daar altijd op gebaseerd zijn en blijven. Ze zijn in Vlaanderen niet slecht. Laten we nooit voor mediocriteit opteren. Sociaal gecorrigeerde excellentie is niet excellent en niet sociaal.

Leuven is geen Cruyff

Onze professoren zijn dus geweldig, maar niet volmaakt. Dat zou hen onaantrekkelijk maken. Aldus leerde ik in 1973, tijdens een vakantie in Schotland, uit een belangrijk A1-tijdschrift, het voetbalmagazine Shoot. Daarin stond een lezersbrief over de finale van de toenmalige Europacup I, die Ajax op 30 mei 1973 in Belgrado met 1-0 won van Juventus Turijn.

De titel van het ingezonden stuk was: Boring perfection. Het Ajax van Johan Cruijff scoorde al gauw en hield daarna vlekkeloos de wedstrijd gesloten. Er viel niets meer te beleven. Leuven is anders. Professoren hoeven niet volmaakt te zijn. Niemand kan tegelijk in alles de allerbeste zijn, in onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Groepen, afdelingen, faculteiten kunnen dat wel. 

In ieder geval moeten we bij de aanwerving van nieuwe professoren niet enkel naar cijfers en boordtabellen kijken, maar ook naar wie mensen ten diepste zijn. Kunnen ze samenwerken? Hebben ze uitstraling? Weten ze studenten te enthousiasmeren? Zijn ze moedig? Durven ze tegen de stroom op te roeien?


En voor wie daar mocht aan twijfelen: natuurlijk moeten de wetenschappelijke kwaliteiten van onze professoren buiten kijf staan. Daar begint alles mee. Wie de knoop tussen onderwijs en onderzoek ontwart, eindigt met twee losse eindjes touw, en zonder universiteit die naam waardig. Zoals er schijnhuwelijken zijn, kunnen er ook schijnuniversiteiten bestaan.

Intellectueel zonder complexen

Professoren worden de laatste jaren nogal eens met ondernemers vergeleken, vaker met managers van multinationals dan met begrafenisondernemers. Waarom niet? Ondernemend zijn is beter dan het tegendeel.

Maar professoren zijn natuurlijk niet enkel wetenschappers of ondernemers, doch ook intellectuelen. Dat zijn we zonder complexen. We hoeven ons daarvoor niet plotseling minder precies te gaan scheren of over te schakelen op witte wijn. Met andere woorden: er als een hedendaagse intellectueel uit te zien. 

Een intellectueel aan de universiteit neemt kennis van andere wetenschapsgebieden dan het zijne, kijkt over het muurtje, ontdekt de kracht van analogie, die overigens ook in kunst en literatuur te vinden is. De Argentijnse dichter Roberto Juarroz schreef: “Poëzie is ogenblikkelijke metafysica.”

Juarroz probeert natuurlijk niet om metafysica te definiëren. Hij brengt enkel hulde aan het plotse inzicht, dat een brede vorming veronderstelt, en aan onverdroten aandacht voor het schijnbaar nutteloze. Daarin verschilt de wetenschapper niet van de intellectueel. De waarheid komt doorgaans uit de rand van wat lange tijd voor waar werd aangenomen.

Universiteit: het laatste lichtbaken

Van de universiteit en haar professoren wordt meer verwacht dan vroeger. Niet alleen op het vlak van onderwijs en onderzoek, maar ook op het gebied van maatschappelijke dienstverlening. De universiteit is misschien wel het laatste lichtbaken waarover de samenleving beschikt. Een plek waar duurzaam denken overheerst, niet de waan van de dag. 

Die gedachte impliceert dat kritisch denken moet worden aangemoedigd, ook tegenover de manier waarop de wetenschapsbeoefening en de eigen universiteit worden georganiseerd. Rector Roger Dillemans zei vaak: “Wij financieren onze eigen tegenstanders.” Dat is beschaving. Op die manier zijn we er bovendien zeker van dat we altijd op onze tegenstanders zullen kunnen rekenen. 

De universiteit blijft niet beperkt tot haar professoren. Er zijn ook de doctorandi en de postdocs. Mensen die onder grote loopbaandruk hun weg maken. Druk is er natuurlijk overal, maar hij moet menselijk en binnen proporties blijven. Bovendien is er een probleem met het statuut van het doctoraat. Het geldt niet zonder reden als wetenschappelijke output. Het speelt een rol in het huidige financieringsmodel. In die zin is de onderzoeker zelf een onderdeel van het productieproces, wat kwalijke herinneringen oproept aan de negentiende eeuw, aan arbeiders die niet langer mensen waren maar louter schakels in de industriële ketting.

Ik weet dat marxistische analyses er wel vaker toe leiden dat bestaande misbruiken door andere worden vervangen. Maar het is in ieder geval onaanvaardbaar dat doctorandi meer worden gewaardeerd om wat ze produceren dan om wie ze zijn. Daarom dient de doctoraatsopleiding echt een meerwaarde te bieden. Wij moeten dat niet aan de samenleving doen geloven, ze moet dat zelf geloven. Omdat het werkelijk zo is. 

Perspectieven voor postdocs

Ook postdocs moeten weten waar ze aan toe zijn. Als slechts één doctor op dertien later hoogleraar wordt, moeten we er voor zorgen dat ook de twaalf anderen perspectieven zien en gelukkig worden. En natuurlijk evenzeer dat de dertiende gelukkig blijft. Want professoren kunnen verdriet hebben, al is hun toga lang en hun lankmoedigheid legendarisch.

Het zogenaamde “administratief en technisch personeel” heeft aan de universiteit nog altijd niet de plaats die het verdient. Uiteraard zijn deze professionals, in welke functie ook, niet alleen uitvoerders van plannen die elders worden gesmeed. Van ATP-leden mogen we verwachten dat ze denken en dat ze doen. Meer dan wie ook weten ze de consequenties van beleidsbeslissingen in te schatten. Ze moeten dan ook bij het nemen ervan heel duidelijk worden betrokken, ook op bestuurlijk vlak, en vertegenwoordigd zijn op de plaatsen waar beslissingen worden genomen.

En dan zijn er onze studenten. Ik herinner mij de tijd, het is niet zo lang geleden, dat studenten werden geacht contractanten te zijn. Zij sloten een overeenkomst met de universiteit waaruit vervolgens een pakket van rechten en plichten voortvloeide. Het woord contract klonk waardig en gewichtig. Al moeten we dat laatste niet overdrijven. Wie door een muntinworp een flesje frisdrank uit een automaat aankoopt, sluit evenzeer een contract. Hoe dan ook, de term suggereert gelijkheid tussen de twee partijen, een gelijkheid die er niet is. De student is geen contractant en geen klant. 

Dat hij of zij zo werd beschouwd, leidde tot een doorgeslagen flexibilisering van het onderwijsaanbod, een verkrampte aandacht voor kwaliteitszorg als waren studievakken kwarteleieren waarvan de vervaldatum mogelijk verstreken was, het vervagen van het onderscheid tussen leren en vormen. Nochtans is het op dat laatste, op echte vorming, dat studenten recht hebben. 

Voorbereiding op de eindigheid

De universiteit bereidt jonge mensen niet enkel voor op een succesvol beroepsleven, maar ook op het tegendeel ervan, op een gebrek aan succes, op donkere dagen, op tegenslagen die met de eindigheid van het menselijke bestaan onlosmakelijk zijn verbonden. Studenten hebben recht op vorming, op wat ons rest nadat we alles kwijt zijn geraakt.

Ik ben geen onvoorwaardelijke voorstander van het wij-gevoel. Het wil wel eens uniformiteit opleggen, waarbij “wij” toevallig samenvalt met de wil van de meester, en dus vervaarlijk dicht bij een pluralis majestatis aanleunt. Wij als een versterking van het ik. Een gedachte die indruist tegen het wezen van het christendom, maar vaak met een beroep erop werd verheerlijkt.

Eerder geloof ik in een wij-gevoel dat niemand overweldigt. Wij zijn de universiteit, met elkaar verbonden maar niet aan elkaar vastgeklonken, in, zoals Vasalis schreef, “een orde waarin ruimte voor de chaos is.” De sfeer mag nooit verstikkend zijn. Er is plaats voor ieder individu. Tegelijk bestaat er een diepe loyaliteit over vele grenzen heen. 

Ik ben een groot bewonderaar van Piet De Somer, de eerst rector na de splitsing van de Leuvense universiteit. Precies omdat ik hem bewonderde, trad ik af en toe met hem in het strijdperk toen ik tijdens het academiejaar 1979-1980 studentenvertegenwoordiger was in de academische raad. De discussie tegen hem verloor ik altijd, maar hij vernederde mij nooit, daarvoor bleef de ironie die hem nooit verliet ver genoeg verwijderd van sarcasme. 

Duiken voor sigarettenrook

Gaandeweg begon ik de gesprekken, met het meningsverschil als uitgangspunt, bijzonder aangenaam te vinden. Alcohol speelde daarbij een weldadige rol. En voor de sigarettenrook die een gesprek met de arts Piet De Somer steeds vergezelde, leerde ik vakkundig weg te duiken. In ons milieu leer je vlug, onze studentenvertegenwoordigers zullen dat niet ontkennen. 

Ik verliet de academische raad, het leven ging verder, twee jaren verstreken. Ergens midden in augustus wandelde ik op de zeedijk in Duinbergen. Ik weet nog precies waar ik stond, niet ver van de zeilclub waar de wind stevig woei, toen plotseling iemand op mijn schouder tikte. “Awel, kent ge mij niet meer?” Alzo sprak Piet De Somer. 

Ik vergat dit moment nooit. Omdat waarover het hier gaat aandacht is, en wel op twee niveaus.

Op een eerste niveau gaat deze simpele anekdote over de kunst van het scherpe kijken. Onderschat de moeilijkheidsgraad van de operatie niet. Lopend over de zeedijk herkende De Somer vanuit een moeilijke hoek een oud-student die met wazige blik de zee overschouwde. Een niet geringe prestatie van de rector, de vrucht van grote aandacht ook. Ziedaar een wezenskenmerk van de universiteit. Alleen wie aandachtig is kan op het gebied van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening als eerste zien wat anderen niet zagen en doen wat anderen niet durfden.

Aandacht in de zin van scherp kijken

Maar aandacht heeft nog een tweede niveau. Aandacht in de zin van aandacht hebben voor. Dan gaat het om aandacht voor mensen. De Somer had de studentenvertegenwoordiger van twee jaar tevoren gewoon kunnen zien, en vervolgens voorbijgaan. Als een onbarmhartige Samaritaan. Dat deed hij niet. Tot mijn trots. Herkennen is erkennen.

Aandacht op het eerste niveau, dat van het scherpe kijken, hoort bij elke universiteit die naam waardig. Ze houdt in dat de universiteit vooroploopt, en niet achterna hinkt. Dat ze tot de avant-garde, en niet tot de arrière-garde behoort. Minder dan dat is te weinig. 

Maar er is dus ook aandacht op het tweede niveau, aandacht als persoonlijke betrokkenheid. Die gaat een stap verder. Ze is niet vanzelfsprekend in tijden van anonieme cijfers en sluimerend wantrouwen. Op papier is ze geen kerntaak van elke universiteit. En toch. Zij hoort onlosmakelijk bij onze universiteit.

Onlosmakelijk? De kans bestaat dat u dat vroeger ook geloofde, maar nu minder. Misschien kwetste de universiteit u wel, omdat ze u raakt. Misschien vervreemdde u van haar, omdat u haar dichterbij waande dan ze was, of omdat ze er niet bleek te zijn toen u haar nodig had. Dat kan. En dat spijt ons.

Maar berust niet. Vlucht niet weg. Leg u nimmer neer bij de gedachte dat onze universiteit niet tegelijk de uwe is. Het is nooit te laat om te dromen. Het is altijd te vroeg om ermee op te houden.”

Rik Torfs
Leuven, 23 september 2013


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK