Werkt personele unie UvA-HvA?

Nieuws | de redactie
31 oktober 2013 | Tien jaar gezamenlijk Amsterdams HBO en WO is reden tot “reflecteren op waar we nu staan”, vindt het bestuur. Zijn de hoofddoelen bereikt? Geeft doorstroom studiesucces en is gezamenlijke inhoud gegroeid? En gaat versmelting van UvA en VU nu al “ten koste van die met de HvA?”

Het bestuurscollege van de universiteit en hogeschool is niet bang zich kwetsbaar op te stellen. In een notitie om “u te prikkelen om uw eigen visie met ons te delen” daagt het decanen en andere onderwijsleiders binnen HvA en UvA uit.

Het document kijkt natuurlijk terug op de oorspronkelijke doelstellingen van de samenwerking, die na een reeks aanlopen in 2003 leidde tot de vorming van een “personele unie” van de colleges van bestuur van de twee instellingen, waardoor men een samenhangend beleid kon gaan voeren. Wat zijn belangrijke elementen waar nieuwe CvB’ers als Hans Amman en Huib de Jong mee te rekenen hebben?

Kennisbron voor het HBO

De interne evaluatie laat zien, dat men bij de doorstroom tussen en binnen HvA en UvA niet spectaculair, maar wel gestaag vooruitgang en verbeteringen heeft kunnen realiseren. Het “fors duurder” worden van schakelprogramma’s in 2011 zorgde wel voor een drastische teruggang van de instroom in de UvA van mensen met een HBO-bachelorgraad.

Opvallend is dat de voormalige HvA’ers binnen de UvA het vooral in de masters goed doen. Hun studiesucces ligt relatief hoog en sinds 2008 is hun uitval zelfs kleiner dan die van studenten met een WO-vooropleiding.

Het tweede centrale doel van de “institutionele samenwerking” was te komen tot een rijke onderwijs-inhoudelijke afstemming, waarin innovaties van het bestaande aanbod de ruimte krijgen en nieuw aanbod samen ontwikkeld, ook in trajecten gericht op post-HO “bijscholingstrajecten” in het kader van levenlangleren. Daarbij zou ook het universitair onderzoek “als kennisbron voor het hbo” veel meer benut moeten worden.

De notitie is niet mals op dit punt. Men erkent dat ondanks herhaalde aanzetten tot gezamenlijke ontwikkelingen in de onderwijsinhoud er weinig gebeurd is. Ook in een “tussenevaluatie van 2006” was een “jaarlijkse vaststelling van het totale UvA-HvA opleidingenaanbod” bepleit, maar dit heeft “geen feitelijke vorm gekregen.” Waar men zaken samen wel wilde verkennen werd dit “uitdrukkelijk overgelaten aan de ontwikkeling van onderop,” zodat afstemming op veel plaatsen “niet van de grond” kwam. Bij de onderwijsvoorzieningen was samen veel voordeel te behalen, maar “op het belangrijkste winstgebied – de ICT in het onderwijs – begint pas sinds kort vordering geboekt te worden.”     

Geen gezamenlijke visies  

Men concludeert hier onomwonden dat “enkele successen daargelaten, niet systematisch” beleid gevoerd is, “geen gezamenlijke visies op de behoefte van de samenleving ontwikkeld” zijn en men vooral vanuit het bestaande en van onderop redeneerde. “Het initiatief om alle aanbod voor de onderwijssector samen te brengen is bijvoorbeeld niet van de grond gekomen.”

Ook wat betreft de kansen bij het onderzoek zijn de stappen die gezet zijn nog van geringe betekenis. De HvA heeft “met een zeer gering bedrag aan eerste geldstroom een tot nu toe versnipperd palet aan lectoraten opgezet.” De input vanuit de UvA wordt bemoeilijkt, doordat men intern worstelt met de invulling van het ‘onderwijsgebonden onderzoek’. “Een elkaar versterkende beleidsmatige visie….is echter nog niet geformuleerd.”

De geleidelijkheid en de weinig gestuurde opbouw “van onderop” die kenmerkend blijken voor de samenwerking van UvA en HvA, leiden er toe, dat deze “onderwijs-inhoudelijk nog niet veel intensiever lijkt te zijn geworden.” Bij de in Amsterdam ook in den brede, door de OECD gesignaleerde gebrekkige “match van vraag en aanbod” tussen ‘de stad’ en de kennisinstellingen is blijkens de notitie wel merkbaar, dat men hier vanuit de HvA veel meer tot samenwerking weet te komen, zeker met grotere bedrijven.

VU ten koste van HvA?

Die “nog niet veel intensievere” inhoudelijke samenwerkingsopbrengst draagt het risico in zich, dat men bij de UvA sneller en steviger het samengaan met de collega’s van de VU weet op te pakken. Bij de gezamenlijke bèta-faculteit valt bijvoorbeeld op, dat deze juist niet langs lijnen van geleidelijkheid en “organisch” van onderop tot stand wordt gebracht. De notitie signaleert dan ook omzichtig dat men moet waken “dat niet de indruk ontstaat dat dit ten koste van die [samenwerking] met de HvA gaat.”

Waar het de “inhoudelijke resultaten” betreft stelt de notitie dat die tot nu toe “sterk afhankelijk zijn geweest van de voortdurende inzet van individuele personen en de mate waarin zij elkaar al dan niet konden vinden.” Door stelselmatig te blijven werken “aan de voorwaarden voor intensieve samenwerking” en deze van onderop te laten komen, acht men “de voltooiing daarvan in wellicht nog twee tot drie jaar binnen bereik.”

Bij die inhoudelijke resultaten noemt men “de succesvolle start van de ‘universitaire pabo’”. Tegelijkertijd staat verderop in de notitie dat die gekenmerkt werd als een “moeizame opzet van de arrangementen rondom de universitaire pabo, waarvan het op papier krijgen van heldere afspraken jaren duurde.”

Louise Gunning zei in haar dubbelinterview met ScienceGuide over 20 jaar HvA al: “In het begin ontstond enige animositeit tussen HBO en WO. Wij hebben dat hier bij HvA en UvA weten op te vangen door de meerwaarde te zoeken die WO en HBO hier voor elkaar kunnen hebben. Dit gebied is nog jong, nog pril. Daarbij komt dat vanuit onderzoek de toepassingen vaak op onverwachte momenten en manieren tevoorschijn komen. Daar kun je niet ‘beleid’ op zetten dat dat van bovenaf laat gebeuren.”

     

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK