Student is geen ‘ruwe grondstof’

Nieuws | de redactie
19 september 2013 | Als je studenten ziet als grondstof voor de verdiencapaciteit van Nederland, is het logisch dat je ervoor kiest ze snel en massaal door de ‘tentamenfabriek’ te duwen. Ernstjan van Doorn (fractiemedewerker PvdA) stelt dat er daarmee “niet daadwerkelijk wordt gesproken over de kern van onderwijskwaliteit.”

“Onderwijs is de belangrijkste bouwstof die Nederland heeft.” Zo opent het Nationaal Onderwijsakkoord. De keuze om het onderwijs te zien als bouwstof komt voort uit de strategische agenda van het hoger onderwijs: ”Kwaliteit in Verscheidenheid”. Deze is opgesteld door Halbe Zijlstra, toenmalig staatssecretaris van OCW en Maxime Verhagen, Minister van ELI. 

Deze agenda wordt ook gehanteerd door Rutte II. Hierin schreef men al dat het onderwijs vooral dient voor: “ de vergroting van de verdiencapaciteit van Nederland”. In een dergelijk onderwijsbeeld wordt de student gezien als ruwe grondstof die je moet verwerken ten behoeve van de verdiencapaciteit van Nederland. Rendement en kwaliteit krijgen dan een andere lading dan wanneer je de student ziet als partner en deelnemer. 

Verder dan gezellig filosoferen bij haardvuur 

Als je met dat beeld gaat kijken, dan is het bijna logisch om studenten te zien als iets dat je zo snel en massaal mogelijk moet stuwen door de tentamenfabriek. Papiertje halen, en klaar voor de arbeidsmarkt! Echter, de kwaliteit van het hoger onderwijs is natuurlijk veel meer dan het rendement van een lopende band in een fabriek. Het gaat om mensen, en niet over dingen of een economische rekenexercitie. In die menselijke visie kun je kwaliteit juist ook vertalen in verwijzen, stimuleren en motiveren in plaats van dit te beperken tot uitsluiten en afwijzen. 

Het onderwijsakkoord spreekt nauwelijks over hoe onderwijskwaliteit via investering ook verhoogd moet worden. Laat staan de rol van studenten in de vorming van het onderwijsbeleid en de kwaliteitsmanagement daarvan. Uiteindelijk dient het namelijk te gaan om de versterking van medezeggenschap, MET ALS DOEL om de onderwijskwaliteit te kunnen vergroten. En die scherpte mist nu juist. Want het moet verder kunnen gaan dan een gezellig filosoferen over beleid bij het haardvuur met je ‘ruwe grondstof’. 

Een concreet voorbeeld: elke opleiding of groep van opleidingen heeft een onderwijs- en examenreglement (OER). Hier worden de onderwerpen geregeld die voor het onderwijs van de opleiding van belang zijn, zoals kwaliteit, maar ook de rechten en plichten van deelnemers en de opleiding. Dit is dus een belangrijk document, en wordt vastgesteld door de (decentrale) medezeggenschap. 

Student niet serieus genomen 

Maar als je nu voor de grap kijkt naar hoe men kwaliteit hierin verwoordt via zielloze taalkundige brij, dan voel je je als student toch niet serieus genomen? Een paar voorbeelden over kwaliteit uit Onderwijs- en Examenreglementen: “het is aan de instelling om daar inhoud aan te geven” of “De opleiding is geaccrediteerd door de NVAO en voldoet aan de kwaliteitseisen die op nationaal en internationaal niveau aan opleidingen worden gesteld” of “Ook voldoet de opleiding aan de kwaliteitsstandaarden voor het onderwijs vastgelegd in het kaderdocument van het universitair register opleidingen”. 

Zulke formuleringen plaatsen alle discussie over kwaliteit en implementatie van kwaliteitsbeleid direct buiten de eigen opleidingsorganisatie en (decentrale) medezeggenschap: “we hebben het toch al voor elkaar”, “we voldoen er toch aan” en “ja, daar gaan wij niet over”. Op zo’n manier leidt het, zeker op decentraal niveau, gegarandeerd dat “haardvuurgesprek”. Een gesprek dat geenszins zal leiden tot daadwerkelijke kwaliteitsverbetering in de opleiding, faculteit of domein, maar eerder tot een filosofisch: “ja,  het zou mooi zijn als…”. En je hebt het allang niet meer over de middelen die nodig zijn. 

Kwaliteit geen top-down ‘hoera-begrip’ 

Daar moet eens van worden afgestapt. Kwaliteit is niet zomaar een top-down “hoera-begrip” uit de industrie-branche dat je via inhoudsloze kreten buiten de eigen organisatie-discussie plaatst. Het is een horizontaal en bottom-up proces van visie op kwaliteit, kwaliteitsborging en uiteindelijk hoe zich dat in de praktijk vertaalt naar maatwerk in de praktijk van een menselijke organisatie. 

Daarom is de effectiviteit van de decentrale medezeggenschap, juist op dit punt van kwaliteit, op opleidingsniveau zo van belang. We moeten af van de productiegerichte invalshoek (“Quality means conformance to requirements”) die zicht richt op de verwerking van grondstoffen, en zich meer richt op een kwaliteitsbeleid dat een menselijke benadering uitdraagt die gericht is op deelnemers en daadwerkelijk doelstellingen ambieert die betrekking hebben op die concrete benoemde kwaliteitsverbetering. 

Echter, zolang overheid en instellingen hun studenten zien als een ruwe grondstof, en het onderwijsakkoord de versterking van medezeggenschap beschouwt als sluitpost voor een beleidsdialoog, blijft het een top-down benadering en worden de mensen waar het om gaat buiten de discussie gesloten. Al die tijd wordt er niet daadwerkelijk gesproken over de kern van onderwijskwaliteit, welke middelen daarvoor nodig zijn, en waar je concreet naar toe wil werken als je deze kwaliteit vervolgens gezamenlijk wil realiseren in een menselijke onderwijsomgeving.

 

Ernstjan van Doorn is afgestudeerd Technisch Natuurkundige, werkzaam als fractiemedewerker PvdA in Amsterdam Centrum, Heeft gewerkt bij UvA, VU, Keuzegids en is geïnteresseerd in Hoger Onderwijs,  en schrijft daar ook af en toe over. 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK